ECLI:NL:RBAMS:2013:3912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12-2437 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering met terugwerkende kracht wegens niet-nakoming informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van de WIA-uitkering van eiser met terugwerkende kracht. Eiser had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd na uitval wegens psychische klachten. De uitkering was aanvankelijk toegekend, maar na een strafrechtelijk onderzoek naar de behandelend psychiater van eiser, is er heronderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van eiser. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een ernstige psychiatrische aandoening, wat de basis vormde voor de intrekking van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn informatieplicht niet was nagekomen en dat hij had moeten weten dat er een kans bestond op herziening of intrekking van zijn uitkering. De rechtbank vond geen dringende redenen om af te zien van terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering, hoewel verweerder rekening had gehouden met de financiële situatie van eiser door de aflossingscapaciteit vast te stellen op € 60 per maand. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij geen onjuiste informatie heeft verstrekt en dat hij lijdt aan diverse klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de kosten voor de procedure bij eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2437 WIA

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.M. Niemer,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde: mr. F.A. Steeman.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder – onder intrekking van het toekenningsbesluit van 10 september 2007 – (alsnog) bepaald dat eiser per
14 november 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 15 december 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder de over de periode van 14 november 2007 tot en met 30 september 2011 onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en toeslag van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 59.615,36 bruto.
Bij brief van 20 december 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij binnen zes weken na de datum van deze brief € 59.615,36 moet terugbetalen.
Bij besluit van 13 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder – onder meer – de bezwaren van eiser tegen de brief van 20 december 2011 niet-ontvankelijk en tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van de enkelvoudige kamer van
14 november 2012. De rechtbank heeft het onderzoek, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heropend en de zaak onder toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verwezen naar een meervoudige kamer.
Vervolgens heeft de rechtbank de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van
15 februari 2013 behandeld. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde en vergezeld door M.A.A. Priem, tolk in de Marokkaanse taal. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 40 uur per week. Op
16 november 2005 is eiser uitgevallen wegens psychische klachten. Eiser heeft op 31 juli 2007 een uitkering op grond van de WIA aangevraagd.
Op 3 september 2007 is eiser onderzocht door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts1]. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eisers klachten, mede als gevolg van eisers bizarre gedrag, nauwelijks op consistentie of plausibiliteit te beoordelen zijn. Desondanks heeft de verzekeringsarts eiser het voordeel van de twijfel gegeven en geconcludeerd dat eiser onvoldoende duurzaam benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Daarbij heeft de verzekeringsarts de verkregen informatie van eisers behandelend psychiater S. Gülsaçan van 18 januari 2006 betrokken, die als diagnose heeft gesteld: psychotische stoornis, NAO, en depressieve stoornis, eenmalig, ernstig met psychotische kenmerken. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft daarin beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren.
Bij besluit van 10 september 2007 heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (hierna: WGA) op grond van de WIA toegekend met ingang van 14 november 2007, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast heeft verweerder eiser bij besluit van
8 oktober 2007 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) op zijn arbeidsongeschiktheiduitkering toegekend van € 15,62 bruto per dag.
1.2.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek “Marque”, waarin eerdergenoemde behandelend psychiater van eiser, S. Gülsaçan, verdacht wordt van fraude, bestaande uit het afgeven van valse medische verklaringen, is door verweerder heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van eiser. In verband hiermee heeft inspecteur [naam inspecteur] van de directie Handhaving-Uitvoering van het UWV op 6 april 2011 een huisbezoek gebracht aan eiser en hem in persoon uitgenodigd voor een verplichte herkeuring. Vervolgens heeft de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] psychiater [naam psychiater2] verzocht om eiser psychiatrisch te onderzoeken. Op 8 september 2011 en 6 december 2011 heeft psychiater [naam psychiater2] gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft vervolgens in zijn rapport van 7 december 2011 geconcludeerd dat er bij eiser geen sprake is van verminderde arbeidsmogelijkheden als gevolg van ziekte en/of gebrek gezien het ontbreken van een psychiatrisch ziektebeeld en dat er bovendien geen aanwijzingen zijn dat die beperkingen er in het verleden en daarmee op de datum in geding van 14 november 2007 wel waren.
1.3.
Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten I en II genomen en de brief van 20 december 2011 verzonden.
1.4.
Bij brief van 9 januari 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij loonheffing moet betalen, omdat hij niet voor 1 januari 2012 het volledige teruggevorderde bedrag heeft betaald.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het standpunt, dat eiser per 14 november 2007 geen beperkingen heeft als gevolg van ziekte en/of gebrek, door de bezwaarverzekeringsarts is onderschreven in zijn rapportage van 5 april 2012. Gelet op alle bij verweerder bekende feiten en omstandigheden is verweerder van mening dat de verzekeringsarts ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2007 door eisers handelen en presentatie onjuist is geïnformeerd over eisers medische situatie. Het door eiser opgeroepen beeld van een ernstige psychiatrische stoornis werd bevestigd door de informatie van psychiater Gülsaçan, maar deze informatie kan volgens verweerder niet worden gezien als een betrouwbare weergave van eisers medische situatie. Nu door eisers toedoen ten onrechte een uitkering is verstrekt, vindt intrekking van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte is verstrekt. Aangezien het recht op toeslag rechtstreeks is verbonden met het recht op de WIA-uitkering, wordt ook het recht op toeslag met terugwerkende kracht per dezelfde datum beëindigd. Volgens verweerder is niet gebleken van een dringende reden op grond waarvan afgezien kan worden van intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht. Evenmin is er sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en toeslag af te zien.
1.6.
Eiser heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat hij geen onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn medische situatie, zodat de uitkering ten onrechte is ingetrokken. Eiser stelt dat hij psychische klachten en lichamelijke klachten heeft, waaronder schildklierklachten, prostaatklachten, een hoge bloeddruk, rugpijn en pijn in de benen. Verder slaapt eiser slecht, kan hij niet helder denken, heeft hij last van hoofdpijn en hoort hij stemmen. Eiser stelt dat hij onder behandeling is bij zijn huisarts. De huisarts schrijft hem medicijnen voor en heeft hem doorverwezen naar een specialist. Verder is eiser onder behandeling bij I-psy. Als gevolg van al zijn klachten is hij volledig arbeidsongeschikt. Eiser kan zich dan ook niet vinden in het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een psychiatrische ziekte of gebrek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een lijst met receptenhistorie van de apotheek, een verklaring van I-psy van 14 maart 2012 en twee verklaringen van de behandelende cardioloog van 6 juli 2011 en 25 oktober 2012 overgelegd. Verder is eiser van mening dat wel sprake is van een dringende reden waarom verweerder (gedeeltelijk) van de terugvordering had moeten afzien, omdat eiser geen andere inkomsten had en de terugvordering onaanvaardbare financiële en sociale consequenties voor hem heeft.
2.
Het juridisch kader
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.4.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
2.5.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt de verzekerde die een aanvraag heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV.
2.6.
Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beslissingen in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
In artikel 76, derde lid, van de WIA is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien.
2.7.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.8.
In het Schattingsbesluit worden regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
2.9.
In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: de Beleidsregels) is het volgende bepaald:
“Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt”.
3.
De rechtbank komt tot de volgende inhoudelijke beoordeling
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser zich alleen richt tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II ongegrond is verklaard.
3.2.
In geschil is of eisers beroepsgronden tegen de intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht per 14 november 2007 al dan niet slagen. De rechtbank overweegt als volgt.
3.3.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 28 april 2011. De verzekeringsarts heeft een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater [naam psychiater2].
Op 8 september 2011 heeft psychiater [naam psychiater2] gerapporteerd dat tijdens het door haar uitgevoerde psychiatrische onderzoek sprake is van een bizarre presentatie die niet lijkt te passen bij een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zoals een psychose of een ernstig cognitieve stoornis, omdat eiser wat betreft een mogelijk psychotisch toestandsbeeld geen verwarde, angstige of paranoïde indruk maakte en het wegkijken uit contact niet imponeerde als hallucinatoir gedrag. Ten aanzien van de ernstige geheugenstoornissen die eiser claimt, heeft [naam psychiater2] geoordeeld dat deze erg willekeurig en wisselend lijken, terwijl er geen apraxie is. Ook niet te begrijpen valt dat eiser in de omstandigheid dat de geheugenproblemen authentiek zouden zijn, hij geen angst of onzekerheid laat zien daarover. Vanwege het ontbreken van een anamnese en autobiografie, collaterale informatie over de huidige of doorgemaakte psychiatrische behandelingen, inclusief de informatie van de huisarts, is het volgens [naam psychiater2] niet mogelijk om voldoende zorgvuldig een diagnose te stellen. Verder oordeelt [naam psychiater2] dat gezien de bizarre presentatie van eiser in het onderzoek differentiaaldiagnostisch gedacht moet worden aan simulatie in het licht van de persoonlijke belangen die in geding zijn vanwege de herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid. [naam psychiater2] heeft verder opgemerkt dat zij eiser niet eerder psychiatrisch heeft onderzocht en daarom geen diagnose kan stellen over de psychische toestand in het verleden.
3.4.
Naar aanleiding van de verklaring van de huisarts van 23 november 2011 en het bijgevoegde huisartsenjournaal heeft [naam psychiater2] op 6 december 2011 aanvullend gerapporteerd. Uit de schriftelijke gegevens van de huisarts blijkt volgens [naam psychiater2] dat eiser in de jaren 2005 tot en met 2011 bij zijn regelmatige bezoeken aan de huisarts en het contact daarbij met een Turks sprekende assistente nooit een bizarre indruk heeft gemaakt. Volgens [naam psychiater2] moet de conclusie dan ook zijn dat eiser tijdens het psychiatrisch onderzoek bizarre en niet psychiatrische symptomen heeft laten zien die niet anders te interpreteren zijn dan opzettelijk voorgewend, passend bij simulatie. [naam psychiater2] acht het dan ook niet waarschijnlijk dat er in het verleden bij eerdere onderzoeken sprake is geweest van ernstige psychiatrische symptomen, passend bij een psychiatrische ziekte of gebrek.
3.5.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts3] heeft op 7 december 2011 gerapporteerd dat het aan eiser bij de einde wachttijd beoordeling gegeven voordeel van de twijfel gezien de huidige anamnese, de bevindingen bij psychisch onderzoek, de informatie van de huisarts, de uit de expertise naar voren komende conclusie van het niet aanwezig zijn van een psychiatrische aandoening, de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat in het verleden bij eerdere onderzoeken sprake is geweest van psychiatrische ziekte of gebrek en de conclusie van de experterend psychiater dat sprake is van simulatie, in retrospectief onterecht is. Doordat de huidige bizarre presentatie wordt beoordeeld als simulatie, de eerdere presentaties overeenkomstig de huidige presentatie waren en er bij contacten met de behandelende sector sprake was van een normale presentatie, ontstaat in retrospectief eveneens geen medische reden voor het aannemen van beperkingen door psychiatrische ziekte of gebrek in het verleden, aldus de verzekeringsarts.
3.6.
Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts4] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 5 april 2012 aangegeven dat de voorlopige bevindingen van psychiater [naam psychiater3] (I-psy) van het onderzoek in januari 2012, zoals vermeld in de verklaring van 1 maart 2012, geen aanleiding geven om de bevindingen van de verzekeringsarts en psychiater [naam psychiater2] ter discussie te stellen. Onder de gegeven omstandigheden zijn eventueel reactieve klachten een voldoende verklaring voor veranderde omstandigheden van dat moment. Voor psychiatrische klachten bij de beoordeling van 2006 en 2007 bestaan geen gronden meer. De bezwaarverzekeringsarts acht het, op basis van alle gegevens in het dossier, dan ook niet aannemelijk dat er in het verleden sprake is geweest van een ernstige psychiatrische aandoening. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder overwogen geen reden te zien om beperkingen aan te nemen voor de gestelde lichamelijke klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop het primaire besluit I is gebaseerd.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek vanaf april 2011 op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle medische informatie is uitgebreid beschreven en meegewogen. Daarnaast heeft een psychiatrische expertise bij psychiater [naam psychiater2] plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts3] respectievelijk [verzekeringsarts5] komen de rechtbank logisch en concludent voor en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van eiser per
14 november 2007 anders zijn dan destijds in 2007 zijn vastgesteld.
3.8.
De stelling van eiser dat de medische beoordeling onzorgvuldig is, omdat in het huisartsenjournaal informatie over de periode van 3 september 2007 tot 23 maart 2011 ontbreekt terwijl uit de door hem overgelegde receptenlijsten blijkt dat hij toen wel medicijnen voorgeschreven heeft gekregen, is onvoldoende om het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen in 2011 en 2012 opzij te zetten. De rechtbank heeft in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de verklaring van de huisarts dat eiser in genoemde periode van 2007 tot 2011 nooit bij haar op consult is geweest vanwege psychiatrische klachten, onjuist zou zijn. De rechtbank acht verder van belang dat uit de receptenlijsten niet kan worden opgemaakt wie de medicijnen in de betreffende periode aan eiser heeft voorgeschreven. De in 2011 en 2012 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportages worden, zoals hiervoor overwogen, door de rechtbank gevolgd, zodat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiser ooit heeft geleden aan een ernstige psychiatrische aandoening.
3.9.
Aan de door eiser in beroep overgelegde informatie van I-psy van 14 maart 2012 kan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toegekend wil zien. Die informatie levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op dat eiser op de datum in geding objectiveerbare psychische beperkingen had.
3.10.
De stelling van eiser in beroep dat hij in het verleden ook lichamelijke klachten had, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat eiser per 14 november 2007 om deze reden arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de toekenning van de WIA-uitkering uisluitend was gebaseerd op psychische beperkingen. De rechtbank is verder van oordeel dat het medisch onderzoek ter zake van de fysieke klachten van eiser op een voldoende zorgvuldige en uitgebreide wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk onderbouwd dat gezien de anamnese, diagnostiek en afwezigheid van afwijkingen bij uitgebreid eigen lichamelijk onderzoek geen dan wel onvoldoende medische onderbouwing is te geven om op somatisch vlak van een beperkte belastbaarheid uit te gaan. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 5 april 2012 voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen wegens lichamelijke klachten. Nu voorts niet is gebleken van medisch objectieve informatie dat bij eiser in 2007 sprake was van lichamelijke klachten die tot beperkingen zouden moeten leiden, slaagt de beroepsgrond niet.
3.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door toedoen van eiser een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. Eiser is zijn informatieplicht niet nagekomen. Verweerder was dan ook gehouden de WIA-uitkering van eiser met terugwerkende kracht in te trekken per 14 november 2007. Eiser had gezien zijn eigen rol in het geheel kunnen weten dat hij ernstig rekening diende te houden met een herziening of intrekking van zijn uitkering. Van dringende redenen om af te zien van intrekking is de rechtbank niet gebleken.
3.12.
Op grond van artikel 77, eerste en vierde lid, van de WIA en artikel 20, eerste lid, van de TW was verweerder voorts gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag. Van dringende redenen, in de zin van een geval waar iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waar terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden, is de rechtbank niet gebleken. Met de slechte financiële situatie van eiser heeft verweerder rekening gehouden in het kader van de invordering door de aflossingscapaciteit van eiser vast te stellen op € 60,- per maand.
3.13.
De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter, en mrs. C.J. Polak
en A.D. Belcheva, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
De griffier,
De voorzitter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB