ECLI:NL:RBAMS:2013:4105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
1422320 EA VERZ 13-434
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens dringende reden en fraude bij hypotheekaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [bedrijf], en haar werknemer, [eiser]. Het verzoek tot ontbinding is ingediend door [bedrijf] op 4 april 2013, waarbij zij primair een dringende reden aanvoert, namelijk fraude gepleegd door [eiser] bij de aanvraag van een hypotheek. De fraude bestond uit het opgeven van een gefingeerd dienstverband van de echtgenote van [eiser] bij een belangrijke klant van [bedrijf], [bedrijf 2], om zo een hoger gezinsinkomen te creëren voor de hypotheekaanvraag. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij onder andere de goede relatie tussen [eiser] en de directeur van [bedrijf], de heer [Naam 2], en de rol van [Naam 4], de directeur van [bedrijf 2], zijn meegenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [bedrijf] heeft gesteld dat [eiser] door zijn handelen niet alleen zichzelf, maar ook [bedrijf] in een kwetsbare positie heeft gebracht. [eiser] heeft de beschuldigingen betwist en zich beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de kantonrechter te Amsterdam. Hij heeft ook verzocht om een vergoeding van € 250.000,- indien de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [bedrijf] aangevoerde omstandigheden voldoende grond bieden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar dat er geen sprake is van een dringende reden. De rechter heeft vastgesteld dat [eiser] jarenlang goed heeft gefunctioneerd en dat de ontbinding ernstige financiële gevolgen voor hem zou hebben. Uiteindelijk is de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 14 juni 2013, en is aan [eiser] een vergoeding van € 55.000,- bruto toegekend, rekening houdend met de duur van het dienstverband en de hoogte van zijn loon. De proceskosten zijn gecompenseerd, behoudens in het geval dat [bedrijf] het verzoek zou intrekken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: 1422320 EA VERZ 13-434
Beschikking van: 30 mei 2013
F.no.: 620

Beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap [bedrijf]

gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
nader te noemen[bedrijf]
gemachtigde: mr. N.M.N. Klazinga
t e g e n:

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. H. Nieuwenhuizen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[bedrijf] heeft op 4 april 2013[bedrijf] een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
[eiser] heeft een verweerschrift ingediend.
Ter terechtzitting van 21 mei 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daaraan voorafgaande hebben beide partijen producties in het geding gebracht.[bedrijf] is verschenen bij haar directeur de heer [Naam 2] en mevrouw [Naam 1], HR manager, bijgestaan door de gemachtigde. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht,[bedrijf] aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

1.
Als uitgangspunt in dit geding geldt het navolgende:
[bedrijf] is een groothandel in kleding, voert diverse kledingmerken en heeft (direct en indirect) vestigingen in een groot aantal landen, waaronder de USA en Hongkong. Eigenaar en directeur van [bedrijf] is de heer [Naam 2].
[eiser], geboren op [Datum] 1969, is op 1 januari 2006 in dienst getreden van [bedrijf] als Country Manager. Sedert 1 januari 2011 heeft[eiser] de functie van commercieel directeur uitgeoefend en vanaf 1 juli 2012 is hij benoemd als Director Business Development.
In januari 2008 heeft de holding van [Naam 2] een lening van € 50.000,- verstrekt aan [eiser] waarop slechts € 1.786,27 is afbetaald. Tot op heden heeft [Naam 2] niet aangedrongen op aflossing.
Ondermeer met het oog op de aankoop door [eiser] van een nieuwe woning hebben partijen afspraken gemaakt over het loon van [eiser] over 2011, vastgelegd in onder meer een brief d.d. 18 februari 2011. Deze afspraken komen er in elk geval op neer dat [eiser] over 2011 een verhoudingsgewijs hoog vast jaarsalaris zou ontvangen van € 193.591,- bruto, inclusief vakantietoeslag (€ 14.938,- bruto per maand), dat daarna weer zou worden verlaagd. De overige daarmee samenhangende afspraken, onder meer betreffende de bonus over 2011 tot en met 2013 worden in de beoordeling hieronder besproken.
Het vaste bruto maandsalaris, exclusief vakantiegeld en emolumenten, bedroeg in 2012
€ 11.901,- en in 2013 € 12.199,00.
[Naam 2] heeft gedurende de periode juli 2012 tot en met februari 2013 aan [eiser] een aantal contante betalingen gedaan. Partijen verschillen van mening over de strekking en omvang daarvan.
Een van de belangrijkste klanten van [bedrijf] is franchisenemer [bedrijf 2], met als directeur de heer [Naam 4] (hierna: [Naam 4]). Tussen [eiser] en [Naam 4] is zowel zakelijk als op het persoonlijke vlak een goede relatie ontstaan.
In december 2012 is de persoonlijke relatie tussen [eiser] en [Naam 4] verstoord geraakt naar aanleiding van een zakelijk verschil van mening. Nadien heeft mevrouw [Naam 3] namens[bedrijf] de contacten met [bedrijf 2] onderhouden.
Op 4 februari 2013 hebben [eiser] en [Naam 2], in het bijzijn van een derde, een gesprek gehad met als doel enige problemen in de onderlinge relatie op te lossen, welk gesprek positief is verlopen.
Tijdens een gesprek op 5 februari 2013 tussen [Naam 2] en [Naam 4] heeft laatstgenoemde medegedeeld dat [eiser] in 2010 afspraken met hem heeft gemaakt die neerkwamen op het volgende. [eiser] was doende met de aankoop van een nieuwe woning, maar ondervond problemen bij het verkrijgen van voldoende hypothecaire financiering. Hij heeft [Naam 4] om hulp verzocht. Teneinde het gezinsinkomen van [eiser] voldoende te laten zijn om de gewenste hypothecaire lening te kunnen krijgen, is zijn echtgenote gedurende enige tijd op papier in dienst getreden bij [bedrijf 2], waarbij het door haar ontvangen netto salaris aan [Naam 4] werd terugbetaald.
Tijdens een gesprek op 11 maart 2013 tussen [Naam 2] en [eiser], waarbij ook mevrouw [Naam 1] (verantwoordelijk voor HRM) aanwezig was, is het voorgaande besproken, is aan [eiser] medegedeeld dat gestreefd werd naar beëindiging van het dienstverband, heeft[bedrijf] daartoe aan [eiser] een voorstel gedaan (dat niet door [eiser] is aanvaard) en is hem de verdere toegang tot zijn werkzaamheden ontzegd. Bij e-mail van 18 maart 2013 heeft[bedrijf] aan al haar medewerkers medegedeeld dat [eiser] wegens omstandigheden met onmiddellijke ingang zijn taken niet meer kon vervullen.
Bij kort geding vonnis van 8 mei 2013 heeft de kantonrechter te Amsterdam[bedrijf] op straffe van een dwangsom veroordeeld om [eiser] uiterlijk op 3 juni 2013 toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden van Business Development Director, tegen de gebruikelijke arbeidsvoorwaarden en hem daartoe toe te laten tot de gebruikelijke werkplek en de overige gebruikelijke arbeidsomstandigheden.

Verzoek

2.
[bedrijf] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van primair een dringende reden en subsidiair veranderingen in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, zonder vergoeding.
3.
Daartoe stelt[bedrijf] - samengevat - het volgende. Blijkens de onder 1.i bedoelde afspraken heeft [eiser] jegens de bank gefraudeerd door een gefingeerd dienstverband van zijn echtgenote bij [bedrijf 2] op te voeren als inkomensbron. Daarbij heeft [eiser] gebruik gemaakt van zijn goede contacten met een zakelijke partner van [bedrijf]. Daarmede heeft [eiser] een strafbaar feit gepleegd waarbij hij een zakelijke relatie had betrokken, wat op zichzelf al ontoelaatbaar is. Bovendien plaatste [eiser] zich hierdoor tegenover [Naam 4] in een chantabele positie. Volgens [Naam 4] heeft hij aan de constructie meegewerkt omdat hem dat in de samenwerking met [eiser] nog wel eens goed uit zou kunnen komen wanneer hij iets gedaan wilde krijgen. Daarnaast heeft [eiser] ook concurrentiegevoelige informatie van groepsmaatschappij [naam bedrijf] aan [Naam 4] gegeven, gratis kleding gehaald en ook bij verschillende gelegenheden niet in het belang van [bedrijf] gehandeld maar zuiver in zijn eigen belang. Het heeft vervolgens enige tijd heeft geduurd tot het gesprek op 11 maart 2013 doordat[bedrijf] eerst heeft overwogen wat te doen en daartoe advies heeft ingewonnen. Voorts was haar directeur met vakantie tot begin maart 2013. Tijdens voornoemd gesprek gaf [eiser] er geen blijk van dat hij inzag dat hij iets verkeerd had gedaan. Hij reageerde alleen maar dat hij er niet verstandig aan had gedaan om deze constructie bij deze relatie uit te voeren. Het frauduleuze karakter begreep hij niet. [eiser] benadrukte zelfs dat hij er toch goed aan had gedaan om het volledige door [Naam 4] aan zijn echtgenote betaalde salaris terug te betalen. Daardoor is het risico groot dat [eiser] opnieuw over de schreef gaat en heeft[bedrijf] geen enkel vertrouwen meer in hem, aldus - steeds -[bedrijf]. Daarom is ook gekozen voor op non-actiefstelling.

Verweer

4.
[eiser] beroept zich allereerst op de relatieve onbevoegdheid van de kantonrechter te Amsterdam.
5.
[eiser] betwist voorts dat er gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door[bedrijf] bedoelde zin en verzet zich tegen de door[bedrijf] verzochte ontbinding. [eiser] verzoekt, voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden, om een vergoeding van € 250.000,- ten laste van [bedrijf] toe te kennen.
6.
[eiser] voert - samengevat - het volgende aan. [eiser] is destijds via een headhunter aangezocht en door[bedrijf] overgehaald om zijn baan op te zeggen en bij[bedrijf] in dient te treden. [eiser] heeft blijkens zijn goede tot uitstekende beoordelingen altijd zeer goed gefunctioneerd, was zeer loyaal en heeft ‘zich uit de naad gewerkt’ voor[bedrijf] en heeft veel nieuwe omzet voor[bedrijf] weten te realiseren. [eiser] had een zeer goede persoonlijke relatie met [Naam 2] die echter wat te lijden leek te hebben van tegenvallende bedrijfsresultaten. In dat kader zijn zij samen een coachingstraject ingegaan dat naar het idee van [eiser] zeer positief verliep. Op 4 februari 2013 gaf [Naam 2] aan dat hij [eiser] vanaf juni of juli 2013 niet meer zou kunnen betalen. Volgens [eiser] is dat achteraf gezien de werkelijke reden om hem te ontslaan. [eiser] had al langer het gevoel dat[bedrijf] hem steeds meer in een isolement plaatste en zijn functie leek uit te kleden door taken van hem af te nemen of bij anderen onder te brengen, wat hij ook heeft besproken met mevrouw [Naam 1] die hem adviseerde om dit met [Naam 2] te bespreken.
7.
[Naam 2] was op de hoogte van de (voorheen) goede persoonlijke relatie tussen [eiser] en [Naam 4], deze werd ook door hem gestimuleerd, onder meer via deelname aan het coachingstraject. De onder 1.i bedoelde afspraken vormen, voor zover zij als een tekortkoming zijn aan te merken, onvoldoende grond voor een ontbinding. Daarbij is van belang dat [eiser] in zijn nieuwe functie geen contact meer had met [bedrijf 2], dat de belangen van [bedrijf] daardoor niet zijn geraakt en dat [eiser] na 5 februari 2012 daardoor in elk geval niet meer chantabel was aangezien die afspraken toen bij[bedrijf] bekend zijn geworden. Voorts heeft[bedrijf] onzorgvuldig gehandeld door [eiser] op non actief te stellen.
8.
Bij de bepaling van een eventuele vergoeding dient bovenop het vaste salaris rekening te worden gehouden met een bedrag van € 3.424 bruto per maand als gemiddelde bonus en een bedrag van € 5.000,- bruto per maand in verband met betalingen van € 2.500,- netto per maand. Deze betalingen zijn bedoeld als loon, maar[bedrijf] heeft om fiscale redenen, althans om haar moverende redenen, gekozen voor contante betalingen, terwijl eerst zelfs sprake was van het ontvangen van een bankpas waarmee [eiser] na in Hongkong daarvoor te zijn gemachtigd het betreffende bedrag maandelijks zou kunnen opnemen.
9.
Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de overige stellingen en verweren van partijen.

Beoordeling

Relatieve bevoegdheid

10.
Ingevolge artikel 7:685 lid 3 BW is mede de in artikel 100 Rv aangewezen kantonrechter relatief bevoegd, derhalve de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk gewoonlijk werd verricht. Voor de uitleg van het begrip ‘gewoonlijk’ is het arrest van de HR van 18 juni 1920 ( NJ 1920, p.820) nog steeds actueel (zie ook mr. S.W. Kuip, Arbeidsrecht 2003, I, p.9). Daarin is beslist dat aan dit begrip niet de betekenis ‘regelmatig’ doch de betekenis ‘hoofdzakelijk’ moet worden toegekend. Voor de uitleg van het begrip ‘hoofdzakelijk’ kan aansluiting worden gezocht bij arresten van het Hof van Justitie van de EG over de uitleg van het bepaalde in artikel 5 sub 1 EEX/EVEX waarin gesproken wordt over ‘de plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht’. Ook dit Hof legt het begrip ‘gewoonlijk’ uit als ‘hoofdzakelijk’. Dat is in diverse arresten nader ingevuld, o.a. met de toevoeging dat het aankomt op de plaats waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens de werkgever nakomt (Mulox/Geels, HvJ EG 13 juli 1993, NJ 1997,61). Voorts is geoordeeld dat het gaat om de plaats waar de werknemer het werkelijke centrum van zijn beroepswerkzaamheden heeft gevestigd en waar hij rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval feitelijk het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult. (Rutten/Cross HvJ EG 9 januari 1997, NJ 1997,77; Weber/Universal Ogden Services HvJ EG 27 februari 2002, JAR 2002/208). Met inachtneming van deze criteria wordt op grond van het navolgende geoordeeld dat de kantonrechter te Amsterdam relatieve bevoegdheid toekomt.
11.
[eiser] stelt dat hij een zeer ambulante functie heeft. Soms werkte hij vanuit de Amsterdamse vestiging en soms vanuit die in Alphen aan den Rijn, in welke beide plaatsen hij een kantoor met werkplek en een secretaresse had. Soms werkte hij ook vanuit ‘s - Hertogenbosch of vanuit huis en in het buitenland. Bij wijze van voorbeeld rekent [eiser] in een aan de hand van zijn agenda opgesteld overzicht voor dat hij in de periode januari tot en met 11 maart 2013 39,5 uren werkte vanuit Amsterdam (10 %) en 49 uur vanuit Alpen (13 %). Op de overige plaatsen werkte hij tussen de 2% en 8 %, 9% van zijn tijd was hij in het buitenland, 19 % had hij een afspraak in Nederland buiten een vestiging van [bedrijf] en 19 % van zijn tijd werkte hij in zijn woonplaats te [woonplaats]. [eiser] concludeert dat hij voor zijn woonplaats had moeten worden gedagvaard nu niet één plaats is aan te wijzen waar hij gewoonlijk werkzaam was. Ten bewijze van zijn stellingen verwijst [eiser] naar een e-mail van 17 mei 2013 van een ex-werkneemster, [naam 5]. Zij verklaart dat [eiser] sinds hij gepromoveerd werd naar een internationale functie weinig in de vestiging in Amsterdam werkzaam was en hij het overgrote deel van zijn tijd doorbracht op locaties die hij moest aansturen zoals Alphen, Brussel, Dusseldorf, USA, Londen of vanuit zijn huis in [woonplaats]. In Alphen hadden zij en [eiser] beiden een aparte werkplek en daar waren zij regelmatig. [naam 5] verklaart verder dat het haar keuze was om haar administratie in Amsterdam te centreren omdat zij daar ook werkzaam was voor een in Denemarken woonachtige board-member die zijn kantoor had in Amsterdam.[bedrijf]
12.
brengt hiertegen in dat [eiser] zijn arbeid gewoonlijk en hoofdzakelijk in Amsterdam verrichtte. Hij had in Alphen geen eigen werkplek of kantoor, doch maakte soms gebruik van een flexplek of van het kantoor van de enige drie werknemers daar met een vaste werkplek, te weten de Managing Director [Naam 3] en [Naam 2] met zijn secretaresse. De standplaats van [eiser] was Amsterdam. Dit was de enige plaats waar hij een ingerichte werkplek had, evenals zijn secretaresse. [eiser] had in Amsterdam al zijn administratie liggen, vierde daar in 2012 en 2013 zijn verjaardag en bewaarde er etenswaren en relatiegeschenken. Het visitekaartje van [eiser] vermeldde uitsluitend het kantoor in Amsterdam en dit adres stond ook als postadres vermeld in al zijn correspondentie.[bedrijf] voert voorts aan dat het overzicht van [eiser] aan de hand van zijn agenda een vertekend beeld geeft omdat daarin werkzaamheden in Amsterdam zijn opgenomen die niet als zodanig zijn aangeduid. Voorts overdrijft [eiser] de tijd die hij in het buitenland doorbracht. [eiser] was nooit verantwoordelijk voor Duitsland en kwam nauwelijks in Engeland omdat die business-unit onder de verantwoordelijkheid van een andere directeur viel. [eiser] was in zijn laatste functie evenmin verantwoordelijk voor activiteiten in Brussel en is daar alleen iets meer geweest in verband met een overname van DEPT.[bedrijf]
13.
verwijst ten bewijze van het voorgaande allereerst naar een e-mail van
[Naam 3]. Zij vermeldt vanaf 1 september 2012 als Manging Director het kantoor van [eiser] in Alphen aan de Rijn te hebben overgenomen, dat [eiser] toen zijn eigen kantoorruimte heeft gekregen in Amsterdam en daarna gebruik maakte van flexplekken als hij Alphen was,wat niet vaak gebeurde. Voorts heeft[bedrijf] twee e-mails van [naam 6] overgelegd, waarover [eiser] overigens onbetwist heeft gesteld dat zij de partner is van [Naam 2]. [naam 6] bericht dat [eiser] het merendeel in Amsterdam werkte. Zij wijst onder meer op de automatische handtekening van [eiser] en zijn assistente, met als standplaats Amsterdam. Voorts stelt zij dat uit een bijgaande e-mail van 21 december 2012 blijkt dat [eiser] verzoekt of [naam 8] uit zijn team de kamer van [naam 5] in Amsterdam kan innemen. Tevens bericht [naam 6] dat in een eveneens overgelegde e-mail van 11 augustus 2011 valt te lezen dat [eiser] zijn verhuizing naar Amsterdam bevestigt. Tot slot wordt door[bedrijf] verwezen naar foto’s van de werkplek in Amsterdam en aantekeningen in de agenda van [eiser], waarin (donderdag 3 januari 2013) is vermeld ‘kantoor [naam 7]’, waarmee wordt gedoeld op Amsterdam.
14.
In het bestek van deze ontbindingsprocedure kan geen uitvoeriger onderzoek naar de feiten worden gedaan. Aan de hand van de thans beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn werkzaamheden niet gewoonlijk in Amsterdam verrichtte. Aangenomen wordt dat hij weliswaar op meerdere locaties en ook in het buitenland werkzaam was doch dat het centrum van zijn activiteiten zich in Amsterdam bevond en dat [eiser] daar dan ook gewoonlijk werkzaam was. [eiser] heeft zijn stellingen slechts doen steunen op een door[bedrijf] gemotiveerd betwist overzicht van zijn agenda en de verklaring van [naam 5], terwijl[bedrijf] verwijst naar verklaringen van twee medewerkers die bovendien gesteund worden door foto’s en schriftelijk materiaal, zoals de hiervoor vermelde e-mails van [eiser] zelf, zijn visitekaartje, de elekronische handtekening en aantekeningen in de agenda.
15.
In het navolgende zal dan ook worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek.

Ontbinding

16.
Geoordeeld wordt dat de door[bedrijf] aangevoerde omstandigheden voldoende grond bieden voor een ontbinding wegens wijziging van omstandigheden. Een dringende reden wordt echter niet aangenomen. Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij een opzegging wegens een dringend reden. Ter beoordeling staat dan ook of de reden die[bedrijf] aanvoert objectief en subjectief bezien als een dringende reden is te kwalificeren als bedoeld in artikel 7: 677 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [eiser] spelen daarbij een rol, de duur en de aard van de arbeidsovereenkomst en ook de persoonlijke omstandigheden [eiser] en de gevolgen die een ontbinding wegens dringende redenen voor hem heeft. Ter toelichting dient het volgende.
17.
Niet in geschil is dat [eiser] en een belangrijke klant van [bedrijf], [Naam 4], jegens de bank een dienstverband hebben gefingeerd tussen [bedrijf 2] en de echtgenote van [eiser], waardoor een hoger gezinsinkomen werd geconstrueerd teneinde een hogere hypotheek te verkrijgen. Daardoor heeft [eiser] zowel zichzelf als ook[bedrijf] in een kwetsbare positie gebracht ten opzichte van [Naam 4]. Voldoende aannemelijk is dat [eiser] strafbaar heeft gehandeld. Indien daaraan ruchtbaarheid zou worden gegeven had dit ook de reputatie van [bedrijf] kunnen schaden. Achteraf kan worden geconstateerd dat [eiser] zich in een conflict met [Naam 4] zakelijk heeft opgesteld en de belangen van [bedrijf] niet heeft geschaad. Kennelijk heeft [Naam 4] er toen ook niet voor gekozen om misbruik te maken van de situatie. Dat neemt niet weg dat[bedrijf] vanaf 2010 dat risico wel heeft gelopen.[bedrijf] verwijt [eiser] terecht dat hij een ethische grens heeft overschreden. Dat een en ander zich al in 2010 heeft afgespeeld doet daar niet aan af. [eiser] heeft een kans voorbij laten gaan om de kwestie aan te snijden tijdens het gesprek van 4 februari 2013 dat tot doel had de te lucht te klaren. Voorts hebben zowel [Naam 2] als mevrouw [Naam 1] schriftelijk verklaard dat [eiser] toen hij werd aangesproken op zijn afspraak met [Naam 4] het laakbare van zijn gedrag onvoldoende leek te beseffen, hetgeen [eiser] onvoldoende heeft betwist. Al dit voorgaande biedt voldoende grond om aan te nemen dat[bedrijf] het vertrouwen in [eiser] is verloren. De handelswijze van [eiser] wordt echter als onvoldoende ernstig beoordeeld voor een dringende reden en overigens ook voor een op non -actiefstelling, mede gelet op de navolgende omstandigheden.
18.
Vast staat dat [eiser] nadat hij via een headhunter was aangezocht jarenlang goed heeft gefunctioneerd, zich loyaal heeft opgesteld, hard heeft gewerkt en een glanzende carrière heeft doorlopen in een goede verstandhouding met [Naam 2]. Een ontbinding wegens een dringende reden zou bovendien ernstige financiële gevolgen voor hem hebben.
19.
Voorts heeft[bedrijf] ook meegewerkt aan een salarisregeling voor het jaar 2011 die het verkrijgen van een hogere hypotheek bevorderde, waarbij het de vraag is of de bank met de overgelegde werkgeversverklaring een goed zicht kreeg op het inkomen van [eiser]. Weliswaar bevatte deze verklaring, in tegenstelling tot de regeling met [Naam 4], geen onjuiste gegevens door daarin als bruto jaarsalaris, exclusief vakantietoeslag, een bedrag van € 179.251,- op te nemen. Onzichtbaar bleef echter het in de brief van 18 februari 2011 verwoorde uitgangspunt dat in het ‘vast’ salaris 2011 een fictieve bonus was begrepen ter hoogte van maximaal € 52.083,- die in mindering zou strekken op de bonus 2012 indien de resultaten niet zouden worden gerealiseerd, terwijl tevens was vastgelegd dat bij langdurige ziekte na 3 maanden het bruto maandsalaris zou worden gereduceerd tot € 11.960,- (€ 155.000/12,96,-). Dit lagere maandsalaris zonder bonus zou bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst als basis gelden voor een eventuele beëindigingsvergoeding. Voorts was vastgelegd dat het basismaandsalaris over 2012 en 2013 weer zou worden verlaagd tot respectievelijk € 11.901,- en € 12.199,- om de extra’s over 2011 te compenseren. Daarnaast kon maximaal een bonus van respectievelijk 30 % van het vaste jaarsalaris en van maximaal 5 bruto maandsalarissen worden behaald. Uiteindelijk zijn noch over 2012 noch over 2013 bonussen uitgekeerd aan het personeel waaronder [eiser].
20.
Ook bij de regeling over het jaar 2013 met betrekking tot aanvullende betalingen van
€ 2.500,- zijn vraagtekens te plaatsen.[bedrijf] stelt dat [Naam 2] in privé een aantal schenkingen heeft gedaan aan [eiser], bedoeld als hulp gedurende een overbruggingsperiode in verband met de betalingsproblemen van [eiser], mede veroorzaakt door het wegvallen van de variabele beloningen.[bedrijf] heeft daarover HR manager [Naam 1] niet geïnformeerd omdat hij de betalingen vanuit privé verrichtte en deze buiten de arbeidsrelatie stonden. Ter zitting kon [Naam 2] niet exact voorrekenen wanneer welke bedragen zijn betaald, doch in ieder geval waren er volgens hem een aantal bedragen van € 2.500,- , cash zonder kwitantie, aan [eiser] betaald. [eiser] stelt dat hij vanaf juli 2012 gemiddeld maandelijks € 2.500,- netto contant kreeg uitbetaald en beschouwt dit als loon. Voorhands komt dit allemaal nogal schimmig over en is het de vraag of deze betalingen niet eerder als loon of overige inkomsten dan als schenkingen moeten worden aangemerkt. Dat betekent echter nog niet dat de betalingen als een structurele vaste beloning kunnen worden gezien waarmee bij het bepalen van een eventuele vergoeding rekening moet worden gehouden. Dat[bedrijf] daarnaast ook nog in de jaren 2009 en 2010 zwarte betalingen aan [eiser] heeft verricht, heeft zij betwist en is in het kader van deze ontbindingsprocedure niet vast te stellen.[bedrijf]
21.
heeft verder geen nadere toelichting gegeven van haar door [eiser] betwiste en niet erg concrete stellingen dat [eiser] concurrentiegevoelige informatie van groepsmaatschappij [naam bedrijf] aan [Naam 4] heeft gegeven, gratis kleding bij hem heeft gehaald en ook bij verschillende gelegenheden niet in het belang van [bedrijf] heeft gehandeld maar zuiver in zijn eigen belang. Aan die stellingen wordt dan ook voorbijgegaan.
22.
Op grond van het bovenstaande wordt vastgesteld dat de goede verstandhouding, noodzakelijk voor een verdere samenwerking tussen partijen, blijvend is komen te ontbreken. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden. Daarbij wordt overwogen dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de wens om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met hem te komen is ingegeven door slechte bedrijfsresultaten.[bedrijf] heeft dit betwist en het is ook in tegenspraak met de stelling van [eiser] dat het wel meevalt met de financiële problemen en dat er geen sprake was van zodanig zwaar weer dat het noodzakelijk was om afscheid te nemen van 28 werknemers omdat tussen de vestigingen in verschuillende landen geschoven kan worden met de winst, hetgeen[bedrijf] overigens bestrijdt.
23.
Op gronden van billijkheid komt aan [eiser] ten laste van [bedrijf] een vergoeding toe, te stellen op het hieronder toe te kennen bedrag, dat mede is bepaald aan de hand van hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de wijziging in de omstandigheden en de beoordeling van de wederzijdse verwijten. Voorts hebben bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding meegewogen de duur van het dienstverband, de leeftijd van [eiser] en de hoogte van zijn loon. Daarbij wordt uitgegaan van het vaste salaris van € 12.199,- , vermeerderd met 8 % vakantietoeslag. Geen rekening wordt gehouden met in het verleden ontvangen bonussen. [eiser] heeft onvoldoende betwist dat over 2012 en 2013 geen bonus is/wordt uitgekeerd, zodat niet kan worden gesproken van een structurele beloning. In 2011 is een bijzondere regeling getroffen die niet kan leiden tot een ander oordeel. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 20 is overwogen. Ook worden de hiervoor onder 21 besproken betalingen van [Naam 2] buiten beschouwing gelaten. Dit resulteert in een vergoeding van € 55.000,-, uitgaande van een iets naar beneden afgerond bedrag bij factor C= 0,6.
24.
Nu aan [eiser] een vergoeding wordt toegekend, moet aan[bedrijf] de gelegenheid worden geboden het verzoek in te trekken.
25.
Er zijn termen de proceskosten te compenseren, behoudens in het geval dat[bedrijf] het verzoek intrekt in welk geval[bedrijf] in de kosten aan de zijde van [eiser] wordt veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart zich bevoegd;
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 14 juni 2013;
kent aan [eiser] een vergoeding toe ten laste van [bedrijf] ter hoogte van
€ 55.000,- bruto;
veroordeelt[bedrijf] tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door[bedrijf] uiterlijk op 7 juni 2013 wordt ingetrokken;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval[bedrijf] het verzoek zal intrekken, in welk geval[bedrijf] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 545,- voor salaris van de gemachtigde, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.