ECLI:NL:RBAMS:2013:4571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
C/13/475366 / HA ZA 10-3658
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil tussen auteur en uitgever over ontbinding van overeenkomsten en inbreuk op auteursrechten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond een geschil centraal tussen een auteur en de uitgever Emryss B.V. De auteur had in 2010 een buitengerechtelijke ontbinding ingeroepen van de overeenkomsten met de uitgever, omdat deze niet in staat was haar tegenvordering te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding rechtsgeldig was en dat de uitgever inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van de auteur door herdrukken van werken na de ontbinding. De rechtbank verklaarde voor recht dat alle bestaande overeenkomsten per 30 maart 2010 zijn ontbonden en dat Emryss onrechtmatig had gehandeld door de werken van de auteur openbaar te maken en te verveelvoudigen zonder toestemming. De rechtbank legde Emryss een dwangsom op voor elke overtreding van dit verbod. Daarnaast werd Emryss veroordeeld tot het verstrekken van informatie over de voorraad en de omzet van de werken van de auteur, en tot het afgeven van de voorraad aan de auteur. De vorderingen van Emryss in reconventie werden afgewezen, omdat de ontbinding van de overeenkomsten door de auteur rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat Emryss niet had aangetoond dat de auteur schadeplichtig was geworden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/475366 / HA ZA 10-3658
Vonnis van 24 juli 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J. Spit te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMRYSS B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2.
[gedaagden],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.A. IJff te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], Emryss en [gedaagden] (gedaagden in conventie gezamenlijk: Emryss c.s.) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 september 2012,
  • de akte overlegging producties van Emryss c.s., met producties,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 december 2012,
- de akte uitlating contra-enquête van [eiser],
- de fax van mr. IJff van 22 januari 2013, waarmee Emryss afziet van conclusie na enquête,
- de akte vermeerdering van eis in reconventie van Emryss c.s., met producties,
- de conclusie na enquête tevens zijnde conclusie na akte vermeerdering eis in reconventie, met producties van [eiser],
- de fax van mr. IJff van 19 maart 2013,
- de fax van mr. Spit van 19 maart 2013, waarin [eiser] verzoekt vonnis te wijzen,
- het rolbericht van mr. IJff van 20 maart 2013, waarin Emryss c.s. verzoekt vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
1.3.
Bij brief van 16 juli 2013 heeft mr. IJff verzocht om de procedure op de rol te plaatsen voor het indienen van een provisionele vordering aan de zijde van Emryss c.s.
1.4.
Bij brief van dezelfde datum heeft mr. Spit bezwaar gemaakt tegen het instellen van een provisionele vordering.
1.5.
Op 17 juli 2013 is door de rolrechter het verzoek van mr. IJff afgewezen.
1.6.
Bij brief van 22 juli 2013 heeft Emryss c.s. bezwaar gemaakt en verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld de provisionele vordering in te dienen.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 5 september 2012 (hierna: het tussenvonnis) is Emryss c.s. opgedragen te bewijzen dat tussen [eiser] en Emryss c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [eiser] gehouden is het werk
[titel boek]uit te doen geven door Emryss. Emryss c.s. heeft daarna 43 producties (genummerd 61 t/m 103) overgelegd, niet voorzien van een toelichting. Vervolgens heeft zij [naam 1] (hierna: [naam 1]), voorheen werkzaam bij Emryss, laten horen als getuige.
2.2.
[naam 1] verklaarde, over de overeenkomsten tussen [eiser] en Emryss c.s., als volgt:

Ik was niet aanwezig bij contractbesprekingen met [eiser].(…)
In 2004 was ik met [eiser] en [gedaagden] in Zweden. [eiser] kreeg toen het idee om een serie van 8 boeken uit te brengen. Hij zou daar acht jaar over doen. De serie zou [serie][heten, Rechtbank]
en ging over [onderwerpen] Ik herinner mij niet meer welke afspraken er toen met [eiser] zijn gemaakt, daar ging ik niet over. (…)
We hebben toen meteen afspraken gemaakt voor de kleuren van de banden van alle banden. De titel van de serie was [titel boek], wat regenboog betekent. De boekomslagen zouden de kleuren van de regenboog krijgen. Dit is met [eiser] besproken. Daarna kwam er een tweede boek. Ik weet niet of wij voorafgaand aan het tweede boek met [eiser] nieuwe afspraken hebben gemaakt. Daarna ging ik nadenken over hoe het boek[titel boek]
vorm moest krijgen. Het was niet mijn rol om met [eiser] over voorwaarden voor de uitgave te spreken. Ik ging ervan uit dat we een afspraak hadden voor acht boeken. Ik ging niet over royalties, de omvang van de licentie, oplages en dat soort dingen. Ik ging over het aantal pagina’s en het design.
[eiser] heeft 2.500 pagina’s voor[titel boek]
toegezonden, gedurende twee jaar. Wij moesten overeenstemming bereiken over de volgorde van het materiaal in het boek. Wij moesten beslissen of een alfabetische volgorde zou worden aangehouden, of de evolutie van [titel boek]. Het boek moest toegankelijk zijn voor homeopaten. Wij hebben daar veel gesprekken over gevoerd en e-mails over gewisseld. Wij hadden afgesproken dat[titel boek]
in februari 2008 zou uitkomen. Tussen september 2007 en maart 2008 heeft [eiser] niets meer opgestuurd. Het eerste materiaal had ik geloof ik al in december 2006 ontvangen. Ik heb alle ingezonden tekst geredigeerd en er moesten nog details worden geregeld. Het boek zou in print 5.000 pagina’s worden. Dat is meer dan 2 boeken. Dat was een probleem, zowel financieel als qua productie. Een boek dat uit meerdere delen bestaat , is moeilijk verkoopbaar. Zowel [gedaagden] als ik hebben dat met [eiser] gesproken.(…)”
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat [eiser] en Emryss in 2004 hebben gesproken over het uitbrengen van 8 boeken in een serie met de naam
[titel boek]. Ook volgt daaruit dat [naam 1] in de jaren daarna werkzaamheden heeft verricht, ter voorbereiding van de uitgaven, hoofdzakelijk met betrekking tot redactie, vormgeving en publiciteit. Uit de verklaring volgt echter niet dat tussen [eiser] en Emryss is overeengekomen dat [eiser] gehouden was de hele reeks, waaronder het boek
[titel boek], dat het derde deel in de serie zou worden, uit te laten geven door Emryss. Het gaat immers niet om de vaststelling of [naam 1] ten behoeve van
[titel boek]werkzaamheden heeft verricht, maar om het vaststellen van de overeenkomst tussen Emryss en [eiser] op basis waarvan zij die werkzaamheden heeft verricht. Die overeenkomst kan niet – zonder meer – blijken uit het feit dat zij werkzaamheden heeft verricht, en zelfs niet uit het feit dat [eiser] van die werkzaamheden wist. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt bovendien dat er over vele essentiële punten (nog) geen overeenstemming bestond tussen [eiser] en Emryss, zoals onder meer de omvang van de uitgave en de vraag of
[titel boek]– zoals [eiser] wenste – in meerdere delen zou worden uitgegeven. Niet blijkt dat partijen het uiteindelijk eens zijn geworden over de (voorwaarden voor) uitgave van de door [eiser] aan Emryss gezonden delen van het manuscript.
2.4.
De producties die door Emryss c.s. zijn overgelegd, zijn zonder toelichting – die ontbreekt – moeilijk te duiden. Het merendeel van de producties heeft betrekking op de werkzaamheden die [naam 1] heeft verricht. Blijkens de inhoudsopgave bij de producties hebben de producties 71 en 100 t/m 102 betrekking op de gestelde overeenkomst voor het boek
[titel boek].
2.5.
Productie 71 is een e-mail van [eiser] aan [naam 1] van 15 augustus 2007, waarin 9 punten met betrekking tot
[titel boek]worden besproken waarover nog discussie is tussen partijen. Productie 101 bevat een aantal stofstalen, bedoeld als materiaal voor de omslag van de [serie]. Productie 101 is een afdruk van een e-mailwisseling in juni 2005 tussen [eiser] en [naam 1], met betrekking tot de kleur voor omslagen. Productie 102 is een afdruk van een e-mailwisseling tussen [eiser] en [gedaagden] en [naam 1] van december 2007, waaruit blijkt dat [eiser] van plan is op te schieten met het laatste deel van het [serie].
Deze producties dragen naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan het bewijs van het bestaan van een overeenkomst tot uitgave door Emryss van het boek
[titel boek].
2.6.
De conclusie luidt dan ook dat Emryss c.s. niet is geslaagd in de levering van het bewijs. Daaruit volgt dat [eiser] afscheid van Emryss mocht nemen, toen er over de vormgeving van
[titel boek]een geschil ontstond, zonder dat [eiser] daardoor schadeplichtig is geworden.
in conventie
2.7.
[eiser] vordert – samengevat – om:
A. primair vast te stellen en te verklaren voor recht dat alle tussen [eiser] en Emryss c.s. bestaande overeenkomsten per 30 maart 2010 zijn ontbonden;
B. vast te stellen en te verklaren voor recht dat Emryss en/of Emryss door middel van het ongeoorloofde gebruik van de werken van [eiser] als genoemd in de dagvaarding jegens [eiser] inbreukmakend en/of onrechtmatig hebben gehandeld;
C. vast te stellen en te verklaren voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [eiser] door Emryss en/of Emryss niet rechtsgeldig aan één of meerdere derden is overgedragen;
en(samengevat: vordering D tot en met H) om – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – Emryss c.s. te veroordelen om het staken en gestaakt houden van het openbaarmaken en het verveelvoudigen van de werken van [eiser], binnen acht dagen opgave te doen van de voorraad, omzet, winst en gegevens van professionele afnemers van de werken van [eiser] en binnen veertien dagen de voorraad aan [eiser] toe te zenden, Emryss c.s. hoofdelijk te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en binnen vier dagen na betekening van het vonnis de beslag- en buitengerechtelijke kosten te voldoen.
Met hoofdelijke veroordeling van Emryss c.s. in de proces- en nakosten (conform 1019h Rv) en te bepalen dat [eiser] inzage krijgt in de afschriften van de in beslag genomen bescheiden.
vordering in conventie onder A
2.8.
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis in r.o. 6.15., geldt dat ontbinding van de overeenkomsten gerechtvaardigd zou zijn, indien Emryss c.s. geen tegenvordering op [eiser] zou hebben. Nu het bewijs van zo’n tegenvordering niet is geleverd, geldt dat de ontbindingsverklaring van [eiser] van 30 maart 2010 rechtsgeldig is en de overeenkomst per die datum buitengerechtelijk is ontbonden. De primair (onder A.i.) gevorderde verklaring voor recht in conventie is derhalve toewijsbaar. Uit hetgeen is overwogen in het tussenvonnis onder 6.3. volgt dat de ontbinding ook ziet op met [gedaagden] – handelend onder de naam [boekhandel] – gesloten overeenkomsten. De gevorderde verklaring voor recht is derhalve ook jegens [gedaagden] toewijsbaar.
vordering in conventie onder B
2.9.
Tevens vordert [eiser] (onder B) een verklaring voor recht dat Emryss c.s. door middel van het ongeoorloofde gebruik van de werken van [eiser] als genoemd in de dagvaarding inbreukmakend en/of onrechtmatig heeft gehandeld. Uit de dagvaarding onder nummer 59 maakt de rechtbank op dat [eiser] aan deze vordering mede ten grondslag legt dat Emryss ook na de ontbinding van de overeenkomst de werken heeft openbaargemaakt en vermenigvuldigd. In deze procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding rechtsgeldig is. Dat wil zeggen dat op het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde gaat, dit het (andersluidende) vonnis in kort geding van 8 september 2011 (zie het tussenvonnis onder 2.13, hierna: het kort gedingvonnis) met terugwerkende kracht vervangt. Emryss c.s. kan derhalve (vanaf dat moment niet langer) aan het kort gedingvonnis de bevoegdheid ontlenen om de werken van [eiser] na 30 maart 2010 in herdruk uit te geven. Artikelen 15 lid 4 en 17 van de overeenkomst zien immers slechts op de verkoop van bestaande voorraden na het einde van de overeenkomst. Het recht om na ontbinding van de overeenkomst de werken te herdrukken, kan Emryss daaraan niet ontlenen. Bij gebreke aan die bevoegdheid terwijl (zoals tussen partijen niet in geschil is) Emryss de werken van [eiser] na 30 maart 2010 in herdruk heeft uitgegeven, heeft Emryss inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [eiser] en zodoende onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht (jegens Emryss) is daarmee toewijsbaar. Niet onderbouwd is dat [gedaagden] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser], de verklaring voor recht zal daarom jegens hem worden afgewezen.
2.10.
[eiser] stelt dat Emryss c.s. gedurende de looptijd inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht doordat Emryss c.s. op een aantal punten in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld. [eiser] stelt dat Emryss hem voorspiegelde dat het auteursrecht op de werken bij Emryss rustte en dat [eiser] slechts op basis van die veronderstelling instemde met publicaties in het buitenland en publicaties in digitale vorm. Ook vermoedt [eiser] dat door Emryss toestemming voor publicatie is gegeven aan derden waarvoor [eiser] geen toestemming heeft gegeven. Ook klaagt [eiser] over te lage royalties en te weinig promotie voor zijn werken. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht tevens ziet op deze gedragingen van Emryss gedurende de looptijd van de overeenkomst wijst de rechtbank de vordering af: uit de door [eiser] overgelegde voorbladen blijkt duidelijk dat er geen misverstand over kan bestaan dat hij als de auteur van het boek moet worden gezien. Het enkele feit dat het ©-symbool (ten onrechte) bij de uitgever staat, houdt niet in dat het persoonlijkheidsrecht (in het bijzonder het recht op naamsvermelding) van [eiser] wordt geschonden: hij wordt immers – steeds – aangewezen als de maker. Met betrekking tot de uitgaven in digitale vorm en in het buitenland is door [eiser] onvoldoende concreet gemaakt dat door Emryss inbreukmakend is gehandeld. Een enkele schending van de overeenkomst door Emryss levert niet op zichzelf een inbreuk op het auteursrecht op.
vordering in conventie onder C
2.11.
[eiser] vordert (onder C) een verklaring voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [eiser] door Emryss en/of [gedaagden] niet rechtsgeldig aan één of meerdere derden is overgedragen. De schriftelijke versie van de overeenkomsten tussen partijen houdt hierover in:

overdracht rechtenartikel 9
(1)
Onverminderd het bepaalde in artikel 6 zal de uitgever zijn rechten en verplichtingen uit dit kontrakt niet zonder schriftelijke toestemming van de auteur geheel of gedeeltelijk aan een derde mogen overdragen.”
Emryss c.s. stelt dat [naam 2] (de zoon van [gedaagden]) [boekhandel] heeft opgericht en (onder meer) het distributierecht van alle boeken die worden uitgegeven door Emryss heeft overgenomen. Dat is – aldus Emryss c.s. – niet in strijd met artikel 9 van de overeenkomst.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat deze vorderingen onvoldoende zijn toegelicht om toewijsbaar te zijn. Zelfs indien zou komen vast te staan dat het distributierecht valt onder de contractuele definitie van “
rechten en verplichtingen uit dit kontrakt” van Emryss – hetgeen Emryss c.s. betwist – geldt dat onvoldoende onderbouwd is dat uit eventuele schending van het contractuele beding tussen [eiser] en Emryss volgt dat [eiser] de overdracht en levering van het distributierecht door Emryss aan een derde kan aantasten. Voor zover [eiser] schadevergoeding vordert uit onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking geldt dat evenmin voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] is verarmd of schade heeft geleden.
Schadevergoeding
2.13.
Na eiswijziging vordert [eiser] niet langer een bedrag aan schadevergoeding, maar een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat. Die vordering is jegens Emryss toewijsbaar, maar niet jegens [gedaagden]. Door [eiser] is niet onderbouwd dat [gedaagden] in privé enig verwijt, of als bestuurder van Emryss een voldoende ernstig verwijt, kan worden gemaakt.
Verboden, opgave, inzage en afgifte
2.14.
Zoals hiervoor (onder 2.9) overwogen is door Emryss inbreuk gemaakt op de auteursrechten van [eiser]. De gevorderde verboden en opgave van gegevens zijn daarom – als verder onweersproken – toewijsbaar. De gevorderde inzage in de in beslag genomen bescheiden is niet toewijsbaar. De vraag of [eiser] recht heeft op inzage moet worden beantwoord aan de hand van de eisen van artikel 843a Rv. Aan die eisen is niet voldaan, reeds niet omdat [eiser] geen “bepaalde bescheiden” identificeert, maar inzage vordert in “
alle bescheiden met betrekking tot de inbreuk op zijn auteursrechten, meer specifiek maar niet uitsluitend alle documentatie betreffende de exploitatie van de werken”.
2.15.
De gevorderde afgifte van alle exemplaren van de werken uit de voorraad van Emryss, op kosten van Emryss, is niet volledig toewijsbaar: de overeenkomst bepaalt in artikel 15 lid 4 expliciet: “
Ondanks de opzegging of beëindiging dezer overeenkomst, is de uitgever gerechtigd de verkoop van de nog in voorraad zijnde exemplaren van het werk voort te zetten” en geeft de auteur het recht deze boeken tegen 40% van de particuliere prijs te kopen. Voor de boeken die Emryss op 30 maart 2010 in voorraad had, geldt derhalve dat Emryss bevoegd was die boeken te verkopen. Dat wil zeggen dat Emryss slechts gehouden is op haar kosten die exemplaren af te geven die zij na 30 maart 2010 heeft laten (her-) drukken.
in reconventie
2.16.
Het verzoek 16 juli 2013 van Emryss c.s. om in de gelegenheid gesteld te worden om een provisionele vordering in te stellen (zie onder 1.3) is door de rolrechter afgewezen. Tegen die beslissing staat geen (hogere) voorziening open. Aangezien thans eindvonnis wordt gewezen heeft Emryss c.s. geen belang meer bij het instellen van een provisionele vordering.
2.17.
In reconventie vordert Emryss c.s. (voor de vermeerdering van eis, zie onder 2.20) – samengevat – het volgende:
te verklaren voor recht dat de overeenkomsten betreffende de werken in stand blijven,
[eiser] te verbieden om op enigerlei wijze (sub) aan derden te verlenen , hem te verbieden om buitenlandse uitgevers te benaderen,
[eiser] te bevelen om een rectificatie aan verschillende partijen te sturen, en
hem te bevelen uitgaveovereenkomsten met andere uitgevers te overleggen, steeds, op straffe van een dwangsom.
Tevens vordert Emryss c.s. een schadevergoeding van € 75.204,95 althans – voor zover geoordeeld wordt dat een of meer van de onder 1. genoemde overeenkomsten ontbonden worden, c.q. gedurende een (beperkte) termijn dienen te worden voortgezet – [eiser] te veroordelen de schade – nader op te maken bij staat – te vergoeden.
Daarnaast vordert Emryss c.s. een verklaring voor recht dat door [eiser] dwangsommen zijn verbeurd, tot het maximum van € 100.000,00 en tot slot herroeping van het op 20 oktober 2010 verleende verlof tot beslaglegging, opheffing van de gerechtelijke bewaring en een verbod nog enig beslag te doen leggen ten laste van Emryss c.s.,
alles onder veroordeling van [eiser] in de werkelijk gemaakte proceskosten, als bedoeld in artikel 1019h Rv.
2.18.
Aangezien de overeenkomst door [eiser] rechtsgeldig is ontbonden, liggen de vorderingen in reconventie voor zover die zien op de voortzetting van de overeenkomst, of daarop voortbouwen, voor afwijzing gereed. De schadevergoedingsvorderingen zijn evenmin toewijsbaar: Emryss c.s. is niet geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde grondslag voor haar primaire schadevergoedingsvordering en evenmin is onderbouwd dat [eiser] in verband met zijn ontbinding van de overeenkomsten of op een andere grond jegens Emryss schadeplichtig is geworden. Emryss c.s. stelt weliswaar dat de vertaling van Prisma ten onrechte niet aan [eiser] is doorberekend, maar – tegenover het verweer van [eiser] – is die vordering onvoldoende onderbouwd.
2.19.
Zoals beslist in (r.o. 6.33 van) het tussenvonnis zal de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd, worden toegewezen. [eiser] geeft in zijn conclusie na enquête houden een toelichting op zijn weigering om na de mediation verder te onderhandelen, op grond waarvan – zo begrijpt de rechtbank – er reden zou zijn terug te komen op de beslissing omtrent de dwangsommen. De rechtbank heeft echter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat [eiser] het maximale bedrag aan dwangsommen heeft verbeurd en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan slechts anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel indien de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. Daarvan is geen sprake. Voor een matiging van de verbeurde dwangsommen bestaat evenmin grond.
vermeerdering van eis
2.20.
Bij akte heeft Emryss c.s. haar eis in reconventie (opnieuw) vermeerderd, en vordert zij primair een verklaring voor recht dat Emryss betreffende het colofon in de herdrukken van het boek [titel boek] heeft gehandeld conform het kort gedingvonnis, c.q. het uitgave contract, althans subsidiair te verklaren voor recht dat Emryss geen dwangsommen is verschuldigd, dan wel de dwangsommen te matigen.
2.21.
[eiser] heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vermeerderde eis, maar geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering. De rechtbank ziet ook geen grond om de vermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten.
2.22.
De rechtbank overweegt als volgt. In het kortgeding vonnis van 8 september 2011 is Emryss verboden om (totdat de bodemrechter uitspraak zal hebben gedaan) de door Emryss uitgegeven werken van [eiser] zonder schriftelijke toestemming van [eiser] te exploiteren op een andere wijze dan haar overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst van 20 maart 1997 is toegestaan, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 50.000,-.
2.23.
De overeenkomst bepaalt hierover:
Artikel 5
(…)
(2) De uitgever is verplicht in elk exemplaar van het werk het teken © aan te brengen of te doen aanbrengen, met vermelding van het jaar van eerste uitgave en de naam van de auteur conform artikel 111 de Universele Auteursrecht Conventie van Geneve (1952)
2.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de herdruk van het werk
[titel boek](hierna: [titel boek]) en
[titel boek](hierna: [titel boek]) het ©-symbool ontbreekt. Die omissie is een schending van artikel 5 van de overeenkomst en daarmee een schending van het in het kort geding vonnis opgelegde verbod. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 5 september 2012 (r.o. 6.33.) is – nu het hier gaat om de verschuldigdheid van aangezegde dwangsommen – niet relevant dat het vonnis in kort geding komt te vervallen. Emryss c.s. stelt dat zij geen dwangsommen verschuldigd is omdat [eiser] in het openbaar heeft aangegeven niet geassocieerd te willen worden met de door Emryss uitgegeven herdrukken. Die omstandigheid levert echter nog niet de vereiste toestemming van [eiser] op om – in strijd met de overeenkomst en het vonnis in kort geding – het ©-symbool niet te gebruiken in de boeken. Waar Emryss c.s. stelt dat [eiser] geen schade lijdt, bestrijdt [eiser] dat door te stellen dat het Amerikaanse recht wel rechtsgevolgen verbindt aan het ©-symbool. Nu de stellingen van Emryss c.s. niet nader zijn onderbouwd, oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat Emryss geen dwangsommen zijn verbeurd. De gevorderde verklaring voor recht dat de dwangsommen niet zijn verbeurd zal daarom worden afgewezen. Voor matiging ziet de rechtbank evenmin grond. Aan [gedaagden] is niet aangezegd dat hij dwangsommen is verschuldigd: voor zover de verklaring voor recht door hem gevorderd is, heeft hij daarom daarbij geen belang.
2.25.
Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn door Emryss de werken uitgegeven waarbij het ©-symbool niet bij de naam van [eiser] stond vermeld, maar bij de uitgeverij. Dat is in strijd met de overeenkomst, maar levert niet – zonder meer – een onrechtmatig handelen of inbreuk op het auteursrecht op. (Zie daarvoor in conventie onder 2.10). In reconventie is aan de orde of Emryss door in later, in herdruk uitgegeven boeken, (in strijd met de overeenkomst) het
©-symbool niet op te nemen ook het in kort geding gegeven verbod overtreedt.
in conventie en in reconventie
proceskosten
2.26.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is Emryss grotendeels in het ongelijk gesteld in conventie en in reconventie. [eiser] vordert op grond van artikel 1019h Rv. een bedrag van € 73.884,65 aan proceskosten. € 12.152,44 daarvan ziet op de buitengerechtelijke kosten. [eiser] stelt dat een wanprestatie van Emryss in veel gevallen direct ook een auteursrechtinbreuk oplevert en stelt daarom de verhouding op 50%-50%. Emryss c.s. stelt dat een verhouding 80%-20% moet worden aangehouden. De rechtbank zal uitgaan van een IE-grondslag van 25%, zodat een bedrag van € 15.433,05 aan proceskosten en € 3.038,11 aan buitengerechtelijke kosten op grond van 1019h Rv. toewijsbaar is. In aanvulling daarop is 75% van het toepasselijke liquidatietarief toewijsbaar. Gelet op hetgeen toegewezen wordt, gaat de rechtbank uit van tarief II (onbepaalde waarde). Die proceskostenveroordeling komt derhalve uit op (in conventie) 4 × 452,00 × 75% = € 1.356,00 en (in reconventie 1 × 452,00 × 75% = € 339,00. Tevens is € 91,32 aan explootkosten en € 1.395,00 aan griffierecht toewijsbaar.
2.27.
De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagden] worden, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de ontbinding van de overeenkomsten, afgewezen. [gedaagden] zal dan ook niet worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. De proceskosten aan de zijde van [gedaagden] (met uitzondering van de proceskosten in het incident, zie daarvoor rechtsoverweging 2.29) worden begroot op nihil, nu hij niet stelt dat hij – los van de reeds door Emryss gevorderde proceskosten – kosten heeft gemaakt.
2.28.
De gevorderde beslagkosten bedragen € 9.722,48. Emryss c.s. voert verweer tegen de verschuldigdheid daarvan. De ten laste van [gedaagden] gelegde beslagen zijn opgeheven door de voorzieningenrechter. [eiser] vordert, zo begrijpt de rechtbank, desondanks ook de kosten van ten laste van [gedaagden] gelegde derdenbeslagen.
Partijen hebben zich niet nader uitgelaten over de hoogte van de kosten van de beslagen en de overgelegde facturen bevatten niet voldoende informatie om daarover duidelijkheid te verschaffen. Met betrekking tot het bewijsbeslag is de rechtbank van oordeel dat nu inzage wordt geweigerd, de kosten van het bewijsbeslag zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor rekening van Emryss kunnen worden gebracht. Op dit punt is immers [eiser] de in het ongelijk gestelde partij en de rechtbank is van oordeel dat, hoewel geoordeeld is dat Emryss inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van [eiser], onder deze omstandigheden de billijkheid zich ertegen verzet dat Emryss in deze kosten wordt veroordeeld. De kosten van de conservatoire beslagen ten laste van Emryss zijn toewijsbaar. Bij dagvaarding zijn beslagstukken overgelegd waaruit blijkt dat voor alle gelegde beslagen verlof is gevraagd in één (in tweevoud overgelegd) verzoekschrift, welk verzoekschrift grotendeels ziet op het bewijsbeslag. Uit deze stukken blijkt van conservatoir derdenbeslag onder vijf partijen ten laste van – steeds – Emryss en [gedaagden]. De rechtbank is van oordeel dat de helft van de daarmee gemoeide (exploot-)kosten toewijsbaar zijn, zodat een bedrag van (5 × € 154,87 / 2 =) € 387,18 toewijsbaar is. Uit de later overgelegde deurwaardersfacturen blijkt niet op welke beslagen de desbetreffende facturen zien, zodat de vordering voor het overige – ook wat betreft de ten laste van Emryss gelegde derdenbeslagen – onvoldoende is onderbouwd.
proceskosten in incident.
2.29.
In het incident is [eiser] de in het ongelijk gestelde partij. In de conclusie van antwoord betreffende de incidentele vordering vordert Emryss c.s. een proceskostenveroordeling van € 19.947,74. Die kosten zien op de periode december 2011 tot en met februari 2012. Vier uur daarvan (ad € 195,00 + 19% BTW, derhalve in totaal: € 928,20) ziet op een in België gevoerde procedure, aldus Emryss c.s. Emryss c.s. is in het tussenvonnis van 15 september 2012 in de gelegenheid gesteld om zich bij de eerstvolgende aktewisseling uit te laten over de hoogte van haar proceskosten in incident, maar heeft dat niet gedaan. Aangezien de incidentele vordering is op 5 januari 2012 ingediend, aldus mr. IJff, is de rechtbank is van oordeel dat slechts de kosten uit de periode van 5 januari 2011 tot en met 9 februari 2011 (het moment van indienen van de conclusie van antwoord in het incident) kunnen worden toegerekend aan het incident. Blijkens de overgelegde factuur gaat het daarbij om € 5.801,25. Nu niet is gesteld in welke factuur de kosten voor de in België gevoerde procedure zijn opgenomen, zullen de daarmee gemoeide kosten van € 928,20 in mindering worden gebracht op dat bedrag. Het restant is toewijsbaar op grond van 1019h Rv., omdat Emryss c.s. zich moest verweren tegen een op (uitsluitend) auteursrechtelijke grondslagen gevorderd verbod. [eiser] zal derhalve worden veroordeeld in de kosten van het incident ten bedrage van € 4.873,05.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat alle tussen [eiser] en Emryss c.s. bestaande overeenkomsten per 30 maart 2010 zijn ontbonden,
3.2.
wijst de overige vorderingen – voor zover ingesteld jegens [gedaagden] – af,
3.3.
verklaart voor recht dat Emryss jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld,
3.4.
veroordeelt Emryss om te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] op de werken als genoemd in het lichaam van de dagvaarding en verbiedt Emryss in het bijzonder de werken te (doen) openbaarmaken of te (doen) verveelvoudigen, op welke wijze dan ook, waaronder onder meer het aanbieden en/of verkopen via internet of andere kanalen, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00, voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,00,
3.5.
veroordeelt Emryss om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan mr. M.J. Spit, of bij haar ontstentenis aan een van de andere advocaten van Bousie advocaten, onder overlegging van kopieën van alle onderliggende documentatie zoals facturen en bankafschriften, een door een registeraccountant gewaarmerkte schriftelijke opgave te doen van:
( a) de voorraad exemplaren van de werken van [eiser], de volledige omzet- en winstcijfers ten aanzien van deze werken, gespecificeerd per werk en per druk van een werk,
( b) de namen, adressen, telefoonnummers, faxnummers, web- en e-mailadressen van de professionele afnemers van de hiervoor onder 3.5(a) genoemde werken,
3.6.
veroordeelt Emryss om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis afgifte te doen van de voorraad exemplaren van de werken van [eiser], voor zover het na 30 maart 2010 gedrukte exemplaren betreft, door middel van verzending van deze voorraad aan [eiser] op kosten van Emryss, zonder dat [eiser] daarvoor een vergoeding verschuldigd is, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00, voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,00,
3.7.
veroordeelt Emryss aan [eiser] te voldoen de bij staat op te maken schade in verband met de ongeoorloofde exploitatie van de werken van [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening,
3.8.
veroordeelt Emryss binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te voldoen, € 3.038,11 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 387,18 aan beslagkosten,
in reconventie
3.9.
verklaart voor recht dat door [eiser] dwangsommen zijn verbeurd tot het maximum van € 100.000,00,
in conventie en in reconventie
3.10.
veroordeelt Emryss binnen veertien dagen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te vergoeden € 15.433,05 en € 3.181,32 aan proceskosten.
3.11.
verklaart de veroordelingen onder 3.4 tot en met 3.10 uitvoerbaar bij voorraad,
3.12.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in incident aan de zijde van Emryss c.s. tot op heden begroot op € 4.873,05,
3.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2013. [1]

Voetnoten

1.type: EJvV