3.De rechtbank komt tot de volgende inhoudelijke beoordeling
3.1.De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser zich alleen richt tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II ongegrond is verklaard.
3.2.In geschil is of eisers beroepsgronden tegen de intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht per 14 november 2007 al dan niet slagen. De rechtbank overweegt als volgt.
3.3.Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 28 april 2011. De verzekeringsarts heeft een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater [naam psychiater2].
Op 8 september 2011 heeft psychiater [naam psychiater2] gerapporteerd dat tijdens het door haar uitgevoerde psychiatrische onderzoek sprake is van een bizarre presentatie die niet lijkt te passen bij een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zoals een psychose of een ernstig cognitieve stoornis, omdat eiser wat betreft een mogelijk psychotisch toestandsbeeld geen verwarde, angstige of paranoïde indruk maakte en het wegkijken uit contact niet imponeerde als hallucinatoir gedrag. Ten aanzien van de ernstige geheugenstoornissen die eiser claimt, heeft [naam psychiater2] geoordeeld dat deze erg willekeurig en wisselend lijken, terwijl er geen apraxie is. Ook niet te begrijpen valt dat eiser in de omstandigheid dat de geheugenproblemen authentiek zouden zijn, hij geen angst of onzekerheid laat zien daarover. Vanwege het ontbreken van een anamnese en autobiografie, collaterale informatie over de huidige of doorgemaakte psychiatrische behandelingen, inclusief de informatie van de huisarts, is het volgens [naam psychiater2] niet mogelijk om voldoende zorgvuldig een diagnose te stellen. Verder oordeelt [naam psychiater2] dat gezien de bizarre presentatie van eiser in het onderzoek differentiaaldiagnostisch gedacht moet worden aan simulatie in het licht van de persoonlijke belangen die in geding zijn vanwege de herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid. [naam psychiater2] heeft verder opgemerkt dat zij eiser niet eerder psychiatrisch heeft onderzocht en daarom geen diagnose kan stellen over de psychische toestand in het verleden.
3.4.Naar aanleiding van de verklaring van de huisarts van 23 november 2011 en het bijgevoegde huisartsenjournaal heeft [naam psychiater2] op 6 december 2011 aanvullend gerapporteerd. Uit de schriftelijke gegevens van de huisarts blijkt volgens [naam psychiater2] dat eiser in de jaren 2005 tot en met 2011 bij zijn regelmatige bezoeken aan de huisarts en het contact daarbij met een Turks sprekende assistente nooit een bizarre indruk heeft gemaakt. Volgens [naam psychiater2] moet de conclusie dan ook zijn dat eiser tijdens het psychiatrisch onderzoek bizarre en niet psychiatrische symptomen heeft laten zien die niet anders te interpreteren zijn dan opzettelijk voorgewend, passend bij simulatie. [naam psychiater2] acht het dan ook niet waarschijnlijk dat er in het verleden bij eerdere onderzoeken sprake is geweest van ernstige psychiatrische symptomen, passend bij een psychiatrische ziekte of gebrek.
3.5.Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts3] heeft op 7 december 2011 gerapporteerd dat het aan eiser bij de einde wachttijd beoordeling gegeven voordeel van de twijfel gezien de huidige anamnese, de bevindingen bij psychisch onderzoek, de informatie van de huisarts, de uit de expertise naar voren komende conclusie van het niet aanwezig zijn van een psychiatrische aandoening, de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat in het verleden bij eerdere onderzoeken sprake is geweest van psychiatrische ziekte of gebrek en de conclusie van de experterend psychiater dat sprake is van simulatie, in retrospectief onterecht is. Doordat de huidige bizarre presentatie wordt beoordeeld als simulatie, de eerdere presentaties overeenkomstig de huidige presentatie waren en er bij contacten met de behandelende sector sprake was van een normale presentatie, ontstaat in retrospectief eveneens geen medische reden voor het aannemen van beperkingen door psychiatrische ziekte of gebrek in het verleden, aldus de verzekeringsarts.
3.6.Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts4] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 5 april 2012 aangegeven dat de voorlopige bevindingen van psychiater [naam psychiater3] (I-psy) van het onderzoek in januari 2012, zoals vermeld in de verklaring van 1 maart 2012, geen aanleiding geven om de bevindingen van de verzekeringsarts en psychiater [naam psychiater2] ter discussie te stellen. Onder de gegeven omstandigheden zijn eventueel reactieve klachten een voldoende verklaring voor veranderde omstandigheden van dat moment. Voor psychiatrische klachten bij de beoordeling van 2006 en 2007 bestaan geen gronden meer. De bezwaarverzekeringsarts acht het, op basis van alle gegevens in het dossier, dan ook niet aannemelijk dat er in het verleden sprake is geweest van een ernstige psychiatrische aandoening. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder overwogen geen reden te zien om beperkingen aan te nemen voor de gestelde lichamelijke klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop het primaire besluit I is gebaseerd.
3.7.De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek vanaf april 2011 op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle medische informatie is uitgebreid beschreven en meegewogen. Daarnaast heeft een psychiatrische expertise bij psychiater [naam psychiater2] plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts3] respectievelijk [verzekeringsarts5] komen de rechtbank logisch en concludent voor en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van eiser per
14 november 2007 anders zijn dan destijds in 2007 zijn vastgesteld.
3.8.De stelling van eiser dat de medische beoordeling onzorgvuldig is, omdat in het huisartsenjournaal informatie over de periode van 3 september 2007 tot 23 maart 2011 ontbreekt terwijl uit de door hem overgelegde receptenlijsten blijkt dat hij toen wel medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, is onvoldoende om het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen in 2011 en 2012 opzij te zetten. De rechtbank heeft in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de verklaring van de huisarts dat eiser in genoemde periode van 2007 tot 2011 nooit bij haar op consult is geweest vanwege psychiatrische klachten, onjuist zou zijn. De rechtbank acht verder van belang dat uit de receptenlijsten niet kan worden opgemaakt wie de medicijnen in de betreffende periode aan eiser heeft voorgeschreven. De in 2011 en 2012 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportages worden, zoals hiervoor overwogen, door de rechtbank gevolgd, zodat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiser ooit heeft geleden aan een ernstige psychiatrische aandoening.
3.9.Aan de door eiser in beroep overgelegde informatie van I-psy van 14 maart 2012 kan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toegekend wil zien. Die informatie levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op dat eiser op de datum in geding objectiveerbare psychische beperkingen had.
3.10.De stelling van eiser in beroep dat hij in het verleden ook lichamelijke klachten had, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat eiser per 14 november 2007 om deze reden arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de toekenning van de WIA-uitkering uisluitend was gebaseerd op psychische beperkingen. De rechtbank is verder van oordeel dat het medisch onderzoek ter zake van de fysieke klachten van eiser op een voldoende zorgvuldige en uitgebreide wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk onderbouwd dat gezien de anamnese, diagnostiek en afwezigheid van afwijkingen bij uitgebreid eigen lichamelijk onderzoek geen dan wel onvoldoende medische onderbouwing is te geven om op somatisch vlak van een beperkte belastbaarheid uit te gaan. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 5 april 2012 voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen wegens lichamelijke klachten. Nu voorts niet is gebleken van medisch objectieve informatie dat bij eiser in 2007 sprake was van lichamelijke klachten die tot beperkingen zouden moeten leiden, slaagt de beroepsgrond niet.
3.11.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door toedoen van eiser een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. Eiser is zijn informatieplicht niet nagekomen. Verweerder was dan ook gehouden de WIA-uitkering van eiser met terugwerkende kracht in te trekken per 14 november 2007. Eiser had gezien zijn eigen rol in het geheel kunnen weten dat hij ernstig rekening diende te houden met een herziening of intrekking van zijn uitkering. Van dringende redenen om af te zien van intrekking is de rechtbank niet gebleken.
3.12.Op grond van artikel 77, eerste en vierde lid, van de WIA en artikel 20, eerste lid, van de TW was verweerder voorts gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag. Van dringende redenen, in de zin van een geval waar iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waar terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden, is de rechtbank niet gebleken. Met de slechte financiële situatie van eiser heeft verweerder rekening gehouden in het kader van de invordering door de aflossingscapaciteit van eiser vast te stellen op € 60,- per maand.
3.13.De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.