ECLI:NL:RBAMS:2013:4107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
AMS 13/322
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2013 uitspraak gedaan over het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost, vastgesteld door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plan beoogt de verbetering van de Ringvaartdijk Oost, die de Riekerpolder in stadsdeel Nieuw-West beschermt. De rechtbank oordeelt dat het plan zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de belangen van de woonbootbewoners voldoende zijn meegewogen. De eisers, woonbootbewoners langs de Ringvaartdijk, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van AGV om het dijkverbeteringsplan definitief vast te stellen. Ze stellen dat het besluit onzorgvuldig is genomen en dat zij onvoldoende inspraak hebben gehad in het proces.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in hun ontvankelijkheid zijn, omdat een deel van hen geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft de procedure en de betrokken belangen zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de dijkverbetering noodzakelijk is voor de veiligheid en dat de gekozen oplossing, inclusief het plaatsen van een kwelscherm, een redelijke keuze is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gevolgen van het dijkverbeteringsplan onevenredig zijn. De rechtbank verklaart het beroep van een aantal eisers niet-ontvankelijk en het beroep van de overige eisers ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht en de noodzaak voor een goede afweging van belangen bij de uitvoering van publieke projecten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om AGV te veroordelen in de proceskosten of om het griffierecht te vergoeden aan de eisers. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/322

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers],

allen wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde [gemachtigde],
en

het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV),

verweerder,
gemachtigde mr. M.J.M. Jacobs.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost definitief vastgesteld.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 maart 2013 heeft de rechtbank besloten de Stichting advisering bestuursrechtspraak (Stab) te benoemen als deskundige. De Stab heeft bij rapport van 17 mei 2013 advies uitgebracht.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2013. Namens eisers zijn verschenen [naam 1], [naam 2] en [naam 3], bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Als deskundige is namens eisers aanwezig [naam 4]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eveneens waren van de zijde van verweerder aanwezig [naam 5] en [naam 6].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1
De Ringvaartdijk Oost is een waterkerend dijklichaam aan de oostzijde van de Ringvaart in Amsterdam met als primaire functie het beschermen van de Riekerpolder tegen het hoger gelegen water in de Ringvaart. Eisers wonen in een woonark gelegen langs de Ringvaartdijk. Eisers hebben het boezemland tussen de dijk en de Ringvaart in gebruik als tuin.
1.2
Tijdens een toetsing in 2008 is gebleken dat de regionale waterkering Ringvaartdijk Oost over vrijwel het gehele traject niet voldoet aan de veiligheidsnormen die gesteld worden in de Waterverordening Waterschap AGV.
1.3
Verweerder is met het stadsdeel Nieuw-West, de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer, de Provincie Noord Holland en het Hoogheemraadschap Rijnland overeengekomen dat er één integraal project komt voor de herinrichting van het gehele plangebied. Het project ziet op het uitvoeren van de dijkverbetering overeenkomstig het vast te stellen dijkverbeteringsplan, de aanleg van een drinkwaterleiding, de mogelijke aanleg van riolering, het aanleggen van de ecologische verbindingszone tussen Amstelland en Spaarnwoude (de Groene AS) en de herinrichting van de openbare ruimte.
1.4
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft verweerder ingestemd met de Aanmeldingsnotitie dijkverbetering Ringvaartdijk Oost van 6 augustus 2012 en bepaald dat er geen milieueffectrapportage (MER) behoeft te worden opgesteld, aangezien er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
1.5
Om de herinrichtingsplannen mogelijk te maken heeft de deelraad van het stadsdeel Nieuw-West bij besluit van 19 december 2012 het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’ vastgesteld.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het dijkverbeteringsplan Ringvaartdijk Oost definitief vastgesteld. Het dijkverbeteringsplan omvat 1462 meter secundaire boezemwaterkering verdeeld over zeven dijkvakken (A tot en met G) en beschrijft de maatregelen en werkzaamheden die betrekking hebben op de verbetering van de dijk, binnen de kaders van het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. Het dijkverbeteringsplan is een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet.
2.
Wettelijk kader2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet – voor zover thans van belang – geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
2.3
Ingevolge artikel 1.1., aanhef en onder a, van de Crisis- en Herstelwet (CHW), in samenhang met 7.3 van bijlage 1 bij de CHW, is afdeling 2 van de CHW van toepassing op het besluit tot vaststelling van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet.
2.4
Op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
. ten aanzien waarvan het bevoegde gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
2.5
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage – voor zover thans van belang – worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel D, categorie 3.2, van de bijlage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken.
3.
Beoordeling van het geschil
3.1.1 De rechtbank ziet aanleiding om voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil de ontvankelijkheid van de eisers van dit beroep te beoordelen. Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat een deel van de eisers niet op persoonlijke titel een zienswijze heeft ingediend, maar dit vanuit hun (voormalig) lidmaatschap van de Vereniging Woonschepen Overleg Osdorp Slotervaart (WOOS) heeft gedaan. Het gaat hierbij om eisers [naam 7], [naam 8],[naam 9], [naam 10],[naam 11] en[naam 12].
3.1.2 Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
3.1.3 De rechtbank stelt vast dat de zienswijze van de Vereniging WOOS van 28 mei 2012 enkel is ingediend namens de rechtspersoon en niet namens of mede namens individuele leden. De rechtbank stelt voorts vast dat naast de door verweerder met name genoemde eisers evenmin door [naam 2], [naam 13] en [naam 14] een zienswijze naar voren is gebracht. Deze eisers hebben geen eigen zienswijze ingebracht, noch hebben zij de zienswijze van één van de andere eisers mede ondertekend of expliciet te kennen gegeven achter de zienswijze van de Vereniging WOOS te staan. Gesteld noch gebleken is dat het niet indienen van zienswijzen deze eisers redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop, zal de rechtbank het beroep, voor zover dit is ingesteld door [naam 2],
[naam 7], [naam 8], [naam 13], [naam 14],[naam 9], [naam 10],[naam 11] en[naam 12]
, niet-ontvankelijk verklaren. Van de overige eisers bevindt zich wel een zienswijze in het dossier, zodat de rechtbank hierna de door deze eisers aangevoerde gronden inhoudelijk zal beoordelen.
3.2.1 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder het ontwerp dijkverbeteringsplan in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) niet gedurende zes weken ter inzage heeft gelegd door bij dat ontwerp geen kostenoverzicht beschikbaar te stellen. Daarnaast stellen eisers dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen aangezien zij in strijd met artikel 4:9 van de Awb niet in de gelegenheid zijn gesteld hun bedenkingen mondeling toe te lichten en zij in het voortraject niet op de juiste wijze door verweerder zijn voorgelicht. Verweerder had beter moeten communiceren met eisers over de onlosmakelijkheid van het bestreden besluit met het nieuwe bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. Het was voor eisers niet duidelijk dat het zou gaan om een dijkverplaatsing. Verweerder heeft al op voorhand bepaald dat de ‘Groene Dijk’ variant gekozen zou worden, zodat er van echte inspraak voor eisers geen sprake was. De inzet van verweerder lijkt steeds te zijn geweest een einde te maken aan het zogenaamde illegale in gebruik hebben van de tuinen van eisers. De varianten die werden voorgelegd in de klankbordgroep bevatten voor eisers geen echte keuzes, aangezien in alle varianten de ruimte van de tuinen van eisers werd aangetast en zij plaatselijk niet meer dan 3 meter tuin dreigden over te houden.
3.2.2 De rechtbank stelt voorop dat op het vaststellen van een besluit als het onderhavige de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. De WRO is niet van toepassing. Nu artikel 4:9 van de Awb geen onderdeel uitmaakt van deze procedure, kan er al om die reden geen sprake zijn van schending van dit artikel. In overeenstemming met artikel 3:11 van de Awb heeft het ontwerp dijkverbeteringsplan vanaf 19 april 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Onder het hoofdstuk ‘Financiën’ is een globale beraming van de kosten gegeven en is aangegeven dat de kosten voor de verbetering van de waterkering gelijkelijk worden verdeeld tussen verweerder en het Hoogheemraadschap Rijnland. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd kan daarom niet slagen.
3.2.3 De rechtbank overweegt voorts dat het dijkverbeteringsplan in samenhang bezien met de overige geplande herinrichting van het plangebied ingrijpende veranderingen in de directe woon- en leefomgeving van eisers met zich meebrengt. Dat eisers een voorkeur hadden voor een ander, minder ingrijpend alternatief voor het dijkverbeteringsplan, acht de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk. Voor de veronderstelling van eisers dat er al op voorhand een plan was vastgesteld door verweerder, waardoor eisers feitelijk geen inspraak hebben gehad, zijn in de stukken echter geen aanknopingspunten te vinden. Verweerder heeft diverse informatieavonden georganiseerd en heeft nieuwsbrieven gestuurd. Belangstellenden konden zich opgeven voor klankbordgroepen, hetgeen eisers ook hebben gedaan. Tijdens deze bijeenkomsten zijn eisers in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent een aantal door verweerder voorgestelde varianten. Dat er tussen deze varianten niet één zat die volledig aan de wensen van eisers voldeed, maakt niet dat eisers geen inspraak hebben gehad in deze procedure. Eisers zijn voorts in de gelegenheid geweest hun zienswijze tegen het ontwerp dijkverbeteringsplan in te dienen. In het ontwerp bestemmingsplan is melding gemaakt van het feit dat onderdeel van de bestemmingsplanwijziging het verplaatsen van dijktracé in de richting van de Ringvaart is en dat in het bestemmingsplan de variant ‘Groene Dijk’ is overgenomen. Verweerder is in de reactie van 5 december 2012 gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers en heeft het dijkverbeteringsplan naar aanleiding hiervan op een aantal onderdelen aangepast, waardoor, bijvoorbeeld, meer bomen behouden blijven. Dat verweerder de voorkeur van eisers niet heeft laten prevaleren, , maar uiteindelijk aan andere belangen een doorslaggevend belang heeft gehecht, doet niet af aan het feit dat verweerder in de door de wet gewaarborgde mogelijkheden voor inspraak van belanghebbenden heeft voorzien. Voorts heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verweerder zich bij de keuze tussen de verschillende varianten en het vaststellen van het dijkverbeteringsplan heeft laten leiden door oneigenlijke motieven. De door eisers ervaren onvrede over de inspraakprocedure leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.3.1 Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte geen MER laten opstellen. De conclusies van de risico-analyse zijn onjuist. Het gaat om een ecologisch en /of landschappelijk gezien waardevol gebied. Eisers betwisten de conclusie dat het bestreden besluit weinig effect op de natuur in het plangebied zal hebben, aangezien de gehele dijk wordt verlegd, er een parkeerplaats wordt aangelegd en er een ontheffing dient te worden aangevraagd voor de rugstreeppad.
3.3.2 De rechtbank stelt voorop dat dit beoordelingsbesluit van 11 oktober 2012 een voorbereidingsbeslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Awb, zodat de vraag of verweerder terecht heeft afgezien van het opstellen van een MER in het kader van de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld.
3.3.3 Tussen partijen staat vast dat het dijkverbeteringsplan niet valt onder de categorieën van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zodat verweerder niet verplicht was een milieueffectrapportage te laten opstellen. Het bestreden besluit is een MER-beoordelingsplichtig besluit in de zin van artikel 7.2, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk was omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
3.3.4 Verweerder heeft aan zijn besluit de Aanmeldingsnotitie dijkverbetering Ringvaartdijk Oost (de Aanmeldingsnotitie) van 6 augustus 2012, opgesteld door Grontmij Nederland B.V., ten grondslag gelegd. Het uitgangspunt van de Aanmeldingsnotitie is dat er geen plicht bestaat tot het opstellen van een MER, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een MER noodzakelijk wordt geacht. In de Aanmeldingsnotitie is een analyse gemaakt van de huidige situatie en zijn de gevolgen van het bestreden besluit voor het milieu in kaart gebracht. Daarbij is niet alleen ingegaan op de potentiële effecten van het plan voor de natuur, maar ook op bijvoorbeeld de gevolgen voor de bodemopbouw, waterkwaliteit- of kwantiteit en het woon- en leefmilieu. In de Aanmeldingsnotitie wordt verwezen naar de Natuurtoets Dijkversterking Ringvaartdijk van 11 januari 2010, waaruit volgt dat er ter plaatse in de omgeving van de dijkverbetering broedvogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen kunnen voorkomen die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet (Ffw). Met betrekking tot de rugstreeppad wordt opgemerkt dat deze binnen het plangebied voorkomt en dat ten behoeve van de werkzaamheden ontheffing dient te worden aangevraagd voor de rugstreeppad. De toekomstige situatie kan het leefgebied van de rugstreeppad verbeteren. Geconcludeerd wordt dat de dijkversterking / dijkverbetering op zich weinig effect heeft op de natuur. Het realiseren van de ecologische verbindingszone Groene AS zal positief bijdragen aan het functioneren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Uit de uitgevoerde analyse volgt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu, zodat het niet nodig is een volledige MER-procedure te doorlopen. De effecten zijn lokaal en beperkt en de ingreep leidt ook tot positieve effecten voor de natuur.
3.3.5 De rechtbank overweegt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het hierboven aangehaalde rapport gebaseerd is op onjuiste aannames of gegevens, waaruit zou moeten volgen dat verweerder de daarin vervatte conclusies niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit geen MER op te laten stellen. Eisers hebben geen contra-expertise overgelegd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat voor de werkzaamheden ten behoeve van de rugstreeppad een ontheffing op grond van de Ffw moet worden aangevraagd, niet zonder meer inhoudt dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Eisers kunnen tegen een eventueel verleende ontheffing desgewenst de daarvoor beschikbare rechtsmiddelen aanwenden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk was. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, faalt.
3.4.1 Eisers hebben voorts aangevoerd dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op uitgewerkt technisch inhoudelijk onderzoek. Verweerder heeft onvoldoende gezocht naar alternatieve oplossingen en heeft bij het besluit onvoldoende de voor- en nadelen voor de diverse belanghebbenden betrokken. Verweerder heeft de noodzaak voor het plaatsen van een kwelscherm onvoldoende onderzocht en gemotiveerd. De inhoudelijke onderbouwing is slechts gebaseerd op het rapport ‘Toetsing op Veiligheid Ringvaartdijk Oost’ uit december 2008 en een korte notitie ‘Bijlage 1 van de Variantennota’ met macrostabiliteits-berekeningen. Namens eisers heeft [naam 15], voormalig universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep Hydrologie en Kwantitatief Waterbeheer bij de universiteit van Wageningen, betoogt dat er geen noodzaak bestaat tot het plaatsen van het dure kwelscherm, aangezien verweerder de analyses omtrent de microstabiliteit en de overmatige kwelstroom niet deugdelijk heeft uitgevoerd. In het rapport ‘Toetsing Veiligheid Ringvaartdijk Oost’ heeft verweerder verkeerd getoetst op de microstabiliteit en heeft dit ten onrechte als verklaring voor de zanduitspoeling op 18 januari 2007 gehanteerd, zonder dit nader te onderzoeken. Eisers hebben ernstige bezwaren tegen het plaatsen van een kwelscherm. Op grond van de beschikbare grondwaterstandgegevens zal het scherm een ernstige vernatting van het voorland tot gevolg hebben. Verweerder heeft niet onderzocht of er wel sprake is van overmatige kwel en heeft onvoldoende onderzocht en onderbouwd hoe de plannen ten aanzien van de drainage tijdens en na neerslag zullen uitwerken op de drooglegging van het voorland, omvattende de weg, de parkeerstrook met leidingen en de tuinen van eisers. Het is nog maar de vraag of het aan te leggen drainagesysteem een ontoelaatbare verhoging van de waterstand ter plaatse van de weg zal voorkomen. Verweerder stelt dat de integrale aanpak leidt tot een kostenbesparing, maar heeft dit niet onderbouwd en hij heeft de door eisers aangedragen goedkopere alternatieven ongemotiveerd ter zijde geschoven.
3.4.2 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Ringvaartdijk over vrijwel het gehele traject waarop het bestreden besluit ziet niet voldoet aan de normen die daaraan gesteld worden, zodat vanuit het oogpunt van veiligheid de noodzaak bestaat de dijkverbetering door te voeren. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe deze dijkverbetering tot stand dient te komen.
3.4.3 In de rapportage ‘Toetsing op Veiligheid Ringvaartdijk’ van 24 december 2008 worden de resultaten van een gedetailleerde toetsing van de Ringvaartdijk Oost beschreven.
Gebleken is dat de dijk tekortkomingen heeft op de aspecten kruinhoogte, macrostabiliteit binnenwaarts, microstabiliteit en piping. De hoogte van de kleidijk is inmiddels dusdanig gezakt dat de kruinhoogte beneden het maatgevend boezempeil ligt en het zandlichaam dat tegen de kleidijk aanligt is zodanig doorlatend dat zand uit de kern van de dijk meegespoeld wordt bij hoge waterstanden. Verweerder is in navolging van het in dit rapport gegeven advies overgegaan tot het opstellen van een dijkverbeteringsplan. Daarbij heeft verweerder eveneens van belang geacht dat er in 2007 een zanduitspoeling is geconstateerd, hetgeen een risico voor de stabiliteit van de kering oplevert. Nader onderzoek wordt niet zinvol geacht, nu duidelijk is gebleken dat dijkherstel noodzakelijk is. Vervolgens zijn in de ‘Startnotitie Ringvaartdijk Oost’ verschillende vormen voor de dijkversterking onderzocht, waarbij kansarme varianten zijn afgevallen. In de Variantennota Ringvaartdijk Oost zijn vervolgens vier alternatieven voor de dijkverbetering onderzocht (de Behouden Dijk, de Rechte Dijk, de Groene Dijk, de Voorkeursvariant Klankbordgroep). In bijlage 1 van de Variantennota is de stabiliteit getoetst van de verschillende varianten. Het dijkverbeteringsplan is een uitwerking van de variant ‘Groene Dijk’.
3.4.4 Ten aanzien van het plaatsen van het kwelscherm heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit een noodzakelijke, efficiënte en relatief goedkope oplossing is, waarbij nauwelijks nadelige effecten zullen optreden. Het scherm wordt geplaatst om de dijk weer aan de gestelde eisen te laten voldoen. In het bestreden besluit is hiertoe overwogen dat het aanbrengen van een verticaal scherm, waarmee de waterstroming richting polder wordt geblokkeerd, een maatregel is die er op gericht is de oorzaak van het probleem weg te nemen, in plaats van het gevolg. Dit is over het algemeen het meest duurzaam en het minst gevoelig voor beschadiging. Het scherm beperkt het risico van zanduitspoeling en zorgt er tevens voor dat de overmatige kwel, een constante waterstroming vanuit de boezem naar de polder, wordt tegengegaan. Het kwelscherm voorkomt verder de gevolgschade door uitspoeling ten gevolge van een eventuele leidingenbreuk in het aan te leggen leidingentracé. In de ‘Startnotitie Ringvaartdijk Oost’ zijn verschillende locaties voor het verticale scherm onderzocht en daarbij is de voorkeur uitgegaan naar plaatsing van het scherm in de kern van de dijk. De aanleg van het scherm kan een verhoging van de waterstanden in het boezemland tussen de waterkering en de Ringvaart tot gevolg hebben, vooral ter plaatse van de geplande kabels en de leidingenstrook en de weg. Verweerder heeft er op gewezen dat de grondwaterstand in de tuinen in de huidige situatie al relatief hoog is onder invloed van de waterstand in de Ringvaart. Dit is een normale situatie voor boezemland. Aangezien de bodemopbouw bestaat uit zand en de percelen in de meeste gevallen liggen op NAP 0,00 m zal de toename naar verwachting niet leiden tot een ontoelaatbare situatie. Om zoveel mogelijk de negatieve gevolgen van het plaatsen van het kwelscherm voor het boezemland te beperken wordt langs de buitenzijde van de dijk een drainagesysteem aangelegd om het grondwaterpeil te beheersen. Het functioneren van het verticale scherm en het drainagesysteem zal regelmatig worden gecontroleerd.
3.4.5 Verweerder heeft de voorkeur gegeven aan het plaatsen van het kwelscherm boven een andere methode waarvan de effecten op de grondwaterhuishouding nagenoeg gelijk zijn, te weten, het aanbrengen van een diepe kleikist in het dijklichaam. Het aanbrengen van een diepe kleikist in het dijklichaam is aanzienlijk duurder dan het aanbrengen van een kwelscherm. Daarnaast is de keuze ingegeven door de omstandigheid dat de ruimte die beschikbaar is op de dijk beperkt is en het kwelscherm minder ruimte in beslag neemt, zodat er meer ruimte overblijft voor de realisatie van de Groene AS.
3.4.6 In de rapportage van 17 mei 2013 heeft de Stab overwogen dat de gekozen oplossing van het kwelscherm om meerdere redenen een verdedigbare keuze is. Het is een gelijkwaardige oplossing in vergelijking met het aanbrengen van een kleidijk, dat als ideale oplossing wordt gezien bij dit type boezemkeringen. Hoewel er nog wel sprake is van enige doorlatendheid, voorkomt dit scherm het uitspoelen van zand en zorgt het voor een veilige ligging van de leidingen. Wanneer er onverhoopt een leiding gaat lekken, leidt deze voorziening niet tot uitspoeling van het dijklichaam, hetgeen vanuit de dijkveiligheid niet toelaatbaar is. Bovendien kan met deze oplossing de dijk compact worden gehouden, waardoor ruimte ontstaat voor de realisatie van de Groene AS. Het gevolg van het plaatsen van het scherm is dat in de tuinen van eisers (in de situatie dat er een drainagesysteem wordt aangebracht) het grondwater ongeveer 10 cm hoger komt te staan dan in de huidige situatie. Dit betekent dat de ontwateringsdiepte – het verschil tussen het maaiveld en de grondwaterstand - in plaats van 40 cm, hetgeen al nat is, afneemt naar 30 cm. Op de laaggelegen delen wordt de ontwateringsdiepte nog geringer.
3.4.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het voorgaande, voldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak voor de dijkverbetering en naar de beschikbare varianten voor het dijkherstel. Verweerder heeft daarbij een keuze voor het plaatsen van een kwelscherm gemaakt die is ingegeven vanuit het oogpunt van dijkveiligheid en de wens om in het kader van een groter ruimtelijk ordeningsplan ruimte te creëren voor de Groene AS. Verweerder heeft daarbij de belangen van eisers bestaande uit de vernatting van de bij hen in gebruik zijnde grond betrokken en heeft maatregelen getroffen in de zin van het aanleggen van een drainagesysteem. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder heeft gesteld dat er monitoring van de grondwaterstanden zal plaatsvinden en dat eisers zich tot verweerder kunnen wenden als sprake is van hogere grondwaterstanden dan voorzien. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat de gevolgen van de door verweerder gemaakte keuzes dermate onevenredig zijn, dat verweerder niet in redelijkheid voor deze invulling van het dijkverbeteringsplan heeft kunnen kiezen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de Stab hetgeen door[naam 15] naar voren is gebracht heeft meegenomen bij de totstandkoming van het advies aan de rechtbank. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, slaagt niet.
3.5.1 Eisers hebben voorts betoogd dat het dijkverbeteringsplan en het bestemmingsplan in strijd zijn met provinciaal beleid en de overige wet- en regelgeving. Als gevolg van de dijkverlegging ontstaat geenszins een Groene AS als bedoeld in de plannen voor realisering voor de EHS. Een van de doelstellingen van de EHS en hiermee de aanleg van de Groene As, is het bevorderen van de uitwisseling van planten en dieren door de aanleg van ecologische verbindingszones. De realisatie van de Groene AS zal echter niet over het gehele traject van de dijkverbetering plaatsvinden en op diverse plaatsen van de dijk worden onderbroken. Eisers achten het onaanvaardbaar dat op dijkvak E geen Groene AS wordt gerealiseerd, maar wel een weg en parkeerplaats wordt aangelegd, waarmee al het groen verdwijnt. Daarnaast heeft er volgens eisers geen deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden. Nu eisers een deel van hun tuin dienen af te staan worden zij onevenredig in hun belangen geschaad en dienen zij in aanmerking te komen voor planschadevergoeding. Het gebruik van de oevers van de Ringvaart Oost als tuin is bij rechterlijke uitspraak vastgelegd en valt buiten de verantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder heeft er geen redelijk belang bij om de rechterlijke uitspraak op dit punt open te breken.
3.5.2 De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat het voor de dijkveiligheid niet noodzakelijk is de dijk te verleggen. Verweerder heeft bij herhaling aangegeven dat het verplaatsen van het dijktracé in de richting van het water van de Ringvaart is ingegeven door de wens mee te werken aan het grotere, integrale project waarbij ruimte wordt gecreëerd voor de aanleg van de Groene AS. De ligging en de afmetingen van de Groene AS, alsmede de plaats van de dijk en de weg, maken geen onderdeel uit van het dijkverbeteringsplan, maar zijn opgenomen in het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. De daarbij betrokken belangen zijn afgewogen in het kader van de planologische keuzes die zijn gemaakt bij het vaststellen van dat bestemmingsplan. De bezwaren die eisers hebben ten aanzien van de wijze waarop de Groene AS wordt gerealiseerd en vanwege de weerslag die de dijkverplaatsing en de verplaatsing van de weg zal hebben op hun tuin dienen zij dan ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren te brengen. De rechtbank kan in het kader van deze procedure enkel de rechtmatigheid van het dijkverbeteringsplan toetsen.
3.5.3 Ten aanzien van de stelling van eisers dat zij gecompenseerd dienen te worden door verweerder vanwege het verlies aan tuinoppervlakte, overweegt de rechtbank allereerst dat het verlies aan tuinoppervlakte geen rechtstreeks gevolg is van het dijkverbeteringsplan, maar van de ruimtelijke keuzes die zijn gemaakt bij de vaststelling van het bestemmingsplan en alleen daarom al in deze procedure geen rol kan spelen. Verder overweegt de rechtbank dat de gronden waarop de tuinen van eisers zijn gelegen in eigendom zijn bij de gemeente Amsterdam. Eisers hebben deze gronden in gebruik zonder dat zij daarvoor een vergoeding aan de gemeente Amsterdam betalen. Uit het vonnis van de rechtbank van 14 februari 2007, LJ-nummer BA1510, volgt dat de woonbootbewoners – daaronder begrepen eisers – bij de ingebruikneming van de tuinen deze zijn gaan houden in het kader van een bruikleen-overeenkomst met de gemeente Amsterdam, die daarmee stilzwijgend heeft ingestemd. In het bestreden besluit heeft verweerder hieromtrent reeds overwogen dat, gelet op het voorgaande, de woonbooteigenaren geen direct nadeel ondervinden ten gevolge van de dijkverlegging. Dat eisers, zoals ter zitting is gesteld, inmiddels een brief hebben ontvangen van de gemeente Amsterdam met daarin de opdracht de tuinen te ontruimen, is een civiele kwestie tussen eisers en de gemeente Amsterdam waar verweerder buiten staat. Voor zover eisers van mening zijn dat zij schade lijden ten gevolge van het opgestelde bestemmingsplan, waarin de plaats van het dijktracé en de ligging van de weg is vastgelegd, staat het eisers vrij hieromtrent een verzoek tot vergoeding van die gestelde schade in te dienen bij het stadsdeel Nieuw West, die immers het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Voor enige vorm van compensatie door verweerder van overigens door eisers niet nader onderbouwde schade ziet de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook geen grond.
3.6.1 Eisers hebben tot slot aangevoerd dat er is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Dhr. [naam 16], bestuurder bij verweerder, heeft op een informatieavond van 15 mei 2012 gezegd dat dijkverplaatsing niet noodzakelijk is. Voorts heeft [naam 17], bestuurder van stadsdeel Nieuw-West gesteld dat hij persoonlijk de mening is toegedaan dat er sprake is van rechtsongelijkheid doordat de bewoners op generlei wijze betalen voor het in gebruik hebben van de tuinen en hij dit onaanvaardbaar vindt. Hiermee stelt [naam 17] dat de rechterlijke uitspraak van 14 februari 2007 inzake de tuinen van de bewoners een illegale situatie is en stelt hij zich hiermee boven de wet, aldus eisers.
3.6.2 De rechtbank overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel volgens vaste rechtspraak slechts kan slagen als een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan. De rechtbank vermag niet in te zien op welke concrete toezegging(en) eisers zich hier wensen te beroepen. Dat verlegging van het dijktracé voor de dijkveiligheid niet noodzakelijk is, is zoals gezegd niet tussen partijen in geschil. Verder heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat die verplaatsing van het dijktracé geen onderdeel is van het thans bestreden besluit. Ook uit de door eisers gestelde mededelingen van [naam 17] kan de rechtbank geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen afleiden waaraan eisers ten aanzien van het voorliggende dijkverbeteringsplan gerechtvaardigde verwachtingen hebben kunnen ontlenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
4.
Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van [naam 2], [naam 7], [naam 8], [naam 13], [naam 14],[naam 9], [naam 10],[naam 11] en[naam 12]
niet-ontvankelijk verklaren. Het beroep van de overige eisers zal ongegrond worden verklaard.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten of om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eisers dient te vergoeden. Nu het beroep niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank evenmin aanleiding het verzoek van eisers toe te wijzen om vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor het inschakelen van deskundige [naam 15] .

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep, voor zover dit is ingesteld door [naam 2], [naam 7], [naam 8], [naam 13], [naam 14],[naam 9], [naam 10],[naam 11] en[naam 12] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dit is ingesteld door de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB