3.4.1Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
1.
op 4 mei 2011 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één kogel in het lichaam van voornoemde [persoon 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
2.
op 4 mei 2011 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 2] (geboren op [1983]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [persoon 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 2] is overleden;
3.
op 4 mei 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [persoon 3] heeft geschoten;
4.
op of omstreeks 4 mei 2011 te Amsterdam en Lelystad wapens van categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
3.4.2Bewijsmotivering
3.4.2.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat (zie bijlage).
3.4.2.2 Nadere bewijsoverweging met betrekking tot schieten, doden en verwonden door verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij twee wapens buiten bij [A] bij een lantaarnpaal heeft neergelegd, dat één van deze wapens het door hem leeggeschoten wapen was en dat hij het andere wapen van [persoon 3] had afgepakt. De politie heeft twee wapens bij de lantaarnpaal aangetroffen. Uit onderzoek naar deze wapens is gebleken dat één wapen leeggeschoten was, het pistool ‘Zastava M70’, en dat in het andere wapen, het pistool ‘Bernadelli’, nog een patroon zat. De rechtbank concludeert op grond van voorgaande omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dat verdachte op 4 mei 2011 heeft geschoten met het pistool ‘Zastava M70’. Dat op dit pistool DNA van [persoon 3] is aangetroffen, zoals aangevoerd door de verdediging, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. [persoon 3] is immers tot bloedens toe gewond geraakt, er is een worsteling tussen verdachte en [persoon 3] geweest en verdachte heeft daarna het pistool mee naar buiten genomen. Gelet hierop wekt het geen bevreemding dat (ook) DNA van [persoon 3] op het pistool van verdachte terecht is gekomen. Hierbij merkt de rechtbank op dat op het pistool ook een DNA mengprofiel met hoofdprofiel van [persoon 3] en additionele kenmerken, waarbij verdachte niet kan worden uitgesloten, is aangetroffen.
Uit de resultaten van het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut naar de kogels die zijn aangetroffen in de lichamen van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] (aanwijzingen dat deze zijn verschoten met het pistool ‘Zastava M70’), de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de dood van [persoon 1] en [persoon 2] (dodelijk schotletsel), het bij [persoon 3] vastgestelde schotletsel en de verklaring van verdachte dat hij met voornoemde Zastava heeft geschoten, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte [persoon 1] en [persoon 2] heeft gedood en [persoon 3] heeft verwond door op deze personen te schieten met een pistool.
3.4.2.3 Nadere bewijsoverweging met betrekking tot opzet op doden
De rechtbank maakt uit de verklaringen van de getuigen, in onderling verband en samenhang bezien, op:
- dat verdachte heeft geschoten in de richting van de deur van de kantoorruimte;
- dat verdachte heeft geschoten van enkele meters afstand (in een kleine kantoorruimte);
- dat verdachte een aantal malen kort achter elkaar heeft geschoten;
- dat op het moment dat verdachte schoot [persoon 3], [persoon 2] en [persoon 1] dicht bij elkaar bij de deur stonden;
- dat na het eerste schot van verdachte [persoon 1] is neergegaan;
- dat daarna [persoon 3] viel;
- dat [persoon 2] op een gegeven moment op verdachte is afgekomen en dat hij neerviel toen hij dichtbij verdachte was.
Op grond van voorgaande vaststellingen concludeert de rechtbank dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [persoon 3], [persoon 2] en [persoon 1] dodelijk zou treffen.
3.4.2.4 Nadere bewijsoverweging met betrekking tot voorbedachte raad
De rechtbank acht, anders dan de verdediging en met de officier van justitie, zij het op andere gronden, de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde voorbedachte raad bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten (Hoge Raad 28 februari 2012, LJN: BR2342).
De rechtbank is, met de verdediging en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op 4 mei 2011 met het vooropgezette plan om [persoon 2], [persoon 1] en [persoon 3] te doden naar [A] is gegaan. Het enkele meenemen van een vuurwapen acht de rechtbank niet voldoende om dit aan te nemen. De overige door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden acht de rechtbank niet redengevend voor voorbedachte raad. Dat verdachte zijn komst naar [A] verborgen wilde houden en dat daarom zijn auto niet gezien mocht worden acht de rechtbank onaannemelijk nu zijn aankomst – gelet op de camerabeelden – volstrekt niet heimelijk was. De woorden die verdachte tegen [persoon 7] heeft gesproken bij zijn aankomst acht de rechtbank voor velerlei uitleg vatbaar. Nu in het dossier geen objectieve concrete aanknopingspunten zijn te vinden die duiden op vorenbedoeld vooropgezet plan en verdachte dat ook heeft ontkend, kan de rechtbank niet vaststellen dat daarvan sprake was.
Met betrekking tot de gang van zaken in het kantoor van [A] gaat de rechtbank uit van het volgende. Er is ruzie ontstaan. De sfeer was gespannen. Verdachte heeft aldaar als eerste een pistool getrokken, maar zonder te schieten. Nadat [persoon 2] ook een pistool had getrokken en verdachte en [persoon 2] korte tijd met de wapens naar elkaar gericht hadden gestaan, is Orak tussen beiden gekomen en hebben [persoon 2] en verdachte hun wapens weer naar beneden gedaan. Vervolgens is de situatie wat rustiger geworden. In die periode zijn twee klanten, [persoon 11] en [persoon 10], enige tijd in de kantoorruimte geweest. De rechtbank concludeert op grond van de verklaringen van getuigen bezien in samenhang met de camerabeelden van [A] dat deze klanten minimaal twee en een halve minuut in de kantoorruimte moeten zijn geweest. Daarna is de ruzie weer opgelaaid, wellicht doordat [persoon 6] naar verdachte is toegelopen en iets bedreigends heeft gezegd. Vervolgens heeft verdachte geschoten op [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3]. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte als eerste heeft geschoten.
De rechtbank is, gezien de beschreven gang van zaken, van oordeel dat verdachte vanaf het moment dat [persoon 4] tussen beiden was gekomen en de situatie wat rustiger was geworden in het kantoor van [A] tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] te doden en concludeert dat verdachte met voorbedachte raad [persoon 1] en [persoon 2] vervolgens van het leven heeft beroofd en geprobeerd heeft [persoon 3] van het leven te beroven.
De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.
De stelling van de verdediging dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, omdat hij eerst zelf was beschoten, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden gelet op de getuigenverklaringen. Voor zover sprake is geweest van een provocatie van de zijde van Ozturk is niet vast komen te staan dat verdachte als gevolg daarvan in een opwelling op de slachtoffers heeft geschoten.
3.4.2.5 Vrijspraak van het ten laste gelegde steken met mes van [persoon 3]
De rechtbank acht op grond van het dossier aannemelijk dat verdachte [persoon 3] tijdens de worsteling met een mes heeft gestoken. De precieze toedracht hiervan kan op grond van het dossier echter niet worden vastgesteld. Verdachte wilde tijdens de worsteling een vuurwapen van [persoon 3] afpakken. Nadat dit verdachte was gelukt, is hij met het vuurwapen weggegaan. De rechtbank kan op grond van het voorgaande niet vaststellen dat verdachte [persoon 3] heeft gestoken met het opzet hem te doden, zoals onder 3 is ten laste gelegd. Daarom moet hij van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.2.6 Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de volgende vuurwapens (met munitie) voorhanden heeft gehad:
het pistool dat hij op 4 mei 2011 heeft leeggeschoten, te weten het pistool van het merk Zastava, model M70;
het pistool dat verdachte van [persoon 3] heeft afgepakt, te weten het pistool van het merk Bernadelli;
de revolver die op 5 mei 2011 bij verdachte thuis is aangetroffen, te weten de revolver van het merk Umarex.
Ten aanzien van het vuurwapen vermeld onder 3. acht de rechtbank voor het bewijs van het voorhanden hebben van dit wapen de verklaring van verdachte dat dit wapen nep was, mede redengevend. Verdachte heeft dit verklaard nadat hij was geconfronteerd met de omstandigheid dat bij hem thuis een wapen was aangetroffen. De rechtbank begrijpt dan ook dat de verklaring van verdachte ziet op het wapen dat bij hem thuis is aangetroffen. Daarmee is wetenschap van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van dit wapen gegeven. De verklaring van verdachte dat dit wapen
nepwas, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Onderzoek naar dit wapen heeft namelijk uitgewezen dat het een vuurwapen betrof.
3.4.2.7 Vrijspraak van medeplegen
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor het bewijs dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen [persoon 1] en [persoon 2] heeft vermoord, [persoon 3] heeft geprobeerd te vermoorden en wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Van dit bestanddeel zal verdachte daarom ten aanzien van al de ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.