ECLI:NL:RBAMS:2013:4360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12-4494
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking exploitatievergunning horecabedrijf in Amsterdam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 juli 2013, staat de intrekking van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf centraal. Eiseres, de burgemeester van de gemeente Amsterdam, had op 29 december 2011 de exploitatievergunning van eiseres ingetrokken, waarna eiseres beroep aantekende tegen dit besluit. De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat de intrekking van de vergunning niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd op geanonimiseerde processen-verbaal van de politie, waarin de namen van verbalisanten en getuigen zijn weggelakt. Dit gebrek aan transparantie schaadt de verdedigingsmogelijkheden van eiseres, waardoor de rechtbank oordeelt dat de intrekking niet kan worden gehandhaafd op basis van de huidige stukken. De rechtbank heropent het onderzoek en geeft verweerder de gelegenheid om de niet-geanonimiseerde versies van de processen-verbaal binnen zes weken over te leggen. Tevens wordt verweerder gewezen op de mogelijkheid om geheimhouding aan te vragen voor bepaalde stukken. De rechtbank neemt nog geen beslissing over andere beroepsgronden of de vergoeding van griffierechten, en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4494 VEROR

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde en vennoot [gemachtigde],
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. A.E. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte exploitatievergunning ingetrokken.
Bij besluit van 31 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2013. Namens eiseres zijn verschenen[belanghebbende1] en [belanghebbende2]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres exploiteert een horecabedrijf[naam horecabedrijf 1]gevestigd aan [adres1] te [vestigingsplaats] (hierna: het horecabedrijf of [naam horecabedrijf 2]).
1.2.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft verweerder aan eiseres een exploitatievergunning verleend voor het exploiteren van het alcoholverstrekkend horecabedrijf, geldend tot 1 januari 2013. Bij besluit van 14 mei 2010 heeft verweerder de exploitatievergunning aangepast wat betreft de openingstijden.
1.3.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft onderzoek verricht naar [naam horecabedrijf 2]. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in verschillende processen-verbaal en een rapportage van 6 september 2011. In de rapportage van 6 september 2011 is vermeld dat eiseres op de hoogte is van en gelegenheid biedt tot illegale prostitutie. In de rapportage staat verder het verzoek aan verweerder om tot sluiting van [naam horecabedrijf 2] over te gaan.
1.4.
Bij bevel van 13 oktober 2011 heeft verweerder besloten om het horecabedrijf met onmiddellijke ingang te sluiten. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de bevindingen van de politie in de periode van 5 oktober 2009 tot en met 23 mei 2011 en de bevindingen van het Horeca Interventie Team in de periode van 27 april 2011 tot en met 11 augustus 2011 is gebleken dat sprake is van illegale prostitutie.
1.5.
Bij brief van 29 november 2011 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat hij – gelet op voornoemde bevindingen – voornemens is de exploitatievergunning in te trekken. Eiseres heeft bij e-mails van 13 en 19 december 2011 een zienswijze gegeven.
1.6.
Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de exploitatievergunning met onmiddellijke ingang ingetrokken. In het primaire besluit is onder meer vermeld dat sprake is van overlastgevende prostitutieactiviteiten in of vanuit het horecabedrijf, dat personen die zich in het horecabedrijf hebben opgehouden betrokken zijn (geweest) bij onderzoeken van mensenhandel, dat uit politiesystemen blijkt dat gecontroleerde bezoekers voorkomen in het systeem als prostituee en dat diverse omwonenden hebben geklaagd over parkeer- en geluidsoverlast. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 17 juli 2012 ongegrond verklaard. In het advies is onder meer overwogen dat uit het onderzoek voldoende aannemelijk is geworden dat in [naam horecabedrijf 2] illegale prostitutiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden en dat de exploitanten hiervan op de hoogte waren of hadden kunnen zijn, zodat hen ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten die een gevaar opleveren voor de openbare orde en een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Tevens is vermeld dat niet is voldaan aan de op de exploitanten rustende zorgplicht. In het advies staat verder dat de illegale prostitutie voldoende grond is voor de intrekking en dat de gestelde overlastklachten buiten beschouwing worden gelaten.
1.8.
Eiseres heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
1.9.
Verzoekers hebben hangende het beroep een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 9 oktober 2012 (geregistreerd onder nummer AWB 12/4493 VEROR) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek afgewezen, omdat onvoldoende spoedeisend belang bestaat.
2.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog een procesbelang heeft bij de beoordeling van dit beroep. Verweerder heeft zich in het verweerschrift, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep omdat de exploitatievergunning op 1 januari 2013 is verlopen. Volgens verweerder kan het belang van eiseres ook niet gelegen zijn in een mogelijke schadevergoeding, omdat voor zover eiseres schade zou hebben geleden, deze schade niet het gevolg is van de intrekking van de exploitatievergunning maar van het bevel tot sluiting.
3.1.
Eiseres heeft toegelicht dat zij haar horecabedrijf wenst voort te zetten. Onder die omstandigheden bestaat voldoende belang bij een oordeel over de vermeende misstanden binnen de horecagelegenheid en daarmee over de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit, nu dit gevolgen kan hebben voor een nieuwe exploitatievergunning. De rechtbank ziet hierin voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bezwaaradviescommissie van verweerder slechts uit twee personen bestaat. Deze personen zijn werkzaam bij de gemeente, zodat volgens eiseres geen sprake is van een onafhankelijk advies.
4.1.
Als een bestuursorgaan een externe bezwaaradviescommissie in de zin van artikel 7:13, eerste lid, van de Awb heeft ingesteld, geldt de verplichting dat een dergelijke commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. De gemachtigde van verweerder heeft erop gewezen dat de bezwaaradviescommissie die op 17 juli 2012 advies heeft uitgebracht geen externe adviescommissie is in de zin van artikel 7:13 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat artikel 7:13 van de Awb verweerder niet verplicht om een adviescommissie, als in die bepaling bedoeld, in het leven te roepen. Verweerder heeft de vrijheid om een adviescommissie te benoemen die wat haar samenstelling niet voldoet aan de in artikel 7:13 gestelde eisen. Dat betekent dat het verweerder in de gegeven omstandigheden is toegestaan om gebruik te maken van een adviescommissie, bestaande uit twee bij de gemeente werkzame personen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
5.
Eiseres heeft in beroep gemotiveerd betwist dat verweerder tot intrekking van de exploitatievergunning mocht overgaan. In dat kader heeft zij onder meer – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen illegale prostitutiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden in [naam horecabedrijf 2], althans dat de vennoten hiermee niet bekend waren en dat de door verweerder gestelde illegale prostitutie en wetenschap niet uit de processen-verbaal van de politie kan worden afgeleid. Eiseres heeft erop gewezen dat de verbalisanten niet weten wat een parenclub inhoudt en daarvan dus geen goed beeld hebben.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het aan verweerder is om bij een belastend besluit als het aan de orde zijnde besluit tot intrekking van de exploitatievergunning de nodige kennis omtrent de relevante omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van de exploitatievergunning in beginsel op verweerder rust. Een dusdanig belastend besluit als het onderhavige intrekkingsbesluit moet voorts gedragen kunnen worden door de onderliggende feiten en omstandigheden en de bewijsmiddelen waaruit deze blijken. De feiten en omstandigheden dienen bovendien voldoende concreet en verifieerbaar te zijn.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt volledig heeft gebaseerd op de processen-verbaal van de politie. Ter zitting is aan de orde gekomen dat verweerder deze processen-verbaal geanonimiseerd heeft toegezonden. In deze processen-verbaal zijn de namen van de verbalisanten, getuigen en betrokkenen weggelakt, zonder dat de rechtbank is verzocht om geheimhouding van de namen als genoemd in de processen-verbaal op grond van artikel 8:29 van de Awb. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet over de niet-geanonimiseerde versies beschikt en deze processen-verbaal geanonimiseerd van de politie heeft gekregen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de betwisting van eiseres van de juistheid van de processen-verbaal en de daaruit door verweerder getrokken conclusies, niet is voldaan aan het hiervoor weergegeven onder 5.1 criterium. De processen-verbaal zijn immers, zoals ze nu zijn overgelegd, onvoldoende concreet en verifieerbaar. Hierdoor wordt eiseres in haar verdedigingsmogelijkheden geschaad. De intrekking kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gebaseerd op de thans in het dossier aanwezige versies van de processen-verbaal. Dat betekent dat het bestreden besluit bij deze stand van zaken onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Aan het primaire besluit kleeft datzelfde gebrek. Dit betekent echter niet dat herstel van dit gebrek uitgesloten is. Gelet hierop zal de rechtbank het onderzoek heropenen en, mede gezien het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil, verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen om het hiervoor aangeduide gebrek te herstellen door alsnog binnen zes weken de niet-geanonimiseerde versies van de processen-verbaal te overleggen. Daarbij wijst de rechtbank, ter voorlichting aan partijen, erop dat voor zover verweerder wenst dat op bepaalde stukken geheimhouding wordt toegepast, verweerder een verzoek om geheimhouding van deze stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan doen. Verweerder dient bij een dergelijk verzoek de desbetreffende stukken in een afzonderlijke gesloten envelop aan de rechtbank te verzenden, met daarop de vermelding “geheimhouding artikel 8:29 Awb”.
6.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich momenteel niet in staat om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden. Ook neemt de rechtbank nog geen beslissing over een eventuele vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de genoemde gebreken te herstellen en de niet-geanonimiseerde versies van de processen-verbaal te overleggen;
  • houdt verder iedere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker rechter, in aanwezigheid van
mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2013.
de griffier,
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen en belanghebbenden géén hoger beroep instellen (artikel 47, derde lid, van de Wet op de Raad van State).
Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB