In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. D.H. de Witte, gaat het om een geschil tussen Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund NV (eiseres) en een gedaagde huurder over de oplevering van een gehuurde woning. De huurovereenkomst, gesloten op 6 april 1994, eindigde op 31 juli 2012. Bouwinvest vordert betaling van € 21.366,62 aan herstelkosten, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat de gedaagde de woning niet in goede staat heeft opgeleverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst vóór 1 augustus 2003 is gesloten, waardoor de regels van de artikelen 7A:1598 BW en 7A:1599 BW van toepassing zijn. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de woning in dezelfde staat moet teruggeven als waarin hij deze heeft aanvaard, tenzij hij kan aantonen dat de staat van de woning bij aanvang anders was.
Tijdens de comparitie na antwoord is gebleken dat de gedaagde de kosten van herstel betwist, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat Bouwinvest de kosten voor het verwijderen van afval in de tuin aan de gedaagde kan doorberekenen. De kosten voor het opnieuw inrichten van de tuin zijn echter afgewezen, omdat de gedaagde aannemelijk heeft gemaakt dat de inrichting bij oplevering overeenkwam met de staat bij aanvang van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de herstelkosten begroot op € 13.500,00, inclusief btw, en de wettelijke rente toegewezen vanaf 28 november 2012.
Buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat deze niet in redelijkheid zijn gemaakt. De proceskosten zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelt dat een deel van de kosten nodeloos is gemaakt. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 13.500,00 aan Bouwinvest, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten tot een bedrag van € 927,64 zijn als nodeloos gemaakt aan de zijde van Bouwinvest gelaten.