ECLI:NL:RBAMS:2013:4207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
C-13-523219 - HA ZA 12-944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onttrekkingen bij stichting en terugbetaling van onrechtmatig opgenomen bedragen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor onttrekkingen aan de rekening van de Stichting Vrienden van de Trappenberg. De Stichting vorderde betaling van een bedrag van € 50.000,00, dat zij stelde onrechtmatig door [gedaagde] te zijn onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als [functie] van de Stichting de beschikking had over de bankpassen en dat hij verantwoordelijk is voor de opnames die met deze passen zijn gedaan. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer dat hij geen onrechtmatige handelingen heeft verricht. De Stichting heeft aangetoond dat er aanzienlijke bedragen van haar rekening zijn overgemaakt naar de privérekening van [gedaagde]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door deze bedragen op te nemen zonder rechtsgrond. De vordering van de Stichting is in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een aantal specifieke bedragen waarvoor onvoldoende bewijs was geleverd. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, omdat de Stichting niet tijdig de benodigde stukken had overgelegd. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het vonnis is uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/523219 / HA ZA 12-944
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING VRIENDEN VAN DE TRAPPENBERG,
gevestigd te Huizen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. jhr. W. van der Meer de Walcheren,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. van Londen.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juli 2012, met een productie,
  • de conclusie van antwoord (tevens eis in reconventie), met producties,
  • het tussenvonnis van 14 november 2012 waarin een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2013,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties in conventie en reconventie, met producties,
  • de akte uitlating producties van [gedaagde], met producties,
  • de akte uitlating producties van de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was de [functie] van de Stichting.
2.2.
Van [datum] tot [datum] was [gedaagde] vanwege een hersenbloeding opgenomen in de afdeling Neurologie van de Tergooiziekenhuizen. In de ontslagbrief staat als conclusie van de arts-assistent neurologie: “
hersenbloeding rechts frontaal waarbij cognitieve problemen”.
2.3.
Een door de Stichting opgestelde brief is op 18 april 2012 door [gedaagde] ondertekend. De brief houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Bij controle van de bankafschriften van de Stichting Vrienden van De Trappenberg is ons tot grote verrassing en ontstentenis gebleken dat er door u een groot aantal bedragen van de rekening bij de [bank x][rekeningnummer] met in totaal € 26.467,49 en van de rekening bij de [bank y] [rekeningnummer] ten bedrage van totaal € 14.500 dus voor zover ons nu bekend in totaal € 40.967,49 onrechtmatig zijn opgenomen ten eigen bate.
(…)
U heeft ruiterlijk schuld bekend en aangegeven direct te willen overgaan tot terugbetaling.
U heeft daarbij aangegeven momenteel niet in staat te zijn het bedrag aan de Stichting ineens terug te betalen.
Voorts heeft u aangegeven dat u een dezer dagen uw deel van een erfenis verwacht te ontvangen.(…)
Bij deze verklaart u tevens dat u de rechten op uw erfdeel in genoemde nalatenschap c.q. uw vordering op e nalatenschap van uw overleden moeder voor een bedrag van totaal € 50.000,-- - of zoveel lager/hoger/ als de uiteindelijke schuld zal zijn - bij deze overdraagt en cedeert aan de Stichting Vrienden van de Trappenbergen(…).
Ten bewijze dat u met bovenstaande volledig instemt, tekent u dezes in tweevoud.
2.4.
Op[datum] heeft [gedaagde] € 14.500,00 overgemaakt naar de Stichting.
2.5.
Op [datum] heeft [gedaagde] € 345,00 overgemaakt naar de Stichting.
2.6.
Door de Stichting is ten laste van [gedaagde] derdenbeslag gelegd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De Stichting vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 50.000,00 (beslagkosten, incassokosten en kosten rechtsbijstand daarin begrepen), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 41.000,00 vanaf 1 januari 2012, zulks binnen twee dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
in reconventie
3.2.
[gedaagde] vordert – samengevat – veroordeling van de Stichting tot terugbetaling van € 14.845,00, vermeerderd met wettelijke rente, onrechtmatig verklaring van het beslag en veroordeling van de Stichting tot schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van de Stichting in de (na-)kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De Stichting vordert schadevergoeding en legt daaraan de schuldbekentenis ten grondslag. [gedaagde] betwist de bewijskracht en juistheid van de schuldbekentenis en beroept zich daarbij op misbruik van omstandigheden door de Stichting.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schuldbekentenis niet voldoet aan het bewijsvoorschrift van artikel 158 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aan de schuldbekentenis komt derhalve – slechts – vrije bewijskracht toe. Nu de schuldbekentenis uitdrukkelijk de mogelijkheid openlaat dat de vast te stellen schuld lager zal zijn dan het bedrag van € 50.000,00, is de rechtbank van oordeel dat aan de schuldbekentenis met betrekking tot de hoogte van de schuld onvoldoende bewijs oplevert. De Stichting heeft – uiteindelijk – rekeningafschriften overgelegd waaruit blijkt van overschrijvingen en opnames. Door [gedaagde] is de juistheid van de rekeningafschriften niet betwist, wel is betwist dat die opnames door [gedaagde] zijn gedaan althans dat hij gehouden is de bedragen terug te betalen. Zodoende is aan de rechtbank voorgelegd of [gedaagde] bedragen heeft onttrokken aan de bankrekening van de Stichting en of hij gehouden is die bedragen aan de Stichting terug te betalen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Door [gedaagde] is niet gemotiveerd weersproken dat (alleen) hij de beschikking had over de bankpassen met nummer [pasnummer] ([bank x]) en met volgnummer [pasnummer] ([bank y]). Opnames met die bankpassen zijn dus door [gedaagde], of door iemand aan wie hij die passen met de bijbehorende codes ter beschikking heeft gesteld, zodat ze aan hem moeten worden toegerekend, gedaan. Vervolgens is de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, door de bedragen op te (laten) nemen. Voor zover daarvoor geen rechtsgrond was, is dat naar het oordeel van de rechtbank het geval. De stelplicht voor het ontbreken van een rechtsgrond rust op de Stichting, maar wil er sprake zijn van – een voldoende gemotiveerde – betwisting, dient [gedaagde] ten minste een concrete rechtsgrond aan te voeren. Hij kan niet volstaan met de mededeling dat hij zich de betaling niet kan herinneren. Voor zover [gedaagde] geen rechtsgrond aanvoert, maar aanvoert dat er “
in de balans een verevening[zal]
zijn geweest” is dat onvoldoende, al is het maar omdat niet duidelijk is wat [gedaagde] daarmee bedoelt.
4.4.
Uit de afschriften blijkt van betalingen in/aan internetcafés. Die betalingen zijn verricht met de bankpassen waarover [gedaagde] beschikte. Het enkele verweer dat [gedaagde] een digibeet is en dat iemand anders de bankpas zal hebben gebruikt, is onvoldoende. [gedaagde] is immers als [functie] van de Stichting en als houder van de bankpas in beginsel aansprakelijk als een derde zijn bankpas gebruikt, zeker gelet op de omstandigheid dat dat een aantal keer zou zijn gebeurd, zonder dat [gedaagde] daarop actie heeft ondernomen.
4.5.
Voor overschrijvingen naar de privérekening van [gedaagde] geldt evenzeer dat nu het feit dat het bedrag is overgeschreven naar de rekening van [gedaagde] niet is betwist, en niet is gesteld of valt in te zien dat een derde partij daarin de hand heeft gehad, het aan [gedaagde] is om voor de overschrijvingen een rechtsgrond aan te voeren. Voor zover hij stelt dat het hier gaat om terugbetaling van door hem voorgeschoten bedragen is dat verweer onvoldoende onderbouwd. Van [gedaagde] kan immers gevergd worden dat hij zijn verweren onderbouwt met zijn eigen administratie, of dat hij tenminste toelicht waarom dat niet mogelijk zou zijn. Ook voor zover hij stelt dat er declaraties aan de betalingen ten grondslag hebben gelegen, is die stelling niet onderbouwd. Dat klemt te meer nu de Stichting aanvoert en [gedaagde] erkent dat in beginsel geen onkosten werden vergoed.
4.6.
De door [gedaagde] gevoerde algemene verweren verwerpt de rechtbank. Anders dan [gedaagde] meent, rust op de Stichting niet de bewijslast voor alle bestanddelen van het misdrijf diefstal. Evenmin is voor het aannemen van schade vereist dat er bij de Stichting tekorten ontstonden: immers alle bedragen die zonder rechtsgrond onttrokken zijn aan haar vermogen leveren reeds vermogensschade op en staan in direct causaal verband met de door [gedaagde] verrichte onttrekkingen. Voor zover [gedaagde] stelt benadeeld te zijn doordat de Stichting financiële stukken of een accountantsonderzoek niet in geding heeft gebracht, kan dat verweer niet slagen. Het is aan de Stichting hoe zij haar vordering onderbouwt. Uit niets blijkt dat [gedaagde] die stukken heeft opgevraagd. Evenmin heeft hij een op 843a Rv. gebaseerde rechtsvordering ingesteld. Het ter comparitie gedane voorstel dat mr. Van Londen, alle onderliggende stukken door te lopen, miskent dat de betwisting van [gedaagde] nergens voldoende concreet is geworden om over te gaan tot nadere bewijslevering. Waar [gedaagde] stelt dat overboekingen in 2010 buiten de omvang van het geschil vallen, volgt de rechtbank hem daarin niet. Door ook deze overboekingen over te leggen en expliciet aan haar vordering ten grondslag te leggen, heeft de Stichting deze overboekingen tot onderwerp van het geschil gemaakt. Dat zij zelf spreekt – in algemene zin – over opnames uit 2011 en 2012 doet daar niet aan af. Het beroep van [gedaagde] op hem verleende decharge passeert de rechtbank. Immers heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat hem decharge is verleend en evenmin is gesteld of gebleken dat ten tijde van de decharge de opnames en overboekingen door [gedaagde] uit de jaarstukken bleken.
4.7.
Met betrekking tot de pin-betaling van € 99,95 (transactie 28) op 30 november 2011 voert [gedaagde] aan dat deze betaling niet aan hem kan worden gerelateerd. De rechtbank overweegt dat hier inderdaad één van de twee regels van de betalingsomschrijving is weggevallen. Uit de eerste regel blijkt echter dat het BEA (betaalautomaat) nummer hetzelfde nummer is als genoemd bij de pin-betaling van 23 december 2011 om 09:47 (transactie 37). Daarbij ging het om een betaling bij een Albert Heijn in [plaats] met betaalpas[pasnummer]. Aangezien niet is aangevoerd dat andere bestuursleden met deze rekening winkelden bij deze Albert Heijn terwijl [gedaagde] ter comparitie heeft verklaard dat het bestuur weliswaar over pasjes beschikte, maar dat daarvan geen gebruik is gemaakt, acht de rechtbank dit deel van de vordering voldoende onderbouwd.
4.8.
Met betrekking de pin-betaling van € 90,05 (transactie 53) op 3 juni 2011 aan [bedrijf] voert [gedaagde] aan dat het hier gaat om een wijnaankoop voor de Stichting in verband met het afscheid van “[naam]”. Daarmee is voldoende gemotiveerd betwist dat hier een rechtsgrond voor deze betaling ontbreekt. Nu door de Stichting geen enkel bewijs is aangeboden, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] hier onrechtmatig heeft gehandeld. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.9.
Gelet op het hierboven overwogene is de vordering voor het overige toewijsbaar,
zij het dat door de Stichting is erkend dat de door [gedaagde] betaalde bedragen op de vordering in mindering moeten worden gebracht. In totaal is een bedrag van € 40.501,45 [1] door [gedaagde] onrechtmatig onttrokken. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat in de optelling van de Stichting bij transactie 92 een bedrag van € 4,50 is opgenomen in plaats van - € 4,50, zodat er een verschil van € 9,00 is opgetreden. Een bedrag van € 14.845,00 is door hem reeds terugbetaald, zodat een bedrag van € 25.656,45 toewijsbaar is.
4.10.
Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd waarom de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 januari 2012. Daarbij betrekt de rechtbank dat de vordering ook ziet op overschrijvingen van na die datum en dat met de betalingen van [gedaagde] geen rekening is gehouden. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.11.
De gevorderde incassokosten zal de rechtbank afwijzen. Deze zijn op geen enkele wijze gespecificeerd laat staan onderbouwd.
in reconventie
4.12.
Uit de beslissing in conventie volgt dat het bedrag van € 14.845,00 niet onverschuldigd is betaald. De overige vorderingen in reconventie zijn onvoldoende onderbouwd nu zij van de veronderstelling uitgaan dat de Stichting geen vordering op [gedaagde] had en liggen derhalve eveneens voor afwijzing gereed.
in conventie en in reconventie
4.13.
Hoewel gelet op het voorgaande [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zal de rechtbank de kosten tussen partijen compenseren. Daarbij betrekt de rechtbank met name dat de Stichting eerst bij conclusie van antwoord in reconventie stukken in het geding heeft gebracht waaruit bleek dat de Stichting ook daadwerkelijk, voordat zij [gedaagde] de schuldbekentenis liet tekenen, een vordering op [gedaagde] had. Aan deze schending van het substantieringsbeginsel verbindt de rechtbank hier het gevolg van compensatie van kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, geraden is.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 25.656,45 (vijfentwintig duizendzeshonderdzesenvijftig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 juli 2012 tot de dag van betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013. [2]

Voetnoten

1.40591,5 optelling GM – 90,05 = 40501,45
2.type: EJvV