ECLI:NL:RBAMS:2013:3919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
13-420455-09 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en stelselmatige verkrachting

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en stelselmatige verkrachting van een vrouw gedurende een periode van ruim een jaar in zijn woning. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld aan de hand van de verklaring van de aangeefster en andere beschikbare bewijsmiddelen. De aangeefster had verklaard dat zij door de verdachte was vastgehouden en gedwongen tot seksuele handelingen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er waren aanwijzingen dat de verklaring van de aangeefster op verschillende punten niet in overeenstemming was met andere dossierstukken, wat de geloofwaardigheid van haar verklaring in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat het enige bewijs voor de tenlastegelegde feiten de verklaring van de aangeefster was, die op zichzelf onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde ook dat de benadeelde partij, de aangeefster, niet ontvankelijk was in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de aangeefster en de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/420455-09 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 20 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Koster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2008 tot en met 28 april 2009 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon , genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen of niet te doen immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] vastgehouden in een of meer
woningen en/of die [slachtoffer 1] (aan een bed) geboeid en/of een of meer deuren van die woning(en) afgesloten, althans heeft belet dat die [slachtoffer 1] kon gaan en/of staan waar die [slachtoffer 1] wilde gaan en/of staan en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] gedwongen met hem, verdachte, sexuele handelingen te plegen/te verrichten;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks dse periode van 24 april 2008 tot en met 28 april 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte die [slachtoffer 1] (telkens) gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, ( stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer 1] duwde en/of bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft geboeid en/of vastgebonden en/of (met een lineaal, althans enig hard voorwerp) heeft geslagen en/of (psychische) druk op die [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend door haar in zijn, verdachte's, woning op te sluiten en/of door tegen die [slachtoffer 1] bedreigingen ten opzichte van haar familie te uiten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 1] heeft aangifte tegen verdachte gedaan. In haar aangifte heeft zij verklaard over de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Verdachte zou haar gedurende een periode van ruim een jaar in zijn woning hebben vastgehouden en stelselmatig hebben verkracht. Het opsporingsonderzoek heeft ondersteunende omstandigheden voor de verklaring van aangeefster opgeleverd. Zo heeft aangeefster verklaard dat in de woning van verdachte op alle ramen en deuren sloten zaten. Uit onderzoek in die woning is gebleken dat dit inderdaad het geval is geweest. Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat zij met een ketting aan het bed zou zijn geketend. De ketting, of althans een daarop gelijkende ketting, is aangetroffen in de woning van verdachte. Aangeefster blijkt als vermist te zijn opgegeven. De kleding waarover zij spreekt is aangetroffen in de woning van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij niet de eerste persoon was die door verdachte in de woning werd vastgehouden. Dat blijkt te kloppen en ook deze persoon heeft aangifte tegen verdachte gedaan. Deze tweede aangeefster heeft een verklaring afgelegd die op bepaalde punten gelijkluidend is aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1].
Opmerkelijk is dat verdachte heeft verklaard dat aangeefster op enig moment weg wilde, maar dat hij haar heeft tegengehouden. Hij zou haar hebben overgehaald te blijven. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij verdachte ongeveer vier weken voor diens aanhouding ruzie heeft horen maken met zijn vriendin. Zij heeft de vriendin horen zeggen dat ze weg wilde en dat mocht niet van verdachte. Ook heeft zij een geluid gehoord dat klonk alsof de deur op slot werd gedraaid. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte zich aanvankelijk [A] noemde. In de woning van verdachte zijn visitekaartjes aangetroffen op naam van [A], naast visitekaartjes op naam van verdachte.
Naast voornoemde zaken die de verklaring van aangeefster ondersteunen, zijn er zaken die haar verklaring niet ondersteunen. Het verhaal dat verdachte erfgenaam zou zijn van Warner Brothers en zichzelf moest bewijzen door het houden van een seksslavin is zeer onwaarschijnlijk. Dat geldt ook voor het verhaal dat aangeefster seks met verdachte moest hebben om geesten te verdrijven. Wat met name ongeloofwaardig is, is het verhaal dat verdachte tegen aangeefster zou hebben gezegd dat hij haar bedrijven zou voortzetten. Aangeefster had op dat moment een aantal bedrijven. Zij wist dat verdachte, om haar bedrijven voort te kunnen zetten, beschikkingsbevoegd moest zijn en daartoe moest worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ondanks dat aangeefster een weldenkende zakenvrouw is, heeft zij zich niet afgevraagd waarom verdachte wilde dat hij naar haar toe kwam met haar laptop en paspoort. Voor de afspraak die zij met verdachte zou hebben gemaakt – inhoudende dat zij eenmaal per week naar hem toe zou komen voor seks – was dat immers niet noodzakelijk.
Wat verder opvalt is dat aangeefster flinke schulden had aan diverse schuldeisers en aan haar familie. Misschien kwam het haar goed uit om enige tijd onvindbaar te zijn. Eveneens opvallend is het kaartje dat aangeefster geschreven heeft en waarin zij schrijft dat ze blij is dat ze verdachte heeft leren kennen en dat ze van hem houdt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij aangeefster, een vrolijke en verzorgde vrouw, aan de deur heeft gezien zonder dat zij in gezelschap was van verdachte. Dat komt geheel niet overeen met hetgeen aangeefster heeft verklaard over haar situatie. Bovendien blijkt uit buurtonderzoek dat aangeefster meerdere gelegenheden heeft gehad om weg te gaan of haar situatie kenbaar te maken zodat haar hulp kon worden geboden. Aangeefster heeft daarover verklaard dat dat voor haar niet mogelijk was, omdat zij bang was.
Vastgesteld kan worden dat het initiatief tot het contact met verdachte van aangeefster uit is gegaan. Er zijn zeker aanwijzingen dat de met verdachte gemaakt afspraken door hem niet zijn nagekomen en een situatie is ontstaan waarin aangeefster zich niet meer vrij voelde het huis te verlaten en de regie te voeren over de seksuele contacten. Aan de andere kant zijn er aanwijzingen die wel degelijk duiden op regie door aangeefster.
Alles afwegend is het Openbaar Ministerie van oordeel dat, ondanks de vreemde situatie die is ontstaan en waarin aangeefster zich in enige mate onvrij heeft gevoeld, de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar gedurende ruim een jaar in zijn woning heeft vastgehouden, waar zij tegen haar wil seks met hem moest hebben. Door haar benarde financiële positie, heeft aangeefster zich genoodzaakt gezien een advertentie te plaatsen waarin zij vroeg om een lening van € 50.000,00 welke zij in natura wilde terugbetalen. Bij de eerste ontmoeting op 17 april 2008 met verdachte, heeft aangeefster vrijwillig seksueel contact met hem gehad. Na deze ontmoeting, ging aangeefster terug naar het adres waarop zij – reeds op dat moment – was ondergedoken. Op 24 april 2008 is aangeefster opnieuw naar de woning van verdachte gegaan, waar zij opnieuw vrijwillig seksueel contact met hem heeft gehad. Daarna zou haar zijn verteld dat zij niet weg mocht gaan. Uit haar aangifte blijkt dat zij vervolgens in paniek raakte, niet omdat zij voelde dat zij werd gegijzeld, maar omdat zij de volgende dag een afspraak met één van haar schuldeisers had. Verdachte zou hebben aangeboden haar schuld af te betalen. Aangeefster heeft verklaard dat zij, hoewel zij gegijzeld en vastgeketend werd in de woning van verdachte, door dit aanbod enigszins gerustgesteld was. Dat is opmerkelijk. Eveneens opmerkelijk is dat aangeefster in de periode waarin zij in de woning van verdachte verbleef, niemand om hulp heeft gevraagd. Vast staat immers dat enkele personen in de woning van verdachte zijn geweest. Eveneens staat vast dat aangeefster minstens eenmaal buiten is geweest, in gezelschap van de moeder van verdachte. Ook toen heeft zij geen hulp ingeroepen. Hoewel aangeefster een huisarts zou hebben bezocht, heeft zij ook hem niet gewaarschuwd of om hulp gevraagd.
Dat aangeefster slechts tweemaal buiten is geweest, is bovendien niet in overeenstemming met de overige bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [getuige] verklaard dat aangeefster bij haar aan de deur is gekomen, er goed uit zag en verklaarde dat zij de vriendin van verdachte was. Aangeefster was op dat moment alleen. Ook op een later moment heeft [getuige] aangeefster alleen gezien. Dit strookt volstrekt niet met het beeld dat aangeefster van haar situatie heeft gegeven. Aangeefster heeft daarnaast, ondanks de nachtmerrie waarin zij zich zegt te hebben bevonden, aan haar familie laten weten dat het goed met haar ging. De stelling dat zij gedurende een jaar gegijzeld is geweest, komt onaannemelijk voor.
Hetzelfde geldt voor het gestelde seksueel misbruik. Vast staat dat het aanvankelijke seksuele contact tussen aangeefster en verdachte vrijwillig is geweest. Aangeefster heeft zich aan getuige [getuige] voorgesteld als de vriendin van verdachte. Bovendien heeft zij een kaart geschreven waarin zij haar liefde en genegenheid voor verdachte uitspreekt. De tekst van deze kaart verhoudt zich volstrekt niet met haar aangifte. Ook op het punt van de verkrachtingen zijn de verklaringen van aangeefster zo tegenstrijdig dat zij onbetrouwbaar moeten worden geoordeeld.
Het heeft er alle schijn van dat aangeefster, gelet op haar financiële problemen, wenste onder te duiken. Dat heeft zij gedaan in de woning van verdachte. Hoewel het bizar te noemen is dat zij geloofde dat verdachte haar schulden voor haar kon aflossen, heeft zij dat kennelijk toch geloofd. Pas toen aangeefster er na ruim een jaar achter kwam dat haar schulden niet zijn voldaan en haar bedrijven niet zijn voorgezet, ging zij door het lint. Van enige angst ten opzichte van verdachte bleek op dat moment totaal geen sprake te zijn. Haar woede jegens verdachte door het niet nakomen van haar schulden, kan zeer wel de reden zijn geweest waarom zij aangifte tegen hem heeft gedaan.
Nu de verklaring van aangeefster zo tegenstrijdig en ongeloofwaardig is dat deze als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangeefster heeft – kort gezegd – aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting door verdachte. Zij heeft verklaard dat zij ruim een jaar tegen haar wil in de woning van verdachte heeft verbleven, waar zij tegen haar wil seks met hem heeft gehad. De rechtbank dient te beoordelen of bewezen is dat verdachte zich aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting schuldig heeft gemaakt. Dat aangeefster zich in een situatie heeft bevonden waarin zij zich in enige mate onvrij heeft gevoeld is uit de inhoud van haar verklaringen bij de politie en haar slachtofferverklaring ter terechtzitting voldoende gebleken. De vraag die moet worden beantwoord is echter of verdachte daarvoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden. Ter beantwoording van die vraag geldt het volgende beoordelingskader.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet ieder onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De strekking van de regel brengt mee dat naast een getuigenverklaring in het geheel van bewijsmiddelen een tweede, daarvan verschillende bron moet kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De wettige bewijsmiddelen zijn opgesomd in artikel 339 van het Wetboek van Strafvordering. Als beginsel geldt ten aanzien van alle wettige bewijsmiddelen de regel van de dubbele bevestiging die hierboven voor de getuigenverklaring is geformuleerd. Dat wil, kort samengevat, in beginsel zeggen dat de bewezenverklaring moet berusten op ten minste twee verschillende bronnen/bewijsmiddelen (zie Cleiren&Nijboer,
Tekst en Commentaar Strafvordering,Deventer: Kluwer 2011, aant. 4f vóór art. 338). Om een feit bewezen te kunnen verklaren dient dan ook sprake te zijn van twee wettige bewijsmiddelen die elkaar, ten minste gedeeltelijk, bevestigen.
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster zeer opmerkelijk te noemen is. Dat zegt echter op zich niets over de aannemelijkheid of waarheidsgetrouwheid van haar verklaring. Voordat kan worden toegekomen aan de vraag of de verklaringen die door aangeefster zijn afgelegd geloofwaardig en betrouwbaar zijn, dient te worden beoordeeld of aan het hierboven beschreven bewijsminimum is voldaan. Anders gezegd: de verklaring van aangeefster dient door andere bewijsmiddelen te worden ondersteund om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen.
Aangeefster heeft verklaard dat de ramen en deuren in de woning van verdachte waren voorzien van sloten, hetgeen haar verklaring dat zij onvrijwillig in de woning verbleef en deze niet kon verlaten zou kunnen ondersteunen. Uit onderzoek is gebleken dat de ramen en deuren van de woning aan de Walmolen – waar verdachte en zijn moeder gedurende jaren hebben gewoond – vermoedelijk op enig moment voorzien zijn geweest van sloten. Op een enkel raam was ook na de verhuizing van verdachte en zijn moeder nog een slot aanwezig. De rechtbank realiseert zich echter dat de aanwezigheid van deze sloten nog niet wil zeggen dat iemand tegen zijn of haar wil in de woning werd vastgehouden. Getuige Bundel heeft verklaard dat die woning in de periode dat zij verdachte en zijn moeder bezocht – welke periode ver voor de ten laste gelegde periode is gelegen – ook al voorzien was van sloten op ramen en deuren. Verdachte en zijn moeder zouden bang zijn geweest voor indringers. De aanwezigheid van die sloten kan gelet op die omstandigheden geen ondersteuning vormen voor de verklaring van aangeefster dat zij in de woning wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd is geweest.
Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte en zijn moeder aan het bed vastgeketend is geweest. Ondersteuning voor deze verklaring zou kunnen worden gevonden in de aangetroffen ketting in de woning van verdachte. Aangeefster verklaart over die ketting dat deze lijkt op de ketting waarmee zij is vastgeketend. Het enkele aantreffen van de ketting maakt echter niet dat kan worden bewezen dat aangeefster daarmee is vastgeketend. Verdere aanknopingspunten voor bewezenverklaring daarvan biedt het dossier niet.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte eerder een meisje, genaamd [slachtoffer 2], in zijn woning heeft vastgehouden en gedwongen heeft tot seks. [slachtoffer 2] heeft inmiddels ook aangifte tegen verdachte gedaan. Hoewel het opmerkelijk te noemen is dat twee vrouwen aangeven dat zij onder dubieuze omstandigheden in de woning van verdachte hebben verbleven, kan in de aangifte van [slachtoffer 2] geen ondersteuning worden gevonden voor de aangifte van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] heeft de woning van verdachte op enig moment verlaten en is op geen enkele wijze getuige geweest van het verblijf van aangeefster [slachtoffer 1] in de woning. Het relaas van [slachtoffer 2] vertoont wel enige overeenkomst met dat van [slachtoffer 1], maar is niet dusdanig gelijksoortig aan de door aangeefster [slachtoffer 1] beschreven modus operandi dat daaruit voldoende steunbewijs kan worden afgeleid voor de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1].
Dat aangeefster als vermist is opgegeven blijkt voldoende duidelijk uit het dossier. Ook uit die omstandigheid kan echter niet worden afgeleid dat aangeefster onvrijwillig in de woning van verdachte verbleef. Bij haar vermissing bestond reeds het vermoeden dat aangeefster wellicht wegens financiële motieven was vertrokken of ondergedoken. Gelet op hetgeen aangeefster over haar financiële situatie en het initiële contact met verdachte heeft verklaard, kan dat inderdaad niet worden uitgesloten. In ieder geval komt de vermissing van aangeefster geen steunbewijs voor haar aangifte tegen verdachte.
Uit het aantreffen van de door aangeefster beschreven kleding in de vuilnisbak van de woning aan de [straat A], kan wellicht worden afgeleid dat aangeefster deze op enig moment heeft gedragen. Over de vrijwilligheid of onvrijwilligheid daarvan kan echter niets worden vastgesteld. De visitekaartjes op naam van [A] die zijn aangetroffen ondersteunen weliswaar de verklaring van aangeefster dat verdachte zich aanvankelijk voordeed als [A], ook deze vondst biedt echter geen ondersteuning voor dwang van de zijde van verdachte in welke vorm dan ook.
Verder bevat het dossier aanwijzingen dat het anders is gegaan dan aangeefster verklaart. Het is opmerkelijk te noemen dat aangeefster, na een jaar in de woning van verdachte te hebben verbleven, plotseling de beschikking kreeg over een computer met internettoegang. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij en verdachte aanvankelijk een contract hebben gesloten voor de duur van een jaar. Evenzeer opmerkelijk is het dat aangeefster deze computer op dat moment gebruikte om het handelsregister te raadplegen. Het blijft gissen waarom aangeefster daar op dat moment – gelet op de omstandigheden waarin zij stelt zich te hebben bevonden – prioriteit aan gaf. Een ander opmerkelijk punt is het kaartje dat aangeefster aan verdachte heeft geschreven en waarin zij uiting geeft aan haar genegenheid jegens hem. Deze genegenheid is op geen enkele wijze te rijmen met hetgeen aangeefster heeft verklaard over de omstandigheden waarin zij zich bevond en hoe zij zich daar onder voelde. Het meest opmerkelijk is naar het oordeel van de rechtbank echter dat enkele getuigen spreken over momenten waarop zij aangeefster – zonder verdachte – buiten de woning hebben gezien. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij niet alleen buiten kwam. De voornoemde omstandigheden doen dan ook – zonder dat de rechtbank de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar wil bestempelen – enige twijfels rijzen over de verklaring van aangeefster.
Van geen van de voornoemde bewijsmiddelen die als steunbewijs zouden kunnen worden aangemerkt, kan worden gezegd dat deze de verklaring van aangeefster in voldoende mate steunen. Het enige bewijs voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de verkrachting is dan ook gelegen in de verklaring van aangeefster. Zoals in de inleidende opmerkingen aangegeven, is deze verklaring op zich onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat geldt temeer nu er – zoals hierboven weergegeven – indicaties zijn dat de verklaring van aangeefster op enkele punten niet in overeenstemming is met de inhoud van andere dossierstukken. Gelet op dit alles, is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – gelet op de door heb bepleite vrijspraak van verdachte – in haar vordering niet ontvankelijk is.
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, is [slachtoffer 1] in de vordering niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat de briefpost die onder verdachte in beslag is genomen moet worden onttrokken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft wat het beslag betreft geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat wat de briefpost betreft geen van de door de wet genoemde redenen die vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer opleveren zich voordoen. Gelet daarop zal de rechtbank de teruggave van de briefpost gelasten. Nu de stukken – voor zover bekend – afkomstig zijn van de hand van aangeefster, zullen deze aan haar worden geretourneerd.
De rechtbank gelast de
teruggave aan [slachtoffer 1]van:
1. STK Briefpost
-
3590636; A12 uit kluis in blauwe tas.
De officier van justitie heeft teruggave aan de rechthebbende gevorderd van de toilettas. De raadsvrouw heeft wat het beslag betreft geen standpunt ingenomen.
De rechtbank gelast de
teruggave aan verdachtevan:
2 1.00 STK Toilettas Kl:blauw X
-
3590640; A12 uit kluis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2013.