ECLI:NL:RBAMS:2013:4355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
13/656603-11 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door afknippen van haar en slaan in een woning

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft mishandeld. De mishandeling vond plaats op 9 juni 2011 in Amsterdam, waar de verdachte en haar medeverdachte het slachtoffer in een woning hebben aangevallen. De rechtbank oordeelde dat het afknippen van het haar van het slachtoffer, tegen haar wil, moet worden gekwalificeerd als mishandeling. Dit werd onderbouwd door een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd vastgesteld dat het afknippen van haar als een vorm van tijdelijke verminking kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het afknippen van het haar een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt, wat in strijd is met artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij opzettelijk de vrijheid van het slachtoffer had beperkt. De rechtbank achtte echter bewezen dat de verdachte samen met haar medeverdachte het slachtoffer had geslagen en haar haar had afgeknipt, wat leidde tot letsel en pijn voor het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/656603-11 (PROMIS)
Datum uitspraak: 12 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [1971],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. P.M. Rombouts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 09 juni 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
met het oogmerk een ander te weten [slachtoffer] te dwingen iets te doen (te weten een verklaring af te leggen en/of die verklaring in te spreken op een voice-recorder) of niet te doen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en / of (een of meer) van haar mededader(s)
in een woning [straat A] [huisnr 1])
  • die [slachtoffer] belet een slaapkamer van die woning te verlaten door de deur van die slaapkamer af te sluiten en/of
  • op dreigende toon) tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij op een bed moest gaan zitten en/of
  • die [slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of lichaam geslagen en/of
gestompt en/of
  • meermalen) die [slachtoffer] bedreigd en/of
  • een stuk van het haar van die [slachtoffer] afgeknipt;
2.
zij op of omstreeks 09 juni 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer])
- op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of een stuk van het haar van die [slachtoffer] afgeknipt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden geacht dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] (hierna: aangeefster). Hij heeft daarbij gewezen op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige]) die de reactie van aangeefster vlak na het incident beschrijft, en de telefoongegevens van de betrokkenen. Bovendien voert de officier van justitie aan dat verbalisanten hebben gerelateerd dat aangeefster, wanneer zij haar een aantal dagen na het incident spreken, angstig en gestrest overkomt.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat er een wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden. De andere bewijsmiddelen ondersteunen de verklaring van aangeefster vrijwel niet. Zo blijkt uit de andere bewijsmiddelen niet dat de deur van de slaapkamer zou zijn afgesloten. Ook de handelingen die bij de andere gedachtestreepjes in de tenlastelegging zijn omschreven, zijn uitsluitend opgetekend uit de mond van aangeefster. De verklaring van de aangeefster moet bovendien met terughoudendheid worden beschouwd, nu er aanwijzingen zijn dat zij het verhaal heeft aangedikt.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte en de overige aanwezigen in de woning opzet hebben gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster. Verdachte heeft verklaard dat zij met aangeefster wilde praten in de slaapkamer over de affaire die zij met haar man had en dat zij haar ter verantwoording heeft willen roepen.
De onder feit 1 ten laste gelegde gijzeling, een gekwalificeerde vorm van opzettelijke vrijheidsberoving, is feitelijk omschreven door middel van vijf gedragingen. Uit het dossier blijkt niet dat de slaapkamerdeur is afgesloten (eerste ten laste gelegde gedraging). Evenmin blijkt dat tegen aangeefster
op dreigende toonis gezegd dat zij op een bed moest gaan zitten (tweede ten laste gelegde gedraging). Met betrekking tot de overige ten laste gelegde gedragingen geldt dat het dossier voldoende bewijsmiddelen bevat om deze geheel of gedeeltelijk te bewijzen. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen (vierde ten laste gelegde gedraging) begrijpt dat dit betrekking heeft op de bedreigingen om het haar van aangeefster af te knippen. Er kan echter niet worden bewezen dat deze gedragingen zijn gepleegd met het opzet om aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid te beroven. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.
Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster bevindt zich op 9 juni 2011 in de woning van medeverdachte en zus van verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) aan de [straat A] [huisnr 1] 2 te [plaats]. In de woning zijn ook verdachte, [medeverdachte], zus van verdachte [zus van verdachte] en vriendin van verdachte [vriendin van verdachte] aanwezig. [2] Verdachte wil van aangeefster weten of en waarom zij een affaire heeft met haar man. [3] Wanneer aangeefster in eerste instantie de affaire ontkent, wordt zij in haar gezicht geslagen, waarvan zij pijn ondervindt. Volgens aangeefster breekt verdachte daarbij de pinknagel van haar rechterhand af. [4] Een verbalisant ziet tijdens een verhoor van verdachte dat de pinknagel van de rechterhand van verdachte kaal is en tevens korter is dan de andere nagels. [5] [medeverdachte] pakt vervolgens een schaar en begint het haar van aangeefster af te knippen. [6] Aangeefster ziet dat later ook verdachte stukken van haar haar afknipt. [7] Uit foto’s van na het incident blijkt dat het haar van aangeefster kort is geknipt, dat er plukken uitsteken en dat er kalende plekken op haar hoofd zitten. [8] [getuige], destijds vriendin van aangeefster, verklaart dat zij aangeefster heeft opgehaald na het incident en dat aangeefster toen erg overstuur was. Aangeefster vertelt haar dat verdachte, [medeverdachte], [zus van verdachte] en[vriendin van verdachte] in de woning aanwezig waren en dat zij door hen was geslagen en dat zij haar haar hebben afgeknipt. [getuige] ziet dat aangeefster een millimeterkapsel heeft met overal korte en langere plukken. [9] Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige] dat zij ook gezien heeft dat de oorschelp van aangeefster blauw was. [10] Aangeefster zelf verklaart bij de rechter-commissaris ook dat haar oor blauw was. [11] Een aantal dagen na het incident verklaart aangeefster dat zij nog veel pijn heeft aan haar oor en dat zij er niet op kan liggen. [12]
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat zij samen met [medeverdachte] en aangeefster in de slaapkamer van de woning aan de [straat A] was. Zij verklaart vervolgens dat [medeverdachte] het haar van aangeefster heeft afgeknipt. Verdachte bevestigt dat de pinknagel van haar rechterhand was afgebroken. Verdachte bevestigt tevens dat het haar van aangeefster, toen zij op 9 juni 2011 de woning aan de [straat A] verliet, net zo kort was als op de foto’s die in het dossier zitten te zien is. [13]
4.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen. Hij heeft daarbij gewezen op de aangifte, de foto’s van het korte haar van aangeefster en de verklaring van [getuige]. [getuige] is later nogmaals gehoord bij de rechter-commissaris en de verklaring die zij daar aflegt komt overeen met de verklaring die zij eerder bij de politie heeft afgelegd. Bovendien zegt zij al sinds drie weken na het incident geen contact meer te hebben met aangeefster, en er zijn dus geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. [getuige] verklaart, net als aangeefster, dat er een blauwe plek bij aangeefsters rechteroor zit. Een verbalisant verklaart net als aangeefster dat er een pinknagel van de rechterhand van verdachte is afgebroken. Dit bevestigt verdachte ter terechtzitting. Eén en ander leidt tot de conclusie dat aangeefster door verdachte en een ander of anderen is geslagen, waarbij zij letsel aan haar gezicht heeft opgelopen, en dat het haar van de aangeefster is afgeknipt. Ook het afknippen van het haar kan gekwalificeerd worden als mishandeling. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op een uitspraak van 18 mei 2011 van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, gepubliceerd onder LJN BQ5208.
4.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Allereerst voert hij hiertoe aan dat het afknippen van het haar geen mishandeling oplevert. Immers, het afknippen van het haar veroorzaakt geen pijn en levert ook geen letsel op. Verschillende rechterlijke instanties oordelen hier niet eenduidig over. Het bewijs dat aangeefster zou zijn gestompt en geslagen bestaat hoofdzakelijk uit de verklaringen van aangeefster zelf. In het dossier zit geen letselverklaring. [getuige] ziet dat aangeefster een blauw oor heeft. Op de foto’s van aangeefster die in het dossier zitten, is het oor van aangeefster te zien. Echter is geen duidelijk letsel bij dat oor op de foto’s waarneembaar. Het is ook mogelijk dat aangeefster al een blauwe plek bij haar oor had, maar dat haar haar daar eerst overheen viel. Als het letsel wel tijdens het incident zou zijn toegebracht, dan is niet voldoende duidelijk wie aangeefster heeft geslagen. De waarneming van de gebroken pinknagel beschouwt de raadsman als een detail. Wellicht heeft aangeefster in de dagen tussen het incident en haar aangifte hierover nagedacht en heeft zij de afgebroken pinknagel bewust als ondersteunend bewijs aangevoerd. De raadsman is van oordeel dat de verklaring van aangeefster, dat zij veelvuldig zou zijn geslagen, overdreven is. Nu er veel twijfel over de mishandeling van aangeefster bestaat, dient verdachte vrij te worden gesproken van het ten laste gelegde.
4.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster. Die mishandeling bestond onder meer uit het slaan van aangeefster in het gezicht, waardoor zij pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen. In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van aangifte en een verklaring van [getuige]. [getuige] verklaart dat zij het letsel aan het oor van aangeefster direct na het incident heeft waargenomen. Voorts verklaart aangeefster een aantal dagen na het incident dat zij nog steeds veel pijn aan haar oor heeft en er niet goed op kan liggen. Het feit dat een verbalisant tijdens een verhoor heeft waargenomen, dat verdachte de pinknagel van haar rechterhand mist, beschouwt de rechtbank als ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster dat verdachte bij het slaan een pinknagel heeft gebroken.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] een aanzienlijk deel van de haren van aangeefster heeft afgeknipt. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze gedraging pijn of letsel tot gevolg heeft gehad. Aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring enkel meegedeeld dat zij de beschadigingen aan haar haar verschrikkelijk vond en dat zij vond dat het er niet uit zag. Uit het dossier blijkt echter niet dat het afknippen van het haar bij aangeefster pijn heeft veroorzaakt. Ten aanzien van de vraag of deze gedraging letsel tot gevolg heeft gehad, zoekt de rechtbank aansluiting bij een uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 18 mei 2011, gepubliceerd onder LJN BQ5208. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft destijds geconcludeerd dat het onder dwang afknippen van het hoofdhaar op een wijze en in de mate zoals in casu heeft plaatsgevonden, is te beschouwen als het opzettelijke toebrengen van letsel. Er is immers sprake van een vorm van tijdelijke verminking, althans op z’n minst van een tijdelijk kwetsende ontsiering van het uiterlijk van het slachtoffer. Dit is te kwalificeren als letsel en levert mishandeling op. In onderhavige zaak is het haar van aangeefster over haar gehele hoofd kortgeknipt. Onderhavige zaak sluit vanuit dat opzicht aan bij de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, nu het haar van het slachtoffer in die zaak ook aan de voorkant, het aangezicht en de zijkanten van het hoofd was afgeschoren. Het afknippen van het haar van aangeefster wordt in onderhavige zaak dan ook beschouwd als het opzettelijk toebrengen van letsel.
In aanvulling op de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch overweegt de rechtbank het volgende. Het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit vormen het beschermd belang van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, waarin mishandeling strafbaar is gesteld. Dit belang wordt ook beschermd door artikel 11 van de Grondwet, waarin staat dat ‘ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op onaantastbaarheid van zijn lichaam’. Dit houdt in dat iedereen zelf moet kunnen bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt. Anderen mogen niets met het lichaam van een ander doen, wanneer die persoon daar geen toestemming voor geeft. Zo mag iemand een ander bijvoorbeeld niet zonder toestemming pijn doen of medicijnen geven. Het voorgaande in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat het tegen de wil van het slachtoffer in afknippen van het hoofdhaar ook als een inbreuk op de lichamelijke integriteit moet worden beschouwd. Eén van de gangbare betekenissen van het begrip ‘integriteit’ is immers ‘een ongeschonden toestand’ (
Dikke van Dale Online, veertiende editie). Het menselijk hoofdhaar maakt ontegenzeggelijk een onlosmakelijk onderdeel uit van het menselijk lichaam. Door het hoofdhaar af te knippen, wordt naar het oordeel van de rechtbank de ongeschonden toestand van het menselijk lichaam geschonden. In het licht van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het tegen de wil van iemand in afknippen van het hoofdhaar als mishandeling kan worden gekwalificeerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 09 juni 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], tegen het hoofd heeft geslagen en een stuk van het haar van die [slachtoffer] heeft afgeknipt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte al 36 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat zij die gehele tijd in alle beperkingen heeft doorgebracht. In een zaak als deze is het niet gerechtvaardigd dat een moeder van twee jonge kinderen wekenlang van haar gezin wordt afgeschermd. De voorlopige hechtenis heeft een behoorlijke impact op verdachte gehad en zij kan nog steeds van slag raken, wanneer zij terugdenkt aan die periode. Een stok achter de deur is in het geval van verdachte niet nodig. Zij is nooit eerder in aanraking met politie of justitie gekomen. Ook dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het om een oud feit gaat en dat de zaak al vele gevolgen voor verdachte heeft gehad. Zo is de relatie van verdachte tot een einde gekomen en is zij haar eigen zaak kwijtgeraakt. De voorlopige hechtenis die verdachte reeds heeft ondergaan, is in die optiek reeds een te zware bestraffing geweest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank ziet aanleiding af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd nu de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving niet bewezen acht.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster. Zij heeft samen met een ander aangeefster in het gezicht geslagen en het haar van aangeefster afgeknipt. Verdachte heeft door haar handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat het afknippen van het haar van aangeefster tot een ontsiering van het uiterlijk van aangeefster heeft geleid en een gevoel van vernedering bij haar heeft veroorzaakt. Voorts weegt de rechtbank mee dat de mishandeling in een kleine ruimte, te weten een slaapkamer, heeft plaatsgevonden, waarbij verschillende personen om aangeefster heen stonden die haar ter verantwoording riepen. Deze situatie moet erg beangstigend voor aangeefster zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 januari 2013 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering valt uiteen in € 482,59 aan materiële schade en € 1.000,- ter zake immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe te wijzen voor een bedrag van € 282,59 aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de wettelijke rente.
De raadsman heeft primair gesteld dat [slachtoffer] in haar vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij ten aanzien van de ten laste gelegde feiten vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering betrekking hebbend op het deel van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is waar de bonnetjes precies op zien en welk bedrag er vermeld staat op het bonnetje van de bestelde
hair extensions. Het betreft bovendien een kopie van een handgeschreven bon, waarop geen factuurnummer is vermeld. Opvallend is daarnaast dat volgens het bonnetje de extensions op 12 juni 2011 zouden zijn ingezet, terwijl de foto’s van de aangeefster met het kortgeknipte haar van een latere datum zijn. Het toewijzen van de vordering is problematisch, wanneer de rechtbank van oordeel is dat het afknippen van het haar niet als mishandeling kan worden gekwalificeerd. Wat betreft de immateriële schade refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert de gevorderde materiële schade op een bedrag van € 262,59, waarvan € 250,- voor extensions en € 12,59 voor medicijnen, en de gevorderde immateriële schade op een bedrag van € 500,-. De vordering kan dan ook tot het bedrag van € 762,59 worden toegewezen.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel, zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte opgelegd.
Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toekennen vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Nu meerdere daders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer], wonende op het adres [adres], [postcode] [woonplaats], toe tot € 762,59 (zevenhonderd tweeënzestig euro en negenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], € 762,59 (zevenhonderd tweeënzestig euro en negenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.P. 1-4.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2013.
4.P. 2.
5.P. 70.
6.P. 6 (nazending).
7.P. 1-4.
8.P. 12.
9.P. 6.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuigen van 15 mei 2013.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuigen van 15 mei 2013.
12.P. 10.
13.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2013.