ECLI:NL:RBAMS:2013:4284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
13/656229-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte, in de periode van 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de minderjarige niet was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige niet ernstig waren geschaad. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de minderjarige, alsook op de verklaringen van getuigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld, omdat hij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de werkelijke leeftijd van de minderjarige. De rechtbank legde een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de impact van de vervolging op de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door volwassenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/656229-11 (Promis)
Datum uitspraak: 10 mei 2013
op tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 februari 2013 en 26 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de Officier van Justitie mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Rijkelijkhuizen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2009 tot en met 30 juni 2010 te Amsterdam en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met [persoon 1], geboren op [geboortedag] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
  • zijn, verdachtes, tong in de mond van die [persoon 1] gebracht en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [persoon 1] gebracht en/of gehouden

en/of zich laten pijpen door die [persoon 1] en/of

- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [persoon 1] gebracht en/of gehouden

en/of die [persoon 1] gepenetreerd en/of

- die [persoon 1] over zijn, verdachtes, penis laten wrijven en/of laten betasten

en/of zich laten aftrekken door die [persoon 1] en/of

  • die [persoon 1] gepijpt en/of
  • die [persoon 1] afgetrokken;
Artikel 245 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2009 tot en met 30 juni 2010 te Amsterdam en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met [persoon 1], geboren op 14 oktober 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
  • zijn, verdachtes, tong in de mond van die [persoon 1] gebracht en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [persoon 1] gebracht en/of gehouden

en/of zich laten pijpen door die [persoon 1] en/of

- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [persoon 1] gebracht en/of gehouden

en/of die [persoon 1] gepenetreerd en/of

- die [persoon 1] over zijn, verdachtes, penis laten wrijven en/of laten betasten

en/of zich laten aftrekken door die [persoon 1] en/of

  • die [persoon 1] gepijpt en/of
  • die [persoon 1] afgetrokken;
Artikel 247 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid dagvaarding
De rechtbank acht de dagvaarding geldig.
3.2.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hij heeft hiertoe - kort samengevat - bepleit dat het Openbaar Ministerie heeft verzuimd te voldoen aan de in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde hoorplicht van de minderjarige [persoon 1] ([persoon 1]). Het herstel, zoals door deze rechtbank bij interlocutoir vonnis van 19 februari 2013 bevolen, is niet opportuun meer nu de beslissing tot vervolging reeds was genomen en de vervolging eveneens reeds was aangevangen. Door niettemin te vervolgen en de vervolging voort te zetten, ondanks de uitdrukkelijke andersluidende wens van [persoon 1], worden de belangen van [persoon 1] geschaad. Naar het oordeel van de raadsman zijn de door de Officier van Justitie aangevoerde redenen om desondanks tot vervolging over te gaan c.q. voort te zetten, onvoldoende om de vervolgingsbeslissing te kunnen dragen.
3.3.2.
Het standpunt van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [persoon 1] reeds bij de politie om zijn mening is gevraagd met betrekking tot het ten laste gelegde. [persoon 1] heeft toen verklaard dat hij een vriendschapsrelatie met verdachte had en dat verdachte naar zijn mening niet vervolgd behoefde te worden. Op 19 april 2013 heeft [persoon 1] dit tegenover de Officier van Justitie herhaald. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens een eigen afweging gemaakt en beslist om de vervolging voort te zetten, gezien het leeftijdsverschil van 9 à 10 jaar, het gegeven dat verdachte en [persoon 1] zich in een andere levensfase bevonden en de wijze waarop het seksueel contact plaatsvond (anale seks).
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de Officier van Justitie ontvankelijk is in haar vervolging en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie op grond van het opportuniteitsbeginsel de (beleids)vrijheid heeft in zijn keuze tot het aanbrengen van zaken bij de rechtbank. Nu de vervolgingsbeslissing exclusief is toebedeeld aan het Openbaar Ministerie kan de rechtbank slechts marginaal toetsen of het Openbaar Ministerie bij een dergelijke vervolgingsbeslissing in strijd met de daartoe geldende regels heeft gehandeld.
Artikel 167a Sv schrijft in relatie tot vijf zedenmisdrijven voor dat het Openbaar Ministerie de minderjarige ten aanzien van wie het misdrijf is gepleegd – zo mogelijk – in de gelegenheid stelt zijn of haar mening kenbaar te maken over het gepleegde feit, mits de minderjarige twaalf jaar of ouder was op het moment van het plegen van het feit. De wetgever heeft met dit artikel willen bewerkstelligen dat bij het nemen van de vervolgingsbeslissing acht wordt geslagen op de belangen van de minderjarige. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 november 2008 (NJ 2008/613) beslist dat artikel 167a Sv een inspanningsverplichting voor het Openbaar Ministerie met zich brengt. De Hoge Raad oordeelt in bovenstaand arrest dat niet-naleving van deze inspanningsverplichting niet zonder meer dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Voor het verbinden van een dergelijk rechtsgevolg moet – kort samengevat – sprake zijn van een dusdanige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dat aan de belangen van de minderjarige ernstig tekort is gedaan. Tevens heeft de Hoge Raad in bovengenoemd arrest geoordeeld dat de mogelijkheid bestaat van herstel van het niet nageleefd zijn van artikel 167a Sv. Bij interlocutoir vonnis van 19 februari 2013 heeft deze rechtbank de Officier van Justitie deze herstelmogelijkheid geboden. Vervolgens is [persoon 1] op 19 april 2013 door de Officier van Justitie gehoord met betrekking tot het ten laste gelegde. [persoon 1] heeft in dit verhoor verklaard dat hij het, gezien de relatie met verdachte, moeilijk vindt dat verdachte vervolgd wordt.
Ter terechtzitting heeft de Officier van Justitie inzicht gegeven in de afweging om tot vervolging over te gaan en deze, ondanks de verklaring van [persoon 1] op 19 april 2013, voort te zetten. De Officier van Justitie heeft naar voren gebracht dat zij van mening is dat de belangen van [persoon 1] zijn geschonden. Zij heeft hierbij gewezen op het aanzienlijke leeftijdsverschil en het gegeven dat verdachte en [persoon 1] zich in een andere levensfase bevonden en de wijze waarop het seksueel contact plaatsvond (anale seks). Dat [persoon 1] als thans 18-jarige nog steeds dezelfde mening is toegedaan maakt dit niet anders.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Officier van Justitie in redelijkheid tot de beslissing is kunnen komen om verdachte te vervolgen en deze vervolging voort te zetten.
Er zijn ook overigens geen redenen voor beëindiging of schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft hiertoe gewezen op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en de verhoren van [persoon 1]. Met betrekking tot de ten laste gelegde periode gaat de Officier van Justitie uit van de verklaring van verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte en [persoon 1] na kerst 2009 nog seksueel contact met elkaar hebben gehad. Verdachte heeft bekend dat hij en [persoon 1] seksuele handelingen hebben verricht in de periode van 2 augustus 2009 tot en met de kerst van 2009.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank grondt haar beslissing voorts op de hierna weergegeven bewijsoverweging.
- De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2013;
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik met [persoon 1] (de rechtbank begrijpt [persoon 1]) meermalen seks heb gehad. Ik heb voor het eerst seks met [persoon 1] gehad op 2 augustus 2009. Wij hebben die dag met elkaar gezoend en boven de Jack en Jones, waar ik toen werkte, seks gehad. Wij hebben elkaar uitgekleed en elkaar afgetrokken en gepijpt geloof ik. [persoon 1] wilde anale seks proberen. Wij hebben in totaal drie of vier keer anale gemeenschap gehad. We hebben elkaar ook vaker afgetrokken en gepijpt. We hebben ook een keer seks gehad in mijn huis in Amsterdam en in een bos in Amstelveen. Rond kerst 2009 heeft [persoon 1] verteld dat hij vijftien jaar was, vanaf dat moment hebben wij geen seks meer gehad. Ik vond hem te jong.
- een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 1] met nummer 2010139224-5 van 6 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 2] en [persoon 3] (doorgenummerde pagina’s 1 2101- 1 2106).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 6 juli 2010 hoorden wij, verbalisanten, een persoon als getuige die opgaf te zijn:
[persoon 1], geboren op [geboortedag] 1994.
De getuige verklaarde, het volgende:
Ik heb in augustus 2009 met [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) afgesproken. Dit was op 2 augustus. Ik ben met [verdachte] naar de winkel gegaan waar hij werkte. Ik heb toen op de bovenverdieping seks met [verdachte] gehad. Dit betrof anale seks. Ik werd geneukt door [verdachte] en vond het toen wel lekker. Ik ben ook klaargekomen doordat of ikzelf of [verdachte] mij aftrok. Wij hadden af en toe nog seks zowel bij hem thuis als in de nieuwe werkplek van [verdachte].
- een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 1] met nummer 2010139224-12 van 9 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 4] en [persoon 5] (doorgenummerde pagina’s 1 2113- 1 2121).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 5], zakelijk weergegeven:
V: wat voor seksuele handelingen vonden er over en weer plaats?
A: Pijpen, aftrekken en hij mij anaal geneukt. Ik heb hem nooit geneukt.
V: op welke plekken hebben jullie seks met elkaar gehad?
A: Bij Jack en Jones, een keer in een bos bij Amstelveen, in een waterwinkel aan het Roelof Hartplein in Amsterdam waar hij werkte hebben we seks in de kelder gehad en bij hem thuis in zijn bed.
4.3.2.
Nadere bewijsoverweging
Met de raadsman en de Officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard nu zich daarvoor onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier bevinden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het eerste seksuele contact op 2 augustus 2009 plaatsvond en het laatste seksuele contact in december 2009 plaatsvond. De rechtbank gaat bij de bepaling van de periode uit van deze verklaring van verdachte en zal de ten laste gelegde periode beperken tot 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009. De rechtbank merkt op dat de leeftijd van een slachtoffer in de delictsomschrijvingen van de artikelen 245 en 247 is geobjectiveerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 te Amsterdam en/of te Amstelveen, met [persoon 1], geboren op [geboortedag] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
  • zijn, verdachtes, tong in de mond van die [persoon 1] gebracht en
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [persoon 1] gebracht en zich laten pijpen door die [persoon 1] en
  • zijn, verdachtes, penis in de anus van die [persoon 1] gebracht en
  • zich laten aftrekken door die [persoon 1] en
  • die [persoon 1] gepijpt en
  • die [persoon 1] afgetrokken.
en
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 te Amsterdam en/of te Amstelveen, met [persoon 1], geboren op [geboortedag] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
  • zijn, verdachtes, tong in de mond van die [persoon 1] gebracht en
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [persoon 1] gebracht en zich laten pijpen door die [persoon 1] en
  • zijn, verdachtes, penis in de anus van die [persoon 1] gebracht en
  • zich laten aftrekken door die [persoon 1] en
  • die [persoon 1] gepijpt en
  • die [persoon 1] afgetrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wegens afwezigheid van alle schuld. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [persoon 1] zijn werkelijke leeftijd heeft verzwegen en op zijn profiel op een website stond dat hij 17 jaar oud was. Op het moment dat verdachte wist dat [persoon 1] geen 16 jaar oud was, heeft er geen seksueel contact meer plaatsgevonden. De raadsman heeft in dit kader gewezen op de conclusie van mr. A.G. Machielse (Machielse) in het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2010 (LJN: BK3361).
7.2.
Het standpunt van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie bestrijdt het standpunt van de raadsman dat er sprake is geweest van een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd van [persoon 1]. Verdachte heeft volgens de Officier van Justitie niet alles gedaan wat in redelijkheid van hem konden worden gevergd om zich te vergewissen van de werkelijke leeftijd van [persoon 1].
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op feitelijke dwaling, en dus op afwezigheid van alle schuld, is vereist dat verdachte mocht vertrouwen op de misleidende informatie van [persoon 1] met betrekking tot zijn leeftijd. Bij de beoordeling hiervan dient vooropgesteld te worden dat de bescherming van (de belangen van) minderjarigen centraal staat in de aard en strekking van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De wetgever heeft met het oog daarop de leeftijd in deze delictsomschrijving geobjectiveerd. Zoals de Hoge Raad eerder heeft overwogen (HR 20 januari 1959, NJ 1959, 102), gaat het bij zedendelicten als het onderhavige om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan. De normatieve ruimte voor aanvaarding van een beroep op afwezigheid van alle schuld is daarom op grond van de ratio van deze specifieke strafbepaling uiterst beperkt. Dit betekent dat verdachte een zeer verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van [persoon 1] te komen en dat hij aldus alles in het werk moet hebben gesteld wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd om dit te onderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd, slechts erop neerkomend dat verdachte zonder meer mocht afgaan op de mededeling van [persoon 1] op de website, hiervan onvoldoende blijk geeft en daarmee ontoereikend is om een dergelijk uitzonderlijk beroep op afwezigheid van alle schuld te laten slagen. De rechtbank merkt op dat ook de conclusie van Machielse in casu niet dwingt tot afwezigheid van alle schuld bij dergelijke zaken.
Het had op de weg van verdachte gelegen, daar waar hij ervoor gekozen heeft om meermalen seksueel contact te hebben met [persoon 1], waarvan hij tenminste wist dat hij aanzienlijk jonger was dan hijzelf, meer onderzoek te verrichten naar zijn werkelijke leeftijd. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de opgegeven leeftijd op een website en zijn eigen inschatting, heeft verdachte in ieder geval niet voldaan aan voornoemde onderzoeksplicht. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Voorts heeft zij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden gevorderd met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Nu het gaat om dezelfde handelingen en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen, is er sprake van eendaadse samenloop.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte, mede gelet op de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan en de impact die de vervolging op verdachte heeft gehad, artikel 9a Sr toe te passen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte beschikt over een blanco strafblad en het gegeven dat het om een liefdesrelatie ging. Voorts heeft de raadsman nogmaals gewezen op de expliciete wens van [persoon 1] om verdachte niet te vervolgen. De raadsman heeft eveneens bepleit dat er sprake is van een lang tijdsverloop en het feit dat verdachte vier dagen in voorlopige hechtenis, in alle beperkingen heeft doorgebracht. Bij de doorzoeking zijn vele persoonlijke zaken inbeslaggenomen waarbij niets belastends is aangetroffen. Tot slot heeft de raadman gewezen op het reclasseringsrapport waarin is geconcludeerd dat er geen vrees voor herhaling bestaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een 14-jarige jongen, die mede bestonden uit seksueel binnendringen. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog jeugdige slachtoffer. Minderjarigen worden op seksueel gebied beschermd tegen oudere, meer ontwikkelde personen die – naar algemeen moet worden aangenomen – beter in staat zijn hieromtrent keuzes te maken en de gevolgen daarvan te overzien. Om die reden is het plegen van seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen beneden de zestien jaar bij wet strafbaar gesteld, ook wanneer dit met wederzijdse goedkeuring gebeurt. De rechtbank is van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsman verzocht, geen recht doet aan de ernst van het feit en daarom niet aan de orde is.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank in enigszins matigende zin rekening met het gegeven dat verdachte op het moment dat hij de werkelijke leeftijd van de jongen wist, het seksuele contact heeft gestaakt en met het standpunt van het slachtoffer, die geen vervolging wenste. Voorts heeft de rechtbank bij de hoogte van de straf meegewogen dat verdachte ter terechtzitting op overtuigende wijze blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het laakbare van zijn eigen handelen en beschikt over een blanco strafblad. Ten voordele van verdachte geldt tevens dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de aangifte en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte de inverzekeringstelling in alle beperkingen heeft moeten ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om geen voorwaardelijke en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en om de taakstraf deels voorwaardelijk op te leggen.
8.4.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
De Officier van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], ingediend door zijn wettelijk vertegenwoordiger [persoon 6], voor een bedrag van € 120,00 aan materiële schade dient te worden toegewezen met toekenning van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet aannemelijk is gemaakt dat [persoon 1] beschadigd is geraakt door de relatie met verdachte.
De rechtbank stelt vast dat uit de in de vordering genoemde parketnummers blijkt dat de vordering van [persoon 1] betrekking heeft op vijf strafzaken tegen vijf afzonderlijke verdachten. De rechtbank stelt eveneens vast dat onduidelijk is gebleven in hoeverre [persoon 1] psychische (immateriële) schade heeft geleden en of deze aan verdachte kan worden toegeschreven. Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken onvoldoende naar voren komt welke reiskosten voor welke strafzaak zijn gemaakt. Dit alles maakt dat de behandeling van deze vordering met betrekking tot zowel de immateriële schade als de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 55, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf,
groot 60 (zestig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Benadeelde partij [persoon 1]
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W. Moors   voorzitter,
mrs. E. Diepraam, P. Rodenburg           rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Hof                 griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2013.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.