ECLI:NL:RBAMS:2013:442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-993500-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude met gevangenisstraf en beroepsverbod

Op 7 februari 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en ontzetting van de uitoefening van het beroep van statutair directeur van een rechtspersoon voor de duur van 2 jaar. De zaak betreft meerdere faillissementen waarbij de verdachte betrokken was. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van goederen aan de faillissementsboedel en het niet deugdelijk aanleveren van administratie aan de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de onttrekking van een geleasete Landrover Discovery aan de faillissementsboedel van een vennootschap en dat hij € 10.000 heeft onttrokken aan de faillissementsboedel van een andere vennootschap. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de stelling dat een curator alleen met toestemming van de rechter-commissaris aangifte mag doen van faillissementsfraude geen steun vindt in het recht. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de wettige bewijsmiddelen en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld met het doel de rechten van de schuldeisers te verkorten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidivegevaar van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De openbaarmaking van het vonnis is gelast om de maatschappij te beschermen tegen soortgelijke praktijken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993500-12 (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1942,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2013.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.W. Bollen en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. M.T. Daatselaar, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

1.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van faillissementsfraude door de volgende handelingen te verrichten:
Feitelijk leiding geven aan het door [vennootschap 1] onttrekken van een geleasete Landrover Discovery aan de faillissementsboedel en het niet deugdelijk uitleveren van de administratie aan de curator. Subsidiair door feitelijk leiding te geven aan die handelingen door stichting [stichting 1].
Feitelijk leiding geven aan het door [vennootschap 2] onttrekken van € 10.000 aan de faillissementsboedel. Subsidiair door deze onttrekking als derde te doen.
Als bestuurder niet deugdelijk aanleveren aan de curator van de administratie van de in staat van faillissement verklaarde vennootschap [vennootschap 3]. Subsidiair het feitelijk leiding geven hieraan.
1.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Artikel 68 Faillissementswet schrijft voor dat de curator alvorens in rechte op te treden, de machtiging van de rechter-commissaris behoeft. Het doen van aangifte is een middel om zich als benadeelde partij in het strafproces te kunnen voegen en daarmee een eerste stap in rechte. Nu in deze zaak in geen van de gevallen die machtiging is verleend, dient dit ertoe te leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte.
3.2 De rechtbank is van oordeel dat de stelling dat een curator alleen met toestemming of machtiging van de rechter-commissaris aangifte mag doen van faillissementsfraude, geen steun vindt in het recht. Het verweer wordt verworpen.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Inleiding
In deze zaak draait het om beschuldigingen van bedrieglijke bankbreuk oftewel faillissementsfraude. Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij in een drietal faillissementen een kwalijke rol heeft gespeeld door goederen aan de boedel te onttrekken en geen administratie te voeren, te bewaren en/of te voorschijn te brengen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Aan verdachte is ten laste gelegde dat hij een leaseauto aan de faillissementsboedel van [vennootschap 1]heeft onttrokken. Uit de leaseoverkomst blijkt dat het juridisch eigendom altijd bij de financier is gebleven en dat alleen het gebruiksrecht bij de rechtspersoon lag. De auto is nooit eigendom geweest van de gefailleerde en kan dus ook niet aan de boedel zijn onttrokken.
Ten aanzien van niet voeren van een administratie zoals onder 1 en 3 ten laste is gelegd, geldt het volgende. Aangezien het om B.V.’s ging die in zwaar weer verkeerden, was het niet nodig een administratie te voeren omdat er toch geen activiteiten plaatsvonden of zouden plaatsvinden. Wat het bewaren van de administratie betreft, ligt de zaak mogelijk iets gecompliceerder. Verdachte had de titel van bestuurder en dat brengt in beginsel bepaalde verplichtingen mee. Het enkele feit dat verdachte bestuurder was, maakt echter nog niet dat hij schuldig is aan het niet bewaren van de administratie ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. In het dossier is op de aangifte van de curatoren na niets te vinden over gedane verzoeken tot het te voorschijn brengen van de administratie. Evenmin valt vast te stellen of die verzoeken verdachte hebben bereikt.
In de zaak [vennootschap 2] komt uit de bewijsmiddelen naar voren dat sprake is van een gekunsteld verhaal. [persoon 1] heeft aan [persoon 2] de opdracht gegeven € 10.000 naar verdachte over te maken. Er is echter geen bewijs dat tussen verdachte en [persoon 1] contact is geweest. Kennelijk is wel iets afgesproken, maar dat maakt nog niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, aldus de raadsman. Subsidiair betoogt de raadsman dat niet is gebleken dat verdachte kennis had van de faillissementsaanvraag.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het zoals blijkt uit de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging verkregen, en acht dan ook bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals uiteengezet in rubriek 5.
De rechtbank overweegt daarbij verder het volgende. Voorop staat dat onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in artikel 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet de rechten van de schuldeisers te verkorten. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard (V01-10, pagina 168) dat hij B.V.’s kocht en dat de mensen van hun B.V. afwillen, meestal omdat het slecht ging. Gevraagd naar de administratie van de B.V.’s die verdachte overnam, heeft verdachte geantwoord dat voor zover hij beschikte over de administratie, hij die bij de verkoop heeft doorgegeven, dat hij niet altijd alle administratie kreeg en als die er niet was, hij dat dan accepteerde. Verder heeft verdachte verklaard dat hij voor het overnemen van B.V.’s werd betaald (V01-10, pagina 168).
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verdachte B.V.’s heeft overgenomen waarvan duidelijk was dat die al op de rand van een faillissement stonden en hiervoor ook nog werd betaald. Hij heeft zich in het geheel niet bekommerd om de administratie van de desbetreffende vennootschappen, niet wat de administratie betreft die de vorige eigenaren wel hadden gevoerd en evenmin gedurende de tijd dat hij aan het roer stond. Verdachte heeft, door zo zijn administratieve verplichtingen te verzaken, de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rechten van de schuldeisers van de B.V.’s zouden worden verkort.
Met betrekking tot het onttrekken van de Landrover Discovery aan de boedel van [vennootschap 1]overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken blijkt dat deze leaseauto buiten het bereik van de curator is gebracht. Dat de auto onder eigendomsvoorbehoud is geleverd, maakt niet dat geen sprake is van het onttrekken aan de boedel als bedoeld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht. Het ligt immers in de rede dat de lessee – daar waar het genot en het risico van het gebruik ligt – wordt aangesproken door de lessor ten aanzien van het verdwenen goed. Door het doen ontstaan van deze nieuwe vordering worden de (overige) schuldeisers verkort nu ook deze vordering uit de boedel zal moeten worden voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat tussen de voormalige eigenaar van [vennootschap 2] [persoon 1] en verdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, die erin heeft geresulteerd dat een paar dagen voordat de vennootschap failliet werd verklaard, € 10.000 aan de boedel van [vennootschap 4] is onttrokken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
[vennootschap 1] in na te noemen periode
(n
), te Amsterdam en
/of (elders
)in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen,terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 8 december 2009 in staat van faillissement was verklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
A)
in de periode maart 2010 tot en met mei 2010 ofin de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 een goed, te weten een auto, Landrover Discovery
, of een recht of vermogensbestanddeel voortkomende uit de leaseovereenkomst van die Landrover Discovery, aan de boedel heeft onttrokken; en
/of
B) in de periode van 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;en
/of
in de periode 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan en
/of
in de periode van 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
en/of
in de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
terwijl hij, verdachte, al dan niet via Stichting [stichting 1]
tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan welfeitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging
(en
);
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
[vennootschap 2] op
of omstreeks3 oktober 2008
, althans in oktober 2008, te Hollandscheveld en
/ofin de gemeente Haren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meer andere rechtspersonen en/of een of meernatuurlijke persoon
en, althans alleen, terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 7 oktober 2008 in staat van faillissement is
/wasverklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
een bate van ongeveer Euro 10.000,- niet had verantwoord en/of
een goed, te weten een geldbedrag van ongeveerEuro 10.000,- , aan de boedel
had en/ofheeft onttrokken, terwijl hij, verdachte,
tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan welfeitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging
(en);
ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
hij in na te noemen periode
(n
), in de gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of te Naaldwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen,als [functie] van [vennootschap 3], welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage d.d. 11 mei 2010 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
in de periode van 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
en
/of
in de periode 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan en
/of
in de periode van 11 mei 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
en
/of
in de periode 9 augustus 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid van boek 2 en/of in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2 primair, en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, ontzetting uit het recht het beroep van statutair bestuurder van rechtspersonen uit te oefenen voor de periode van 2 jaar. Ten slotte heeft de officier van justitie openbaarmaking van het vonnis gevorderd.
De officier van justitie heeft zijn eis als volgt toegelicht. De ten laste gelegde feiten staan niet op zich zelf, zij maken deel uit van een zich herhalend patroon. Doel is directeur-eigenaars van “hoofdpijn-B.V.’s” van hun ellende af te helpen; die hebben daar kennelijk veel geld voor over. Door vervolgens voor de curator verstoppertje te spelen, belemmert verdachte deze ernstig in het uitoefenen in de hem in ons insolventierechtelijk systeem toegemeten taak: het behartigen van de belangen van de gezamenlijke crediteuren. Faillissementsfraude is een ernstig delict dat het vertrouwen in een correcte werking van het rechtssysteem bij insolventie en het bonafide zaken doen ernstig ondermijnt. Het is bovendien een veelvoorkomend fenomeen. Gezien de ingewikkeldheid van de materie, de snelheid waarmee men dwaalsporen opzet en de beperkte opsporingscapaciteit is de pakkans tamelijk gering. Van een in deze zaak op te leggen straf dient dan ook een afschrikwekkende, generaal preventieve werking uit te gaan.
Verdachte is niet de enige die zich met deze vorm van faillissementsfraude lijkt bezig te houden. In het dossier komen namen van andere personen voor van wie het lijkt dat ook zij een rol in dit soort fraude hebben gespeeld. Verdachte zelf stelt in zijn verklaringen min of meer de rol van katvanger op zich te hebben genomen, om anderen buiten zicht te houden. Wat hiervan ook zij, feit is dat verdachte dit bewust en zonder dwang heeft gedaan, met geen ander motief dan het behalen van geldelijk voordeel. Om die reden is geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur geboden. Daarnaast dient – ondanks de leeftijd van verdachte – voorkomen te worden dat hij soortgelijke feiten in de toekomst kan plegen. Daarbij is hij – al dan niet als katvanger – steeds in formele zin statutair bestuurder van een rechtspersoon geweest.
Om dit recidivegevaar te beperken dient hem het beroepsverbod van art 349 Sr te worden opgelegd. Het zijn van statutair bestuurder is een beroep in de zin van art 28 lid 1 ten 5e Sr, en ex art 349 lid 2 Sr kan verdachte worden ontzet uit het recht een dergelijk beroep uit te oefenen. Bij brief van 30 juni 2011, nr 5701734/11 heeft Minister Opstelten de Tweede Kamer geïnformeerd over de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude. Het opleggen van een strafrechtelijk verbod tot het zijn van bestuurder van een rechtspersoon wordt daarbij als middel gezien om faillissementsfraude door systematische faillissementsfraudeurs te voorkomen.
Verdachte is een dergelijke systematische faillissementsfraudeur. Als waarschuwing aan de gemeenschap (waaronder Kamer van Koophandels en notarissen waar aandelenoverdrachten plaats vinden) draagt ook openbaarmaking van het vonnis bij aan de bescherming van de maatschappij tegen de praktijken van verdachte, aldus de officier van justitie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden een brug te ver is. Verdachte is een man op leeftijd. Hij heeft recent gedetineerd gezeten en het gaat niet goed met hem, hoewel er geen stukken zijn die dat kunnen staven; hij ziet er slecht uit. Het gevorderde beroepsverbod is niet mogelijk en de eis tot openbaarmaking van het vonnis zou niet moeten worden gevolgd, omdat verdachtes persoonlijke belangen, zijn privacy, zwaarder zouden moeten wegen dan het algemeen belang, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bij de hierna te noemen strafoplegging het volgende laten meewegen.
Gevangenisstraf
Verdachte heeft er een gewoonte van gemaakt zich te bezondigen aan faillissementsfraude. Hij kan worden bestempeld als beroepsfraudeur, voor wie het faillissement een doelbewust instrument is op onrechtmatige wijze vermogen aan de boedel te onttrekken of zich te verrijken ten koste van anderen. Dit doet verdachte door B.V.’s die in het zicht van een faillissement zijn, over te nemen, zich daarvoor te laten betalen en vervolgens niets meer van zich te laten horen, zodat de schuldeisers met lege handen blijven staan. Mede gelet op het strafblad van verdachte waarop de nodige veroordelingen voor valsheid in geschift en oplichting prijken, is een gevangenisstraf een passende en ook geboden reactie.
Ontzetting uit het beroep van statutair bestuurder van rechtspersonen voor de periode van twee jaar
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar artikel 349 lid 2 Sr in verbinding met artikel 28 lid 1 onder 5 Sr gevorderd verdachte te ontzetten uit het recht het beroep van statutair directeur uit te oefenen. De rechtbank begrijpt de eis van de officier van justitie dat hij vordert dat verdachte wordt ontzet van de uitoefening van het beroep van statutair directeur van een rechtspersoon overeenkomstig artikel 349 lid 1 Sr. Het opleggen van deze ontzetting, een sanctie in de zin van artikel 28, eerste lid, onder 5o, is een mogelijkheid die artikel 349 lid 1 Sr sinds 1 april 2010 biedt.
Verdachte heeft het onder 3 bewezen verklaarde misdrijf begaan in de uitoefening van het beroep van statutair directeur. Om de maatschappij verder te beschermen zal de rechtbank verdachte ontzetten van de uitoefening van dit beroep.
Openbaarmaking vonnis
De rechtbank zal tevens als bijkomende straf de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. Hierbij weegt, gelet op aard en de ernst van de bewezen strafbare feiten en de gewoonte van verdachte dergelijke misdrijven te plegen, zoals in de strafmotivering weergegeven, mee dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. De openbaarmaking zal dienen te geschieden door middel van publicatie van dit ongeanonimiseerde vonnis op www.rechtspraak.nl. Aangezien hiermee geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, zal de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil schatten en kan dientengevolge artikel 36 lid 3 juncto artikel 24c Sr buiten beschouwing blijven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straffen zijn gegrond op de artikelen 36, 47, 51, 57, 341, 343 en 349 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard terwijl hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie en in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzet de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde van de uitoefening van het beroep van statutair directeur van een rechtspersoon voor de duur van 2 (twee) jaren.
Gelast de openbaarmaking van dit vonnis na het onherroepelijk worden daarvan, met vermelding van de personalia van verdachte, door publicatie ervan op www.rechtspraak.nl, waartoe het Openbaar Ministerie dit vonnis dient aan te bieden aan de redactie van voornoemde website.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. B.T. Beuving en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2013.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte] – 13/993500-12
Aan bovengenoemde persoon wordt ten laste gelegd
1. [vennootschap 1] in na te noemen periode(n), te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam dd. 8 december 2009 in staat van faillissement is/was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
A) in de periode maart 2010 tot en met mei 2010 of in de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 een goed, te weten een auto, Landrover Discovery, of een recht of vermogensbestanddeel voortkomende uit de leaseovereenkomst van die Landrover Discovery, aan de boedel heeft onttrokken; en/of
B) in de periode van 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; en/of in de periode 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan
en/of in de periode van 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; en/of
in de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet via Stichting [stichting 1] tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
(art. 341 aanhef en onder a sub 1 en 4 Sr. ivm 51 Sr.)
Subsidiair:
dat Stichting [stichting 1] in na te noemen periode(n) te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of met een of meer natuurlijke personen, althans alleen, als bestuurder van [vennootschap 1], welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam dd. 8 december 2009 in staat van faillissement is/was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
A) in de periode maart 2010 tot en met mei 2010 of in de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 een goed, te weten een auto, Landrover Discovery, of een recht of vermogensbestanddeel voortkomende uit de leaseovereenkomst van die Landrover Discovery, aan de boedel heeft onttrokken; en/of
B) in de periode van 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wet en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap; en/of
in de periode 8 juli 2009 tot 8 december 2009 niet had voldaan en/of in de periode van 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wet en/of in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap; en/of
in de periode 8 december 2009 tot en met 7 september 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken,bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wet en/of in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 343 aanhef en onder a sub 1 en 4 Sr ivm 51 Sr.)
2. [vennootschap 2] op of omstreeks 3 oktober 2008, althans in oktober 2008, te Hollandscheveld en/of in de gemeente Haren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Groningen dd. 7 oktober 2008 in staat van faillissement is/was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap, een bate van ongeveer Euro 10.000,- niet had verantwoord en/of een goed, te weten een geldbedrag van ongeveer Euro 10.000,- , aan de boedel had en/of heeft onttrokken, zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 341 aanhef en onder a sub 1 Sr.)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 3 oktober 2008, te Hollandscheveld en/of (elders) in Nederland, in het vooruitzicht van het faillissement van [vennootschap 2], terwijl het faillissement van genoemd besloten vennootschap is gevolgd bij vonnis van de rechtbank Groningen van 7 oktober 2008, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap, een goed, te weten ongeveer Euro 10.000,-, aan de boedel heeft onttrokken;
(artikel 344 aanhef en sub 1 Sr.)
3. hij in na te noemen periode(n), in de gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of te Naaldwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen, als bestuurder van [vennootschap 3], welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage dd. 11 mei 2010 in staat van faillissement is/was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
in de periode van 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
en/of in de periode 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan en/of
in de periode van 11 mei 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
en/of in de periode 9 augustus 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid van boek 2 en/of in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van die besloten vennootschap;
(artikel 343 aanhef en onder a sub 4 Sr ivm 51 Sr.)
Subsidiair:
[vennootschap 3] in na te noemen periode(n), in de gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of te Naaldwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage dd. 11 mei 2010 in staat van faillissement is/was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap, in de periode van 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; en/of in de periode 26 oktober 2009 tot 11 mei 2010 niet had voldaan en/of in de periode van 11 mei 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; en/of in de periode 9 augustus 2010 tot en met 27 december 2010 niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in dat artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek; zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
(artikel 341 aanhef en onder a sub 4 Sr. ivm 51 Sr.)
Bijlage II – Bewijsmiddelen
1.
Het geschrift, zijnde een aangifte ter zake van vermoedelijke faillissementsfraude van 7 september 2010 door mr. [persoon 3], curator in het faillissement van [vennootschap 1](G2-01, pagina 174 tot en met 176).
Het geschrift houdt onder meer in als verklaring van mr. [persoon 3], zakelijk weergegeven:
Ondergetekende:
Naam: mr. [persoon 3]
Kantooradres: [adres 1]
Plaats: [plaats]
is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam dd. 8 december 2009 benoemd tot curator in het faillissement van:
Naam: [vennootschap 1]
Adres: [adres 2]
Plaats: [plaats]
Statutair gevestigd te: [plaats]
Deze aangifte is gericht tegen:
Naam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [naam 1]
Aangifte
Met toestemming van de rechter-commissaris doe ik in mijn functie van curator van bovengenoemde vennootschap aangifte van het feit dat [functie] [verdachte] zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk. In het zicht van het faillissement van [vennootschap 1] is niet voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie zoals genoemd in artikel 2:10 lid 1 BW dan wel artikel 3:15i lid 1 BW en de verplichting de administratie te voorschijn te brengen.
Toelichting
[vennootschap 1] is opgericht op 7 oktober 2002. Bestuurder van de vennootschap was destijds [persoon 4]. Hij wilde op een gegeven moment van zijn vennootschap af. De vennootschap is daarop in juni 2009 overgenomen. De stichting [stichting 2], waar [persoon 5] bestuurder van is, heeft de aandelen gekocht en geleverd gekregen voor een zeer gering bedrag. Twee dagen na overdracht van de aandelen zijn de aandelen verkocht en geleverd aan de stichting [stichting 1] waarvan op haar beurt [verdachte] bestuurder is. Van deze laatste overdracht wist [persoon 4] niets.
[persoon 4], de voormalige eigenaar van [vennootschap 1] heeft verklaard dat hij de volledige administratie heeft overhandigd aan [persoon 5] en dat hij geen administratie in zijn bezit heeft. [persoon 5] heb ik telefonisch gesproken. Hij geeft aan dat hij de administratie aan [verdachte] heeft overgedragen. [verdachte] heb ik eenmaal telefonisch kunnen spreken (op een telefoonnummer dat inmiddels niet meer werkt) en hij gaf mij aan dat de administratie bij [persoon 5] is en dat hij deze nooit heeft ontvangen.
Ik heb [verdachte] meermalen aangeschreven, zowel per e-mail, per gewone post, als per aangetekende post. Daarin heb ik hem gevraagd zo spoedig mogelijk contact met mij op te nemen en informatie te verstrekken over het faillissement van [vennootschap 1][verdachte] heeft daarop begin april telefonisch contact met mij opgenomen. Daarna heeft hij mij een e-mail gestuurd met de gegeven[s] waarop ik hem kon bereiken. Inmiddels werken deze telefoonnummers niet meer. Brieven gestuurd aan het adres dat hij mij had opgegeven, worden niet beantwoord.
Overig:
In de boedel van het faillissement zit nog een Landrover Discovery. [verdachte] heeft mij destijds telefonisch meegedeeld dat deze auto is verkocht aan de heer [persoon 6]. Naar ik heb begrepen is zijn voornaam [naam 2]. Tot op heden heb ik deze auto niet kunnen traceren. [verdachte] heeft de auto derhalve aan de boedel onttrokken.
2.
Het geschrift, te weten een kopie van een afschrift van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 8 december 2009 inzake [vennootschap 1](D-5, pagina 241).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De rechtbank Amsterdam verklaart [vennootschap 1]in staat van faillissement en benoemt tot curator mr. [persoon 3], [adres 1].
3.
Het geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 3 januari 2011 (D-110, pagina 603 tot en met 609).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergeven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [vennootschap 1]
Statutaire zetel: [plaats]
De rechtspersoon is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak dd. 08-12-2009.
Activiteiten gestaakt per 08-12-2009
Enig aandeelhouder:
Naam: Stichting [stichting 1]
Adres: [adres 3] [plaats]
Enig aandeelhouder sedert: 03-07-2009
Bestuurder(s):
Naam: Stichting [stichting 1]
Titel: [functie]
Bevoegdheid: Alleen/zelfstandig bevoegd
4.
Het geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 3 januari 2011 (D-159, pagina 781 tot en met 785).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergeven:
Rechtspersoon
Rechtsvorm: Stichting
Statutaire naam: Stichting [stichting 1]
Eerste inschrijving in het handelsregister: 24-4-2009
Akte van oprichting: 22-04-2009
Activiteit Het beheren van aandelen en het besturen van een onderneming.
Handelsregisterhistorie
Functionarisgegeven uitgetreden functionaris(sen) rechtspersoon
Bestuurder(s):
Naam: [persoon 7] / 3
Infunctietreding: 09-06-2009
Uit functie: 08-09-2009
Naam: [verdachte] / 4
Geboortedatum en -plaats: 29-12-1942
Adres: Per 30-08-2010 geen adres bekend in Nederland (bron: GBA)
Infunctietreding: 08-07-2009
Titel: [functie]
Bevoegdheid: Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie: 12-01-2010
5.
Het proces-verbaal van verhoor een getuige van 9 februari 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (G12-01, pagina 202 tot en met 204).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 4], zakelijk weergegeven:
V: Waarom wilde u aandelen verkopen van [vennootschap 1] en welke activiteiten heeft deze rechtspersoon verricht?
A: Ik ben in de periode oktober 2002 tot 1 juli 2009 bestuurder/aandeelhouder geweest van [vennootschap 1]Deze rechtspersoon was een holding bv. Deze is samen met de onderliggende werkmaatschappij verkocht, althans dat was de bedoeling. De reden van deze verkoop was divers. In de zomer van 2008 kregen wij te maken met fors teruglopende omzet in het dochterbedrijf [vennootschap 5]. In 2008 heb ik gesproken met diverse branchegenoten om het bedrijf over te nemen. U vertelt mij dat de stichting [stichting 2] op 3 juli [2009] het bestuur en de aandelen van [vennootschap 1]heeft overgedragen aan stichting [stichting 1]. Ik heb dit nooit geweten. Op de dag van het faillissement van [vennootschap 5] zou dus [verdachte] bestuurder zijn geweest. Ik heb dit nooit geweten.
V: Bent u nog in het bezit van een recente jaarrekening?
A: Nee, ik heb helemaal niets meer. De administratie van [vennootschap 1]lag bij de accountant in Hilversum.
6.
Het proces-verbaal van verhoor een getuige van 15 februari 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (G13-01, pagina 205 tot en met 208).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 5] (A) naar aanleiding van vragen van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u vertellen over uw beroep?
A: Ik heb de stichting [stichting 2] opgericht en later is [persoon 8] als bestuurder toegetreden. Via [persoon 8] ben ik in contact gekomen met [persoon 4]. [persoon 4] wilde zijn bv’s kwijt. Hij had het bedrijf [vennootschap 1]met een werkmaatschappij [vennootschap 5]. Hij wilde het bedrijf kwijt omdat er een schuld aan de Belastingdienst in zat. Enkele dagen nadat wij het bedrijf hadden overgenomen, bleek ons dat er een faillissementsaanvraag lag, ingediend door het personeel van [vennootschap 5]. [vennootschap 5] werd op 18 augustus 2009 failliet verklaard. Enkele dagen daarvoor is de onderneming pas ingeschreven in het handelsregister met terugwerkende kracht per 1 juli 2009.
V: Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel heeft de stichting [stichting 2] op 3 juli 2009 de aandelen [vennootschap 1]geleverd aan stichting [stichting 1]. Waarom hebt u de aandelen van [vennootschap 1]gekocht om deze na drie dagen weer te verkopen aan de stichting [stichting 1] en wanneer en bij welke notaris is de akte hieromtrent gepasseerd?
A: Voor deze levering zijn wij niet naar de notaris geweest. Na het faillissement van [vennootschap 5] is de stichting [stichting 1] de bestuurder geworden van stichting [stichting 2]. Ook dit is met terugwerkende kracht door ons gedaan. Dit kan op deze manier bij de Kamer van Koophandel worden geregistreerd. U vraagt mij hoe het kan dat er een aandelenlevering is geweest met [vennootschap 1]van de stichting [stichting 2] naar stichting [stichting 1]. Ik weet daar niets van af. Dat moet [verdachte] hebben gedaan, want hij is de bestuurder van deze stichting.
Voor de overdracht hebben wij € 1.500 betaald. [verdachte] wilde dit bedrag hebben voor de bestuurswisseling in stichting [stichting 2] waaronder [vennootschap 1]zat.
V: [vennootschap 1]was in het bezit van een voertuig van het merk Land Rover, type Discovery 3. Wat kunt u ons hierover vertellen?
A: Voornoemde auto zat in [vennootschap 1]en maakte onderdeel uit van de deal. De auto is meegegaan naar [verdachte]. Ik heb de autosleutel en de autopapieren aan [verdachte] gegeven. Ik weet dat deze auto later door de leasemaatschappij is teruggevorderd.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 maart 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (V01-05, pagina 146 tot en met 149).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van verdachte (A) naar aanleiding van vragen van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u verklaren over de aandelenoverdracht van [vennootschap 1]?
A: Dit is een bv die via [persoon 5] kwam of via een maat van hem ene [persoon 9]. Ik ben voor deze zaak bij de Kamer van Koophandel in Breda geweest. Ik zou € 500 ontvangen voor deze bv. Ik heb de aandelen gehad op naam van een stichting. Als u zegt de stichting Aandelenbeheer [stichting 1] dan klopt dat. [persoon 5] en [naam 3] reden in een Discovery. [persoon 5] vertelde mij dat die auto van [vennootschap 1]was. [persoon 5] vertelde dat ik de Discovery jeep zou krijgen. Veertien dagen later kreeg ik de auto. Ik kreeg de sleutel en de papieren (kentekenbewijs). (…) Ik heb een paar maand in de Discovery gereden. De bv is later overgegaan naar [persoon 6] en deze heeft de auto gekregen. Na een tijdje kreeg ik contact met een vrouwelijke curator. Zij vertelde dat [vennootschap 1] failliet [was].
V: Wat is uw reactie op de verklaring van de curator mr. [persoon 3] wat betreft het gestelde onder "Overige" op blad 3 .
A: Ongeveer anderhalve maand nadat ik het bestuur van de stichting [stichting 1] had overgedragen aan [persoon 6] heb ik voornoemde auto overgedragen. De auto was van de leasemaatschappij.
A: Het klopt dat [persoon 5] betrokken is geweest bij de aandelenoverdracht van [vennootschap 1]De auto behoorde bij [vennootschap 1]
8.
Het proces-verbaal van verhoor van een getuige van 10 januari 2011 (de rechtbank leest: 2012) opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (G19-01).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 10] (A) naar aanleiding van vragen van voornoemde opsporingsambtenaar (V), zakelijk weergegeven:
V: Bent u in het bezit van de (kopie) factuur aanschaf Landrover Discovery, voorzien van het kenteken [nummer 1] ?
A: Ik heb het hele dossier uitgeprint volgens mij zit er een kopie bij.
Noot verbalisanten: [persoon 10] toont ons vervolgens een kopie van de betreffende factuur .
V: Wanneer is het leasecontract voor de Landrover Discovery, met het kenteken [nummer 1], tot stand gekomen en met wie ?
A: Het contract staat op naam van [vennootschap 1]en/of [persoon 4]. Het contract is op 8 augustus 2008 ondertekend.
V: Betreft het een financial lease- of een operational lease contract?
A: Het betreft een financial lease contract.
V: Was er sprake van eigendomsvoorbehoud ?
A: Ja er is sprake van eigendomsvoorbehoud.
V: Is er aangifte van verduistering gedaan. Zo ja, wanneer?
A: Ja, er is aangifte van verduistering gedaan op 3 maart 2011.
V: Wat was de economische waarde van de auto op het moment van de verduistering/onttrekking ?
A: Wat de waarde van de auto op datum faillissement was is ons niet bekend. De auto
wordt zodra deze is teruggevonden door VS Collect Recovery door hen getaxeerd. Dat is
in deze ook gebeurd. Deze waarde werd gesteld op € 11.500.
V: Hoe gaat het normaliter in zijn werk bij een faillissement dan wel een achterstand in de betaling?
A: Bij een betalingsachterstand nemen wij contact op met de klant. Al naar gelang het
antwoord gaan wij over tot het ophalen van de auto. In dit geval hebben wij eerst contact opgenomen met [persoon 4]. Dit is gebeurd op 20 mei 2009 en 28 september 2009. Daarna hebben er nog enige betalingen plaatsgevonden. Toen er weer niet werd betaald is op 27 oktober 2009 de zaak overgedragen aan VS Collect Recovery om de auto op te halen.
V: Heeft [vennootschap 6] zich als concurrente crediteur gemeld bij de curator?
A: Ja wij hebben een vordering ingediend bij de curator op 2 maart 2010.
9.
Het proces-verbaal van aangifte van 4 november 2009, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (G3-01, pagina 177 tot en met 181).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 11], zakelijk weergegeven:
Bij vonnis van de Rechtbank Groningen werd op 7 oktober 2008 het faillissement uitgesproken van [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2]) gevestigd op het adres [adres 4] te [plaats].
Ten tijde van het faillissement van [vennootschap 2] stond in de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder en enig aandeelhouder de vennootschap [vennootschap 7]. Van laatstgenoemde vennootschap was op dat moment [verdachte] enig aandeelhouder. [vennootschap 7] is zeer kort voor onderhavig faillissement aandeelhouder van [vennootschap 2] geworden, namelijk op 11 september 2008. De aandelen van [vennootschap 2] heeft [vennootschap 7] op die datum overgenomen van de voormalig bestuurder en enig aandeelhouder, [persoon 1]. [persoon 1] heeft mij verteld dat hij aanvankelijk (in verband met de overname) contact had met ene [naam 4] waarna kort voor de deal [verdachte] naar voren werd geschoven. Ik kreeg de indruk dat [persoon 1] zaken deed met een vehikel van [verdachte]. Overigens was [vennootschap 7] ten tijde van de aandelenoverdracht gevestigd te Den Haag, maar is zes dagen voor het faillissement van [vennootschap 2] verhuisd naar Kappellen (België). Een aandelenoverdracht én zetelverplaatsing van de aandeelhouder/bestuurder zeer kort voor faillissement was voor mij al een indicatie dat er mogelijk het nodige aan de hand was met dit faillissement.
Het faillissement is aangevraagd door twee werknemers van [vennootschap 2] die niet meer betaald werden. De winkels zijn op 20 augustus 2008 dichtgegaan, is mij door hen verteld. Overigens dateert de aanvraag van het faillissement van 15 september 2008. In ieder geval vanaf die datum moet er bij [vennootschap 2] (c.q. haar bestuurder/aandeelhouder) wetenschap zijn geweest van een aanstaand faillissement. Diverse crediteuren hebben zich bij mij gemeld en hun vordering ingediend. Onmiddellijk na mijn aanstelling heb ik zowel de bestuurder als aandeelhouder van [vennootschap 7], [persoon 12] en [verdachte], trachten te benaderen met een aantal vragen, onder andere over de administratie. Op 8 oktober 2008 heb ik telefonisch contact gehad met [verdachte]. Hij verwees mij direct door naar de heer [persoon 12]. Die kreeg ik echter niet te pakken. Ik heb [verdachte] daarna nog wel geprobeerd te bellen maar niet meer te pakken gekregen. Ik heb vervolgens contact opgenomen met de voormalig eigenaar, [persoon 1] . Ik had namelijk van de manager bedrijfsvoering begrepen dat [persoon 1] mogelijk nog administratie zou hebben. [persoon 1] verklaarde mij op 4 november 2008 op mijn kantoor en reeds eerder in telefonische en schriftelijke contacten dat:
  • hij op 11 september 2008 de aandelen aan [vennootschap 7] heeft overgedragen;
  • de winkels op 20 augustus 2008 reeds waren gesloten;
  • de winkel in Apeldoorn buiten de aandelenoverdracht/deal is gebleven;
  • met betrekking tot de huurlocatie (sleutelgeld) van laatstgenoemde winkel is een deal gesloten met [vennootschap 8] op 2 oktober 2008;
  • de opbrengst van die transactie is grotendeels gegaan naar de Rabobank te Amersfoort.
Voorts is mij over de deal met [vennootschap 8] gebleken – uit een gesprek met [persoon 2] van het makelaarskantoor [vennootschap 9], dat bij de deal betrokken was – dat:
  • [vennootschap 8] € 119.000 inclusief btw heeft betaald voor de activa/voorraad van de winkel in Apeldoorn;
  • € 10.000 zou zijn betaald aan [verdachte], bestuurder en enig aandeelhouder van [vennootschap 7] en daarmee eigenaar van [vennootschap 2] ten tijde van de deal;
  • (…)
[persoon 1] heeft niet toegelicht waarom [verdachte] € 10.000 kreeg; dit bedrag had eveneens in de boedel van [vennootschap 2] moeten zitten; het is overgeboekt naar rekeningnummer [nummer 2].
Resumerend doe ik in onderhavig faillissement aangifte van bedrieglijke bankbreuk.
Op 15 september 2008 is het faillissementsverzoek gedaan, dus vanaf die datum moet [verdachte] hebben geweten van een mogelijk faillissement. Gelet op de verklaring van [persoon 1] doe ik de aangifte primair tegen [verdachte] zijnde de formele aandeelhouder van [vennootschap 7] en vermoedelijk materieel feitelijk leidinggever/bestuurder. [verdachte] heeft € 10.000 ontvangen van de € 119.000 in de afkoopsom.
1.
Het geschrift, te weten een kopie van een afschrift van het vonnis faillietverklaring van de Rechtbank Groningen van 7 oktober 2008 inzake [vennootschap 2] (D-6, pagina 242 tot en met 243).
Dit vonnis houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De rechtbank Groningen verklaart [vennootschap 2] in staat van faillissement en stelt aan tot curator mr. [persoon 11], advocaat en procureur te Arnhem.
1.
Het geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (D-111, pagina 610 tot en met 616).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergeven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [vennootschap 2]
Statutaire zetel: gemeente Haren
De rechtspersoon is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak dd. 07-10-2008.
Enig aandeelhouder:
Naam: [vennootschap 7]
Enig aandeelhouder sedert: 11-09-2008
Curator(en):
Naam: mr.[persoon 11]
Bestuurder(s):
Naam: [vennootschap 7]
Infunctietreding: 11-09-2008
Handelsregisterhistorie
[vennootschap 2]
Functionarisgegevens uitgetreden functionaris(sen) rechtspersoon
Naam: [persoon 1] / 6
Enig aandeelhouder sedert: 05-07-2007
Uit functie bestuurder: 11-09-2008
1.
Het geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (D-75, pagina 459).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergeven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [vennootschap 7]
Statutaire zetel: ’[plaats]
Enig aandeelhouder:
Naam: [verdachte]
Geboortedatm- en plaats: [geboortedag]-1942, [plaats]
Enig aandeelhouder sedert: 29-08-2008
Bestuurder(s):
Naam: Stichting [stichting 3]
Adres: [adres 5] [plaats]
1.
Het proces-verbaal van verhoor een getuige van 16 februari 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (G14-01, pagina 209 tot en met 212).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 2] (A) op vragen van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie binnen [vennootschap 9]?
A: Ik was in 2008 bij [vennootschap 9] in loondienst en werkzaam als makelaar.
V: Wie heeft u gevraagd te bemiddelen bij de verhuur van het pand [adres 6] te Apeldoorn, alwaar [vennootschap 10] voorheen was gevestigd en wat behelsde de huur/verhuur?
A: Ik ken [persoon 1] vanuit een vorige bemiddeling van een verhuur van een winkel. Vervolgens heb ik ook bemiddeld voor de aanhuur van het pand [adres 6] te Apeldoorn. Op 1 februari 2008 ging het huurcontract in en werd dit afgesloten op naam [vennootschap 10] en [persoon 1] in privé. Na enige tijd gaf [persoon 1] aan dat Apeldoorn niet was wat hij ervan verwacht had. Hij vroeg mij of ik partijen kende die geïnteresseerd waren in de locatie. Dit was omstreeks juni 2008. Ik wist dat “[vennootschap 8]” in Apeldoorn uit het pand moest in de [adres 7] te Apeldoorn, waar zij toen zaten en deze mogelijk belangstelling zou kunnen hebben. (…) Op enig moment kwam [vennootschap 8] bij mij en gaf aan dat hij toch nog wel belangstelling had. (…) Er is een aantal gesprekken geweest. Er werd een deal gemaakt van € 100.000 ex btw en schoon opgeleverd. (…).
V: Is er een factuur voor het sleutelgeld gemaakt. Zo ja, wie heeft deze factuur gemaakt en heeft u ene kopie van deze factuur?
A: [vennootschap 10] heeft tot twee keer toe een factuur gemaakt. (…). Het ging op het laatst wel wat in een stroomversnelling. (…) Er moest € 10.000 betaald worden aan ene [verdachte]. Deze persoon zou het bedrijf van [persoon 1] hebben gekocht. Het waarom is mij onbekend.
1.
Het geschrift, zijnde een e-mail van [persoon 1] aan [persoon 2] van 3 oktober 2008 (D-129, pagina 747).
Het geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Beste [verdachte],
De volgende boeking als volgt:
€ 10.000,00
Naar de rekening van de huidige eigenaar, koper, van de aandelen van [vennootschap 2].
Op de rekening van de heer [verdachte].
ABN AMRO nummer [nummer 2]
Onder vermelding van: deelbetaling zoals overeengekomen inzake [vennootschap 10]
Graag bedrag telefonisch over te boeken zoals afgesproken.
Met vriendelijke groet,
[persoon 1]
1.
Het geschrift, zijnde een kopie van een rekeningafschrift van 13 oktober 2008 van bankrekening [nummer 2] t.n.v. [verdachte] (D-91, pagina 501)
Het geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
03-10-2008 bij € 10.000,00
Omschrijving: [nummer 3] [vennootschap 9] betreft: spoedoverboeking deelbet. Zoals overeeng. inz.absoluut [vennootschap 10]
1.
Het proces-verbaal van verhoor een getuige van 16 februari 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (G15-02, pagina 219 tot en met 221).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 1] (A) naar aanleiding van voornoemde opsporingsambtenaar (V), zakelijk weergegeven:
V: Ik toon u een e-mailbericht van 3 oktober 2008 van u ([persoon 1]) aan [persoon 2] van [persoon 9]waarin u de uit te betalen bedragen wijzigt. Waarom werd de betalingsopdracht op zodanige manier gewijzigd dat [verdachte] uiteindelijk € 16.000 zou ontvangen en waarom werd er een voorschot van € 10.000 uitbetaald?
A: (…) Voor die € 10.000 euro heeft [verdachte] niets gedaan. Ik heb u de vorige keer al verteld dat de rekening was uitgeschreven door [vennootschap 10] en de op rekening staande btw moest worden afgedragen door [vennootschap 2] Omdat [verdachte] die nieuwe eigenaar was, heb ik dat geld in overleg naar hem overgemaakt.
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 maart 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (V01-04, pagina 139 tot en met 145).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van verdachte (A) naar aanleiding van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u verklaren over de aandelenoverdracht van[vennootschap 2]?
A: De naam komt mij bekend voor. Heeft het met [vennootschap 10] te maken?
V: Wie waren de bestuurders van [vennootschap 2] en op welke wijze zijn zij met elkaar in contact gekomen?
A: [naam 4] kwam er mee aan. Hij heeft contact gelegd met de oude eigenaar. Als u zegt [persoon 1] (de rechtbank leest: [persoon 1]) dan komt die naam mij bekend voor. Ik kon de zaak overnemen voor € 1,00.
V: Hoe is de aandelenoverdracht tot stand gekomen?
A: [naam 4] had nog een bv genaamd [vennootschap 7]. Kort daarop heb ik deze bv overgenomen van [naam 4]. Ik heb toen de aandelen van [vennootschap 2] in gebracht bij [vennootschap 7].
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 april 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (V01-10, pagina 167 tot en met 172).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van verdachte (A) naar aanleiding van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
V: Bij de overdracht van de aandelen [vennootschap 2] werd het filiaal Apeldoorn, waar de onderneming [vennootschap 10] was gehuisvest, buiten de deal gelaten. Later werd de opbrengst van de verkoop van het huurrecht verrekend. Volgens deze berekening werd € 10.000 overgemaakt op uw bankrekening [nummer 2] bij de ABN AMRO Bank met als omschrijving: “Deelbetaling zoals overeengekomen inzake [vennootschap 10]”. Wat was u overeengekomen met de heer [persoon 1] waarvoor u de betaling van € 10.000 ontving?
A: [persoon 1] zou € 12.000 betalen om van de zaak af te komen. Ooit op kantoor heeft hij mij een voorschot van € 2.000 betaald. Hij kon het bedrag van € 10.000 niet gelijk betalen, dat moest later. (…) Ik zou alles contant ontvangen, maar dat kon niet. Ik heb toen mijn privé bankrekeningnummer gegeven. Ik heb dat geld ook op de bankrekening ontvangen.
1.
Het proces-verbaal van verhoor een aangever van 1 november 2010 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (G5-01, pagina 182 tot en met 186).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van [persoon 13], zakelijk weergegeven:
Ik doe in mijn functie als curator van [vennootschap 3] aangifte van het feit [verdachte] zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk (artikel 343 lid 4 Wetboek van Strafrecht). Er is niet voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie, het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers, zoals genoemd in artikel 10 BW, Boek 2, Titel 1 dan wel artikel 3:15i, lid 1 BW.
Ik trof in de boedel geen administratie aan, helemaal niets.
Ik heb op 6 juli 2010, per e-mail (rechtbank: D-14, pagina 326 tot en met 328) en op 30 juli 2010 (rechtbank: D-15, pagina 239 tot en met 331) per brief [verdachte] als laatste bestuurder/aandeelhouder van [vennootschap 3] verzocht mij informatie te verschaffen die nodig is voor de afwikkeling van het faillissement. Daarnaast is hij gesommeerd de volledige administratie van gefailleerde op ons kantoor af te leveren. [verdachte] heeft vervolgens op geen enkele manier contact met ons gezocht. [verdachte] woont kennelijk niet meer in [plaats] en mij is [g]een adres alwaar ik [verdachte] kan benaderen. Hij is wettelijk verplicht mij informatie te verstrekken omtrent voornoemd faillissement.
Zoals ik hiervoor al verklaarde zijn aan mij in het geheel geen administratieve bescheiden verstrekt.
20.
Het geschrift, zijnde een kopie van het vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 11 mei 2010 (D-16, pagina 332 tot en met 333).
Het geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De Rechtbank ’s-Gravenhage verklaart Besloten Vennootschap [vennootschap 3] statutair gevestigd te [plaats], gevestigd te [plaats] in staat van faillissement en stelt aan als curator mr. [persoon 13], advocaat te [plaats].
21.
Het geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 28 oktober 2010 (D-113, pagina 624)
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [vennootschap 3]
Statutaire zetel: [plaats]
Correspondentieadres: [adres 8]
De rechtspersoon is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak d.d. 11-05-2010.
Enig aandeelhouder:
Naam: [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedag]-1942, [plaats]
Adres: Per 30-08-2010 geen adres bekend in Nederland (bron: GBA).
Enig aandeelhouder sedert: 26-10-2009
Curator(en):
Naam: mr. [persoon 13]
Adres: [postbus] [plaats]
Bestuurder(s):
Naam: [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedag]-1942, [plaats]
Infunctietreding: 26-10-2009
Bevoegdheid: alleen/zelfstandig bevoegd
22.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 maart 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (V01-09, pagina 163 tot en met 166).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van verdachte (A) naar aanleiding van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
[vennootschap 3] Ik ben voor de aandelenoverdracht met die Turkse mensen naar Zeeland geweest. Ik heb die Turkse mensen via [persoon 5] leren kennen. We hebben elkaar getroffen in Breda. Hij vertelde mij dat hij een holding had met een paar bedrijfjes eronder. Er werd niet zoveel meegedeeld. Later ben ik nog een keer in Rotterdam geweest. Wij spraken af bij de Kamer van Koophandel en later ben ik naar hun kantoor geweest. Ik heb geen boekhouding gehad, die is bij de Turkse man in Rotterdam achtergebleven op een bestaand adres in Rotterdam. In Rotterdam was alleen een kantooradres. Ik heb voor de aandelenoverdracht € 1.000 gekregen. Ik ben nog bij hun boekhouder geweest in de buurt van het kantoor.
23.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 april 2011 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (V01-09, pagina 167 tot en met 172).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van verdachte (A) naar aanleiding van voornoemde opsporingsambtenaren (V), zakelijk weergegeven:
Over [vennootschap 3] kan ik nog het volgende kwijt. Ik zag het wel zitten met deze firma. Ik heb dit met de boekhouder van [vennootschap 3] besproken. Ik heb de administratie wel gezien. Ik heb een beetje administratie bekeken. Er stonden dozen met ordners met administratie op het kantoor in Rotterdam. (…). Ik heb de administratie niet echt bekeken. Alles werd in één dag geregeld. Er stonden ongeveer acht verhuisdozen met daarin de ordners en losse bescheiden. Ik heb de curator niet gesproken en de administratie is blijven staan op het adres.