In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, heeft de kantonrechter op 12 juni 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden] over de toegang tot de vliering boven de zolderverdieping van de huurovereenkomst. [Eiser] vorderde dat [gedaagden] het dichtgetimmerde luik naar de vliering zouden heropenen en een muur zouden plaatsen tussen het luik en een lichtkoepel. De achtergrond van het geschil ligt in de huurovereenkomst van 1 augustus 1996, waarin de gehuurde woning en de bijbehorende ruimtes zijn omschreven. [Eiser] stelt dat de vliering tot het gehuurde behoort en dat hij recht heeft op toegang tot deze ruimte, terwijl [gedaagden] betogen dat de vliering niet in de huurovereenkomst is opgenomen en dat [eiser] geen feitelijk gebruik ervan heeft gemaakt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vliering niet expliciet in de huurovereenkomst is genoemd en dat de feitelijke situatie van de vliering, die aan drie zijden door schuine daken was omgeven en alleen via een luik in de zolderkamer van [eiser] bereikbaar was, niet voldoende is om te concluderen dat deze ruimte tot het gehuurde behoort. De rechter oordeelde dat [eiser] bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten dat hij, net als de andere bewoners, gebruik kon maken van het verhuiskatrol en dat de vliering niet als woonruimte aan derden zou worden gegeven.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagden] de toegang tot de vliering onterecht hadden afgesloten en dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering. De rechter heeft [gedaagden] veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis een bouwkundige voorziening te treffen, zodat de vliering niet voor woondoeleinden kan worden gebruikt en alleen toegankelijk is voor onderhoudswerkzaamheden en voor bewoners die gebruik maken van het verhuiskatrol. Tevens zijn [gedaagden] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiser].