ECLI:NL:RBAMS:2013:4386

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_693
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag na eerdere intrekking wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.W. Mettendaf, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Telting. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), welke aanvraag eerder was afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak na een eerdere intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die was ingetrokken omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner. De rechtbank had eerder, op 29 mei 2013, het beroep van eiser tegen deze intrekking ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiser en zijn medebewoner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag als gehuwden waren aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de beoordeling van verweerder zouden kunnen beïnvloeden. Eiser had geen argumenten aangedragen die de eerdere besluiten konden weerleggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2013, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.W. Mettendaf,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde C. Telting.

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van diezelfde datum afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 2 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2013.
Partijen zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 7 augustus 2012 ingetrokken omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [naam samenwonende] aan het adres [adres1] in [woonplaats1]. Na ongegrondverklaring van zijn bezwaar heeft deze rechtbank bij uitspraak van 29 mei 2013 met zaaknummer AWB 12/6372 WWB het beroep van eiser in verband met deze intrekking ongegrond verklaard. In navolging van deze uitspraak gaat de rechtbank er daarom van uit dat eiser en mevrouw [naam samenwonende] van 7 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 een gezamenlijke huishouding voerden aan het adres [adres1] in [woonplaats1]. Daarmee zijn zij voor de verlening van bijstand met gehuwden gelijkgesteld.
2.
Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
3.
Gesteld noch gebleken is dat eiser of mevrouw [naam samenwonende] tussen 1 en 25 oktober 2012 is verhuisd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij nog steeds een gezamenlijk hoofdverblijf hebben. Gelet op het ‘onweerlegbaar rechtsvermoeden’ dat in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB is neergelegd is daarmee sprake van een gezamenlijke huishouding. Eiser komt daarom niet als zelfstandig rechtssubject voor bijstandsverlening in aanmerking.
4.
Wat eiser overigens heeft aangevoerd is al door de rechtbank in de uitspraak van
29 mei 2013 besproken. Van nieuwe feiten en omstandigheden die verweerder nu nog bij zijn beoordeling zou kunnen of moeten betrekken is geen sprake.
5.
Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Bosman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB