3.Beoordeling van het geschil
3.1.1 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet eerder had kunnen worden vastgesteld dan nadat het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’ door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in hoogste instantie is goedgekeurd. Daarnaast had verweerder moeten wachten op het al dan niet definitief worden van de voorgenomen grenscorrectie tussen de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer.
3.1.2 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’ had moeten afwachten. In het bestemmingsplan is de ligging van het dijktracé bepaald. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat, mocht het bestemmingsplan op dit punt door de Afdeling worden vernietigd, er een nieuwe procedure voor een nieuw dijkverbeteringsplan moet worden opgestart, omdat dan de feitelijke uitvoering van het dijkverbeteringsplan geen doorgang kan vinden wegens het ontbreken van een planologische basis. Met het oog op het streven de dijk in 2015 weer te laten voldoen aan de eisen die daaraan gesteld worden, heeft verweerder in redelijkheid niet de uitkomst van die procedure omtrent het bestemmingsplan af hoeven wachten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 9 april 2013, LJN: BZ7686, het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen ten gevolge van de in het bestemmingplan voorziene verplaatsing van het dijktracé te voorkomen, is afgewezen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de deelraad van het stadsdeel Nieuw-West in redelijkheid kunnen kiezen voor de in het bestemmingsplan opgenomen ‘Groene Dijk’ variant. Het bestemmingsplan is dan ook in werking getreden en het is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog niet aannemelijk dat het bestemmingsplan in rechte geen stand zal houden.
3.1.3 Evenmin behoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank een eventuele grenscorrectie tussen de gemeente Amsterdam en Haarlemmermeer af te wachten. De voorgenomen grenscorrectie ligt niet voor in de onderhavige procedure. Verweerder is geen partij bij het al dan niet tot stand komen van deze grenscorrectie. Evenmin is gesteld noch gebleken dat deze voorgenomen grenscorrectie dermate verstrekkende gevolgen heeft dat verweerder in redelijkheid had moeten wachten met het vaststellen van het onderhavige dijkverbeteringsplan. Verweerder heeft dan ook kunnen uitgaan van de huidige grens tussen de gemeenten. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd kan niet slagen.
3.2.1 Eisers kunnen zich voorts niet vinden in de wijze waarop het dijkverbeteringsplan tot stand is gekomen. Tijdens de inspraakprocedure bij verweerder zijn hun belangen niet serieus meegewogen. De keuze voor de variant ‘Groene Dijk’ was een vooropgezet plan waarbij de tuinen van de woonbootbewoners zouden worden verkleind, zodat er van echte inspraak geen sprake is geweest. Dit is voor de Vereniging WOOS aanleiding geweest om uit de klankbordgroep te stappen. Eisers zijn het daarnaast niet eens met de wijze waarop verweerder het door de Vereniging WOOS ingediende alternatieve dijkverbeteringsplan heeft beoordeeld. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij de door eisers aangedragen punten heeft afgewezen. De voordelen van het alternatieve plan zijn gelegen in de kostenbesparing, handhaving van de huidige flora en fauna, woongenot van de bewoners en handhaving van de cultuur-historische waarde. Verweerder stelt dat het goedkoper is als de weg op de dijk wordt aangelegd, maar heeft dit niet onderbouwd met een kostenplaatje.
3.2.2 De rechtbank stelt voorop dat het dijkverbeteringsplan in samenhang bezien met de overige geplande herinrichting van het plangebied ingrijpende veranderingen in de directe woon- en leefomgeving van eisers met zich mee brengt. Dat bij eisers een voorkeur bestond voor een ander, minder ingrijpend alternatief voor het dijkverbeteringsplan, acht de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk. Voor de veronderstelling van eisers dat er echter al op voorhand een plan was vastgesteld door verweerder, waardoor eisers feitelijk geen inspraak hebben gehad, zijn in de stukken echter geen aanknopingspunten te vinden. Verweerder heeft diverse informatieavonden georganiseerd en heeft nieuwsbrieven gestuurd. Belangstellenden konden zich opgeven voor klankbordgroepen, hetgeen eisers ook hebben gedaan. Tijdens deze bijeenkomsten zijn eisers in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent een aantal door verweerder voorgestelde varianten. Dat er tussen deze varianten niet één zat die volledig aan de wensen van eisers voldeed, maakt niet dat eisers geen inspraak hebben gehad in deze procedure. Dat de Vereniging WOOS op enig moment heeft besloten uit de klankbordgroep te stappen, omdat zij zich niet konden vinden in de door verweerder aangeboden varianten, kan verweerder dan ook niet worden tegen geworpen, teminder daar verweerder diverse pogingen heeft ondernomen de Vereniging WOOS weer deel te laten nemen aan de klankbordgroep.
3.2.3 In de Variantennota zijn de effecten van de verschillende ontwerpvarianten voor de dijkverbetering beschreven en beoordeeld. Hierbij is eveneens de voorkeursvariant die uit de klankbordgroepen naar voren is gekomen (een combinatie van de varianten ‘Groene Dijk’ en ‘Behouden Dijk’) betrokken. De variant ‘Groene Dijk’ kreeg de beste totaalscore. Verweerder heeft in de notitie van 27 november 2012 het door de Vereniging WOOS ingediende alternatieve plan vergeleken met de in het dijkverbeteringsplan opgenomen variant ‘Groene Dijk’ op vergelijkbare wijze als in de Variantennota de andere ontwerpvarianten met elkaar zijn vergeleken. Hierbij zijn per dijkvak de voor- en nadelen van het plan omschreven middels een soort plussen- en minnensystematiek. Verweerder heeft op basis hiervan geconcludeerd dat het alternatieve plan van WOOS voor een groot deel niet uitvoerbaar is, onder andere omdat de Groene AS in dijkvak A te smal wordt om goed te kunnen functioneren. De geschatte kostenbesparing van ongeveer 8% die het alternatieve plan op zou leveren is daarom geen relevante factor meer. Verweerder heeft bij de keuze voor een variant de ruimte die in die variant werd ingeruimd voor de tuinen van eisers als beoordelingsaspect meegenomen. Bij het maken van de uiteindelijke keuze heeft verweerder overwogen dat de Groene AS eigenlijk langs de waterkant aangelegd zou moeten worden, maar dat in verband met de belangen van de woonbooteigenaren bij het zoveel mogelijk behouden van hun tuinen hier niet voor is gekozen en dat de Groene AS om die reden nu binnendijks zal worden aangelegd. Om daar ruimte voor te creëren, wordt het dijktracé verplaatst richting de Ringvaart. Dat het alternatieve plan van de Vereniging WOOS daarnaast op een aantal punten even goed scoort ten opzichte van de variant ‘Groene Dijk’, wordt door verweerder ook niet ontkend. Verweerder heeft zelfs een aantal punten uit het alternatieve plan opgenomen in het ontwerp dijkverbeteringsplan. Eisers zijn vervolgens in de gelegenheid geweest hun zienswijze op het ontwerp dijkverbeteringsplan in te dienen. Verweerder is gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers en heeft naar aanleiding hiervan het dijkverbeteringsplan op een aantal onderdelen aangepast, waardoor, bijvoorbeeld, meer bomen behouden blijven.
3.2.4 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt waarom de voorkeur is uitgegaan naar de variant ‘Groene Dijk’. Dat verweerder de voorkeur van eisers, waarin meer ruimte voor de tuinen van de woonbootbewoners behouden blijft, niet heeft laten prevaleren, maar aan andere belangen een doorslaggevend belang heeft gehecht, doet niet af aan het feit dat verweerder bij de keuze voor een variant rekening heeft gehouden met de belangen van eisers en hierbij heeft voorzien in de door de wet gewaarborgde mogelijkheden voor inspraak van belanghebbenden. Ten aanzien van de door eisers gestelde kostenbesparing overweegt de rechtbank dat het alternatieve plan van de Vereniging WOOS niet is voorzien van een uitgewerkt kostenoverzicht, maar dat verweerder wel een schatting heeft gemaakt van de eventuele kostenbesparing die dit op zou leveren en dit mee heeft genomen bij de afweging die gemaakt is tussen de verschillende varianten. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verweerder zich bij de keuze tussen de verschillende varianten en bij het vaststellen van het dijkverbeteringsplan heeft laten leiden door oneigenlijke motieven. De door eisers ervaren onvrede leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.3.1 Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen milieu effect rapportage (MER) heeft laten opstellen, aangezien er wel degelijk relevante nadelige effecten zijn te verwachten voor het milieu. De gehele herinrichting is gebaseerd op en ondergeschikt aan het inrichten van de Groene AS. De Groene As wordt echter bij de Nieuwe Meer onderbroken, waardoor het leefgebied voor de fauna beperkt wordt. De bomen langs de teensloot hoeven niet gekapt te worden. Het kappen van de bomen zal extra hinderlijk licht en geluid vanaf de hockeyvelden tot gevolg hebben. Daarnaast zal het kappen van volwassen bomen de luchtkwaliteit niet ten goede komen. Eisers wijzen er daarnaast op dat in het gebied vleermuizen voorkomen en dat hier nog nader onderzoek naar dient plaats te vinden. Er zijn eveneens ijsvogels en spechten, beide beschermde diersoorten, in het gebied aanwezig. In de nieuwe situatie zal de grasvegetatie één tot twee maal per jaar gemaaid moeten worden, hetgeen kan leiden tot het verjagen en doden van aanwezige dieren, het verdwijnen van bijzondere planten en spoorvorming in het maaiveld. De MER-beoordeling zal opnieuw moeten worden uitgevoerd, aangezien er te veel tijd zit tussen de toets en de uitvoering van het plan.
3.3.2 De rechtbank stelt voorop dat het beoordelingsbesluit van 11 oktober 2012 een voorbereidingsbeslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Awb, zodat de vraag of verweerder terecht heeft afgezien van het opstellen van een MER in het kader van de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaarschrift van eisers gericht tegen de MER-beoordeling op grond van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank.
3.3.3 Vast staat dat het dijkverbeteringsplan niet valt onder de categorieën van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zodat verweerder niet verplicht was een MER te laten opstellen. Het bestreden besluit is een MER-beoordelingsplichtig besluit in de zin van artikel 7.2, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer. De vraag die ter beoordeling voorligt is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk was, nu er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
3.3.4 Verweerder heeft aan zijn besluit de Aanmeldingsnotitie dijkverbetering Ringvaartdijk Oost (de Aanmeldingsnotitie) van 6 augustus 2012 opgesteld door Grontmij Nederland B.V. ten grondslag gelegd. Het uitgangspunt van de Aanmeldingsnotitie is dat er geen plicht bestaat tot het opstellen van een MER, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een MER noodzakelijk wordt geacht. In de Aanmeldingsnotitie is een analyse gemaakt van de huidige situatie en zijn de gevolgen van het bestreden besluit voor het milieu in kaart gebracht. Daarbij is niet alleen ingegaan op de potentiële effecten van het plan voor de natuur, maar ook op bijvoorbeeld de gevolgen voor de bodemopbouw, waterkwaliteit- of kwantiteit en het woon- en leefmilieu. In de Aanmeldingsnotitie wordt verwezen naar de Natuurtoets Dijkversterking Ringvaartdijk van 11 januari 2010 waaruit volgt dat er ter plaatse in de omgeving van de dijkverbetering broedvogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen kunnen voorkomen die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet (Ffw). Ten aanzien van de broedvogels wordt aanbevolen om verstorende werkzaamheden, zoals kapwerkzaamheden, buiten het broedseizoen uit te voeren. Met betrekking tot de in het plangebied voorkomende vleermuizen heeft de vleermuizenspecialist tijdens twee veldbezoeken in de zomer van 2012 ingeschat dat de plek alleen een foerageergebied is voor de gewone dwergvleermuis en verder mogelijk ook als paargebied voor de ruige dwergvleermuis fungeert. Indien de werkzaamheden alleen overdag plaatsvinden en geen gebruik wordt gemaakt van extra verlichting, treden geen negatieve effecten op. Wel dient er nader onderzoek te worden gedaan. Geconcludeerd wordt dat de dijkversterking/dijkverbetering op zich weinig effect heeft op de natuur. Het realiseren van de ecologische verbindingszone Groene AS zal positief bijdragen aan het functioneren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Uit de uitgevoerde analyse volgt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu, zodat het niet nodig is een volledige MER-procedure te doorlopen. De effecten zijn lokaal en beperkt en de ingreep leidt ook tot positieve effecten voor de natuur.
3.3.5 In navolging van het in de Aanmeldingsnotitie voorgestelde nadere onderzoek is aan het bestreden besluit eveneens de notitie ‘Vleermuisonderzoek Ringvaartdijk Oost’ ten grondslag gelegd. Uit het aanvullende onderzoek volgt dat tijdens veldbezoeken de gewone dwergvleermuis, de watervleermuis en de ruige dwergvleermuis zijn waargenomen. Het betroffen slechts foeragerende dieren, er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen of baltsplaatsen. Geconcludeerd wordt dat de plannen geen negatieve invloed hebben op het leefgebied van de vleermuizen.
3.3.6 De rechtbank overweegt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de hierboven aangehaalde rapportages gebaseerd zijn op onjuiste aannames of gegevens waaruit zou moeten volgen dat verweerder de daarin vervatte conclusies niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit geen MER op te laten stellen. Eisers hebben geen contra-expertise overgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat het maken van een MER niet noodzakelijk was. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, faalt.
3.4.1 Eisers hebben tot slot aangevoerd dat verweerder bij het vaststellen van het dijkverbeteringsplan te weinig rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokken bewoners. Door de dijkverbetering zullen de tuinen van de woonbootbewoners aanzienlijk verkleind worden. De bestaande afspraken over het gebruik van een deel van de grond als tuin langs de Ringvaart zullen worden beëindigd. De verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken overheden is voor de bewoners onduidelijk. Het leidingtracé van 6 meter breed is onnodig ruim. Het verplaatsen van de weg heeft eveneens nadelige gevolgen voor de bewoners, namelijk meer geluid van passerend verkeer vlak achter de tuinen en er is ook geen gelegenheid meer elkaar op de weg te passeren. De geplande passeerstroken brengen de veiligheid in gevaar. Daarnaast is de nieuwe grondwaterstand in de tuinen een grote zorg van de bewoners. Het gevolg van een hoge waterstand in de Ringvaart kan zijn dat tuinen en garages onder water komen te staan. Verweerder heeft onvoldoende aangetoond dat de woonbootbewoners van de dijkvakken C en D geen last zullen krijgen van het waterkerende kwelscherm.
3.4.2 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het voor de dijkveiligheid niet noodzakelijk is de dijk te verleggen. Verweerder heeft bij herhaling aangegeven dat het verplaatsen van het dijktracé in de richting van het water van de Ringvaart is ingegeven door de wens mee te werken aan het grotere, integrale project waarbij ruimte wordt gecreëerd voor de aanleg van de Groene AS. De plaats van de dijk en de weg alsmede de weginrichting maken geen onderdeel uit van het dijkverbeteringsplan. De daarbij betrokken belangen zijn afgewogen in het kader van de planologische keuzes die zijn gemaakt bij het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost’. De bezwaren die eisers hebben vanwege de gevolgen die de dijkverplaatsing en verplaatsing van de weg zullen hebben op hun tuinen, dienen zij dan ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren te brengen. Ten aanzien van de door eisers gestelde beëindiging van de bestaande afspraken omtrent het gebruik van de tuinen, overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2007, LJN: BA1510, volgt dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst tussen eisers en de gemeente Amsterdam. Voor zover er sprake is van een beëindiging van deze overeenkomst, betreft dit een civielrechtelijke kwestie tussen eisers en de gemeente Amsterdam waar verweerder buiten staat. Een eventuele beëindiging van die bruikleenovereenkomst valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
3.4.3 De rechtbank kan in het kader van deze procedure enkel de rechtmatigheid van het dijkverbeteringsplan toetsen. De rechtbank heeft begrip voor de door eisers gestelde omstandigheid dat er vanwege de samenhang tussen de verschillende besluitelementen van het project verwarring kan ontstaan bij eisers met betrekking tot de vraag tot wie zij zich dienen te wenden met hun vragen en bezwaren. Verweerder heeft er echter ter zitting op gewezen dat, om te voorkomen dat eisers van het kastje naar de muur gestuurd zouden worden, er één centraal contactpersoon is aangesteld tot wie zij zich konden wenden. Daarnaast heeft verweerder de bezwaren van eisers met betrekking tot de plaats van de dijk en de weg doorgestuurd naar de opsteller van het bestemmingsplan, het stadsdeel Nieuw-West, die daar inhoudelijk op heeft gereageerd.
3.4.4 Ten aanzien van de door eisers geuite zorgen omtrent de waterhuishouding in het boezemland overweegt de rechtbank dat door verweerder niet betwist wordt dat er met de plaatsing van het kwelscherm een verhoging van de waterstanden in het boezemland kan ontstaan. Verweerder heeft er in dat kader op gewezen dat de waterstand in de tuinen in de huidige situatie al relatief hoog is vanwege de invloed van de waterstand in de Ringvaart, hetgeen een normale situatie is voor boezemland. Om zoveel mogelijk de negatieve gevolgen van het plaatsen van het kwelscherm voor het boezemland te beperken, wordt langs de buitenzijde van de dijk een drainagesysteem aangelegd om het grondwaterpeil te beheersen. Het functioneren van het kwelscherm en het drainagesysteem zal regelmatig worden gecontroleerd. Ter zitting heeft verweerder verder nog gesteld dat indien zal blijken dat de grondwaterstanden hoger zijn dan voorzien, eisers zich tot verweerder kunnen wenden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande niet dat eisers door de door verweerder gemaakte keuze voor het plaatsen van een kwelscherm dermate onevenredig in hun belangen worden geschaad dat verweerder niet in redelijkheid voor deze invulling van het dijkverbeteringsplan heeft kunnen kiezen. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd, slaagt niet.