ECLI:NL:RBAMS:2013:4108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
AMS 13/254
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd op 3 juli 2013, wordt het beroep van eisers tegen het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost ongegrond verklaard. Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) had op 27 november 2012 het dijkverbeteringsplan definitief vastgesteld, wat leidde tot beroep van de woonbootbewoners die zich benadeeld voelden door de plannen. De rechtbank oordeelt dat AGV de belangen van de bewoners voldoende heeft meegewogen en dat het plan zorgvuldig tot stand is gekomen. De Ringvaartdijk Oost is essentieel voor de bescherming van de Riekerpolder en voldoet niet aan de veiligheidsnormen. De rechtbank stelt vast dat de inspraakprocedure adequaat is verlopen en dat er geen aanwijzingen zijn dat er al een vooropgezet plan was. De eisers hebben geen bewijs geleverd dat de rapporten waarop AGV zijn besluit baseerde, onjuist zijn. De rechtbank concludeert dat de dijkverbetering noodzakelijk is voor de veiligheid en dat de gevolgen voor het milieu niet significant zijn, waardoor een milieueffectrapportage niet vereist was. De rechtbank wijst erop dat de bezwaren van eisers over de verplaatsing van de weg en de gevolgen voor hun woongenot in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren moeten worden gebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/254

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers],

wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. S. Essakkili,
en

het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV),

verweerder,
gemachtigde mr. M.J.M. Jacobs.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost definitief vastgesteld.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 maart 2013 heeft de rechtbank besloten de Stichting advisering bestuursrechtspraak (Stab) te benoemen als deskundige. De Stab heeft bij rapport van 17 mei 2013 advies uitgebracht.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eveneens waren van de zijde van verweerder aanwezig [naam 1] en[naam 2].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1
De Ringvaartdijk Oost is een waterkerend dijklichaam aan de oostzijde van de Ringvaart in Amsterdam met als primaire functie het beschermen van de Riekerpolder tegen het hoger gelegen water in de Ringvaart. Eisers wonen in een woonark gelegen langs de Ringvaartdijk. Eisers hebben het boezemland tussen de dijk en de Ringvaart in gebruik als tuin.
1.2
Tijdens een toetsing in 2008 is gebleken dat de regionale waterkering Ringvaartdijk Oost over vrijwel het gehele traject niet voldoet aan de veiligheidsnormen die gesteld worden in de Waterverordening Waterschap AGV.
1.3
Verweerder is met het stadsdeel Nieuw-West, de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer, de Provincie Noord Holland en het Hoogheemraadschap Rijnland overeengekomen dat er één integraal project komt voor de herinrichting van het gehele plangebied. Het project ziet op het uitvoeren van de dijkverbetering overeenkomstig het vast te stellen dijkverbeteringsplan, de aanleg van een drinkwaterleiding, de mogelijke aanleg van riolering, het aanleggen van de ecologische verbindingszone tussen Amstelland en Spaarnwoude (de Groene AS) en de herinrichting van de openbare ruimte.
1.4
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft verweerder ingestemd met de Aanmeldingsnotitie dijkverbetering Ringvaartdijk Oost van 6 augustus 2012 en bepaald dat er geen milieueffectrapportage (MER) behoeft te worden opgesteld, aangezien er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
1.5
Om de herinrichtingsplannen mogelijk te maken, heeft de deelraad van het stadsdeel Nieuw-West bij besluit van 19 december 2012 het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’ vastgesteld.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost definitief vastgesteld. Het dijkverbeteringsplan omvat 1462 meter secundaire boezemwaterkering verdeeld over zeven dijkvakken (A tot en met G) en beschrijft de maatregelen en werkzaamheden die betrekking hebben op de verbetering van de dijk, binnen de kaders van het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. Het dijkverbeteringsplan is een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet.
2.
Wettelijk kader2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet – voor zover thans van belang – geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
2.3
Ingevolge artikel 1.1., aanhef en onder a, van de Crisis- en Herstelwet (CHW), in samenhang met 7.3 van bijlage 1 bij de CHW, is afdeling 2 van de CHW van toepassing op het besluit tot vaststelling van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet.
2.4
Op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
. ten aanzien waarvan het bevoegde gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
2.5
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage – voor zover thans van belang – worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel D, categorie 3.2, van de bijlage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken.
3.
Beoordeling van het geschil
3.1.1 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Zij zijn het niet eens met de inspraakprocedure zoals die er is geweest. Eisers hebben aangegeven geen strakke, rechte dijk te willen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de input van de woonbootbewoners. Er was sprake een vooropgezet plan en eisers hebben geen echte inspraak gehad.
3.1.2 De rechtbank stelt voorop dat het dijkverbeteringsplan in samenhang bezien met de overige geplande herinrichting van het plangebied ingrijpende veranderingen in de directe woon- en leefomgeving van eisers met zich brengt. Dat eisers een voorkeur hadden voor een ander, minder ingrijpend alternatief voor het dijkverbeteringsplan, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Voor de veronderstelling van eisers dat er al op voorhand een plan was vastgesteld door verweerder, waardoor eisers feitelijk geen inspraak hebben gehad, zijn in de stukken echter geen aanknopingspunten te vinden. Verweerder heeft diverse informatieavonden georganiseerd en heeft nieuwsbrieven gestuurd. Belangstellenden konden zich opgeven voor klankbordgroepen, hetgeen eisers ook hebben gedaan. Het ontwerp dijkverbeteringsplan heeft zes weken ter inzage gelegen en eisers hebben hiertegen hun zienswijze kunnen indienen. Verweerder is in de reactie van 5 december 2012 gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers en heeft het dijkverbeteringsplan naar aanleiding hiervan op een aantal onderdelen aangepast, waardoor, bijvoorbeeld, meer bomen behouden blijven. Dat verweerder de voorkeur van eisers niet heeft laten prevaleren, maar uiteindelijk aan andere belangen een doorslaggevend belang heeft gehecht, doet niet af aan het feit dat verweerder in de door de wet gewaarborgde mogelijkheden voor inspraak van belanghebbenden heeft voorzien. De door eisers ervaren onvrede over de inspraakprocedure leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.2.1 Eisers hebben voorts aangevoerd dat in het MER-beoordelingsbesluit ten onrechte is geconcludeerd dat geen MER nodig zou zijn. Verweerder is eraan voorbij gegaan dat het bestreden besluit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben. Eisers wijzen erop dat in het gebied boerenzwaluwen voorkomen. Verweerder is niet op de gevolgen van het dijkverbeteringsplan voor deze soort ingegaan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van nadelige gevolgen voor de natuur.
3.2.2 De rechtbank stelt voorop dat dit beoordelingsbesluit van 11 oktober 2012 een voorbereidingsbeslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Awb, zodat de vraag of verweerder terecht heeft afgezien van het opstellen van een MER in het kader van de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld.
3.2.3 Tussen partijen staat vast dat het dijkverbeteringsplan niet valt onder de categorieën van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zodat verweerder niet verplicht was een milieueffectrapportage te laten opstellen. Het bestreden besluit is een MER-beoordelingsplichtig besluit in de zin van artikel 7.2, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk was omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
3.2.4 Verweerder heeft aan zijn besluit de Aanmeldingsnotitie dijkverbetering Ringvaartdijk Oost (de Aanmeldingsnotitie) van 6 augustus 2012, opgesteld door Grontmij Nederland B.V., ten grondslag gelegd. Het uitgangspunt van de Aanmeldingsnotitie is dat er geen plicht bestaat tot het opstellen van een MER, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een MER noodzakelijk wordt geacht. In de Aanmeldingsnotitie is een analyse gemaakt van de huidige situatie en zijn de gevolgen van het bestreden besluit voor het milieu in kaart gebracht. Daarbij is niet alleen ingegaan op de potentiële effecten van het plan voor de natuur, maar ook op bijvoorbeeld de gevolgen voor de bodemopbouw, waterkwaliteit- of kwantiteit en het woon- en leefmilieu. In de Aanmeldingsnotitie wordt verwezen naar de Natuurtoets Dijkversterking Ringvaartdijk van 11 januari 2010, waaruit volgt dat ter plaatse in de omgeving van de dijkverbetering broedvogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen kunnen voorkomen die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet (Ffw). Met betrekking tot de broedvogels wordt aanbevolen om verstorende werkzaamheden, zoals kapwerkzaamheden, buiten het broedseizoen uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat de dijkversterking/dijkverbetering op zich weinig effect heeft op de natuur. Het realiseren van de ecologische verbindingszone Groene AS zal positief bijdragen aan het functioneren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Uit de uitgevoerde analyse volgt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu, zodat het niet nodig is een volledige MER-procedure te doorlopen. De effecten zijn lokaal en beperkt en de ingreep leidt ook tot positieve effecten voor de natuur.
3.2.5 In het advies van de Stab van 17 mei 2013 wordt geconstateerd dat de boerenzwaluw niet specifiek genoemd wordt in de natuurtoets die gebruikt is in de Aanmeldingsnotitie. Voor deze soort geldt echter geen jaarrond bescherming en moet een ontheffing worden aangevraagd in het kader van de Ffw. Door de planning van de werkzaamheden buiten het broedseizoen zal geen verstoring van de soort optreden, zo volgt uit het advies.
3.2.6 De rechtbank overweegt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de hierboven aangehaalde rapporten zijn gebaseerd op onjuiste aannames of gegevens, waaruit zou moeten volgen dat verweerder de daarin vervatte conclusies niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit geen MER op te laten stellen. Eisers hebben geen contra-expertise overgelegd. Ter zitting hebben eisers aangegeven de conclusie van de Stab ten aanzien van de boerenzwaluw niet onjuist te achten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk was. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, faalt.
3.3.1 Eisers hebben voorts aangevoerd dat zij door het bestreden besluit onevenredig in hun belangen worden geschaad. Door het dijkverbeteringsplan zal de woon- en leefomgeving van eisers ingrijpend worden gewijzigd. Door de verplaatsing van de weg komt deze op korte afstand van de tuin van eisers te liggen, zodat hun woongenot en privacy wordt aangetast. De inrichting van de weg zal leiden tot een verkeersonveilige situatie en een forse toename van de overlast die eisers zullen ondervinden. Eisers betwisten dat het noodzakelijk is voor de veiligheid van de dijk om de dijk te verleggen. Dit is slechts nodig voor de aanleg van de Groene AS. Het is de vraag of de Groene AS gerealiseerd zal worden. Eisers hebben er eveneens op gewezen dat het onduidelijk is in welke procedure zij bij welk bestuursorgaan welke argumenten moeten aanvoeren. De vaststelling van het bestemmingsplan en het bestreden besluit lopen procedureel in elkaar over en zijn niet los van elkaar te zien. De verschillende bestuursorganen die zijn betrokken bij het realiseren van de herinrichting van het plangebied wijzen hierbij naar elkaar.
3.3.2 De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de grond van eisers, dat zij onevenredig in hun belangen worden geschaad doordat de weg dichter bij hun tuin komt te liggen, niet bij deze beoordeling dient te worden betrokken nu dit argument niet reeds in de zienswijze naar voren is gebracht. Wat hier verder ook van zij – dit standpunt vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in artikel 6:13 van de Awb. Dit wetsartikel stelt immers alleen het indienen van een zienswijze als voorwaarde voor toegang tot de rechter. Dit vereiste geldt echter niet voor de afzonderlijke gronden van het beroep. Artikel 1.6a van de CHW beperkt weliswaar de mogelijkheid om met nieuwe beroepsgronden te komen na afloop van de beroepstermijn, maar legt evenmin een relatie met de argumenten in de zienswijze. De rechtbank ziet dan ook geen reden deze grond buiten beschouwing te laten.
3.3.3 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het voor de dijkveiligheid niet noodzakelijk is de dijk te verleggen. Verweerder heeft bij herhaling aangegeven dat het verplaatsen van het dijktracé in de richting van het water van de Ringvaart is ingegeven door de wens mee te werken aan het grotere, integrale project waarbij ruimte wordt gecreëerd voor de aanleg van de Groene AS. De plaats van de dijk en de weg, alsmede de weginrichting maken geen onderdeel uit van het dijkverbeteringsplan. De daarbij betrokken belangen zijn afgewogen in het kader van de planologische keuzes die zijn gemaakt bij het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. De bezwaren die eisers hebben vanwege de weerslag die de dijkverplaatsing en de verplaatsing van de weg zullen hebben op hun tuin dienen zij dan ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren te brengen. Hetzelfde geldt voor de gestelde overlast en verkeersonveiligheid, die volgens eisers het gevolg zal zijn van de verplaatsing en herinrichting van de weg. De rechtbank kan in het kader van deze procedure enkel de rechtmatigheid van het dijkverbeteringsplan toetsen. De rechtbank heeft begrip voor de door eisers gestelde omstandigheid dat vanwege de samenhang van de verschillende besluitelementen van het project verwarring kan ontstaan bij eisers over de vraag tot wie zij zich dienen te wenden met hun vragen en bezwaren. Verweerder heeft er echter ter zitting op gewezen dat om te voorkomen dat eisers van het kastje naar de muur gestuurd zouden worden, er één centraal contactpersoon is ingesteld tot wie zij zich konden wenden. Daarnaast heeft verweerder de bezwaren van eisers met betrekking tot de plaats van de dijk en de weg doorgestuurd aan de opsteller van het bestemmingsplan, het stadsdeel Nieuw-West, die daar inhoudelijk op heeft gereageerd. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het nodige heeft gedaan om duidelijkheid te scheppen over de verdeling van de verantwoordelijkheden. Nog afgezien daarvan kan de verwarring bij eisers er niet toe leiden dat de rechtbank in deze procedure een oordeel kan geven over de afwegingen die zijn gemaakt in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.4
Ten aanzien van de door eisers eerst ter zitting aangevoerde grond dat verweerder eisers had dienen te compenseren, gelet op de te verwachten waardevermindering van hun woonboot, is de rechtbank van oordeel dat deze grond, gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, niet kan worden meegenomen bij de beoordeling, nu deze grond eerst na afloop van de termijn voor het instellen van het beroep is aangevoerd. Dat eisers al in hun zienswijze hebben gewezen op de omstandigheid van de waardevermindering van de woonark, doet hier niet aan af.
Verweerder is op dit argument in de reactie van 5 december 2012 ingegaan. Het had op de weg van eisers gelegen om hier – indien zij het hier niet mee eens waren – tijdig beroepsgronden tegen te richten.
4.
Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten of om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eisers dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B. de Vos, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB