In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.W. Mettendaf, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Telting. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), welke aanvraag eerder was afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak na een eerdere intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die was ingetrokken omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner. De rechtbank had eerder, op 29 mei 2013, het beroep van eiser tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiser en zijn medebewoner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag als gehuwden waren aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de beoordeling van verweerder zouden kunnen beïnvloeden. Eiser had geen argumenten aangedragen die de eerdere besluiten konden weerleggen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2013, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.