Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de oorspronkelijke dagvaarding van [eiser] van 19 januari 2011;
- het op 28 december 2011 gewezen vonnis van deze rechtbank, waarbij [gedaagde] bij verstek is veroordeeld;
- de verzetdagvaarding van [gedaagde] van 14 december 2012, met producties;
- het tussenvonnis van 30 januari 2013 waarin is bepaald dat een comparitie van partijen zal plaatsvinden;
- het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 22 maart 2013, alsmede de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging producties van [eiser], verzonden op 9 april 2013 en ingekomen ter griffie op 10 april 2013;
- de reactie van [gedaagde] op de brief van [eiser] van 9 april 2013, genomen op de rol van 24 april 2013;
- de akte overlegging van een productie (bestaande uit rekeningafschriften) van [eiser], genomen op de rol van 24 april 2013;
- het bericht van de griffier van 25 april 2013 aan partijen dat [gedaagde] zich per akte kan uitlaten over de productie aan de zijde van [eiser] op de rol van 8 mei 2013;
- op de rol van 8 mei 2013 is een akte niet dienen verleend aan [gedaagde].
2.De feiten
de ouders/verzorgers van [naam 1]staan de maandelijkse bedragen aan bevoorschotting van (onder meer) januari 2009 tot en met mei 2009 betreffende respectievelijk € 2.696,75, € 2.435,77, € 2.696,75, € 2.609,75 en € 2.696,75. In totaal is bedragen deze voorschotten € 13.135,77. Dit bedrag zal verder worden aangeduid als het PGB voorschot.
de wettelijke vertegenwoordiger(s) van [naam 1]staat dat uit de administratie blijkt dat er nog een bedrag van € 12.732,85 is verschuldigd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Achmea Zorgkantooren
Terugbetalingsregelingopgeteld tot en met de afschrijving van € 530,53 op 23 februari 2013. In de kantlijn van het betreffende rekeningafschrift staat handmatig genoteerd:
Dit blijkt de laatste betaling te zijn Schuld is hiermee afgelost.In totaal komt dat neer op een bedrag van € 10.864,74 dat [eiser] aan het Zorgkantoor heeft betaald. [gedaagde] heeft de juistheid van de rekeningafschriften niet betwist. De rechtbank neemt daarom als feit aan dat [eiser] € 10.864,74 heeft betaald aan het Zorgkantoor. Voorgaande betekent dat [gedaagde] gehouden is om de helft van dat bedrag, zijnde € 5.432,37 aan [eiser] te betalen.