ECLI:NL:RBAMS:2013:3911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12-1264 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering met terugwerkende kracht wegens schending informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van een WIA-uitkering van eiser met terugwerkende kracht. Eiser had zich in 2005 ziek gemeld met psychische klachten en ontving vanaf 2007 een WIA-uitkering. Echter, na een strafrechtelijk onderzoek naar de behandelend psychiater van eiser, werd er heronderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van eiser. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van een psychiatrische aandoening en dat eiser zijn informatieplicht had geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over zijn gezondheidstoestand. De rechtbank oordeelde dat eiser had moeten begrijpen dat zijn uitkering herzien of ingetrokken kon worden, gezien zijn rol in het geheel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de WIA-uitkering per 12 februari 2007, zonder dringende redenen om van deze intrekking af te zien. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch en concludent waren. Eiser had geen voldoende argumenten aangedragen om de eerdere medische beoordelingen te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1264 WIA

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. S. van Dijk,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Ermers.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder – onder intrekking van het toekenningsbesluit van 21 mei 2007 – (alsnog) bepaald dat eiser per 12 februari 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en arbeid naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van de enkelvoudige kamer van
15 oktober 2012. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak onder toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verwezen naar een meervoudige kamer.
Vervolgens heeft de rechtbank deze zaak ter zitting van de meervoudige kamer van
15 februari 2013 behandeld. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt
1.1.
Eiser was tot november 2004 werkzaam als huiswerkbegeleider. Op 14 februari 2005 heeft eiser zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) met psychische klachten. Eiser heeft op 12 maart 2007 een WIA-uitkering aangevraagd. Op 17 april 2007 is eiser onderzocht door verzekeringsarts[naam 1]. De verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en de anamnese geconcludeerd dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er bij eiser sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Daarbij heeft de verzekeringsarts de verkregen informatie van eisers behandelend psychiater[naam 3] betrokken die als diagnose heeft gesteld: depressieve stoornis, chronisch, ernstig, met psychotische kenmerken. Bij besluit van 21 mei 2007 heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (hierna: WGA) op grond van de WIA toegekend met ingang van 12 februari 2007, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In juli 2008 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet WIA. In verband daarmee heeft verzekeringsarts[naam 2] op 18 augustus 2008 informatie opgevraagd bij behandelend psychiater[naam 3]. Psychiater[naam 3] heeft op het verzoek om informatie niet gereageerd. Vervolgens heeft de verzekeringsarts aan [werkadres psychiater] gevraagd om een psychiatrische expertise te verrichten. Psychiater A.W. Lange, werkzaam bij [werkadres psychiater], heeft op 19 december 2008 gerapporteerd. De psychiater heeft in zijn rapportage - onder meer - vermeld dat eiser bij onderzoek op 26 november 2008 apathisch is en dat contact met eiser niet mogelijk is. Psychiater Lange heeft contact opgenomen met psychiater[naam 3] en heeft mede op basis van de informatie van psychiater[naam 3] als diagnose gesteld dat er bij eiser zeer waarschijnlijk sprake is van een psychotisch toestandsbeeld. De verzekeringsarts heeft vervolgens in de rapportage van 31 december 2008 geconcludeerd dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, omdat eiser psychisch niet zelfredzaam is door een ernstige psychische stoornis. Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder aan eiser in plaats van een WIA-uitkering een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) op grond van de WIA toegekend met ingang van 12 februari 2007, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek “[naam onderzoek]”, waarin de behandelend psychiater van eiser,[naam 3], verdacht wordt van fraude, bestaande uit het afgeven van valse medische verklaringen, is door verweerder heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van eiser. In verband hiermee heeft inspecteur [naam medewerker UWV] van de directie Handhaving-Uitvoering van het UWV op 4 april 2011 een huisbezoek gebracht aan eiser en hem in persoon uitgenodigd voor een verplichte herkeuring. Op verzoek van verzekeringsarts [naam 4] heeft psychiater H. Kondakçi op 28 april 2011 een psychiatrisch consult verricht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts onderzoek laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing. Op 26 september 2011 heeft psychiater Hassing gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 27 september 2011 – samengevat - geconcludeerd dat er bij eiser geen sprake is van verminderde arbeidsmogelijkheden als gevolg van ziekte en/of gebrek gezien het ontbreken van een psychiatrisch ziektebeeld en dat er bovendien geen aanwijzingen zijn dat die beperkingen er in het verleden wel waren.
1.4.
Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft verweerder de betaling van de IVA-uitkering per 1 oktober 2011 geschorst.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder – onder intrekking van het toekenningsbesluit van 21 mei 2007 – bepaald dat eiser per 12 februari 2007 alsnog geen recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de WIA.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2012, daartoe overwogen dat eiser zijn verplichting op grond van artikel 27, eerste lid, van de WIA tot het verstrekken van inlichtingen heeft geschonden door een onjuist beeld van zijn gezondheidstoestand te scheppen. Het door eiser destijds opgeroepen beeld werd bevestigd door de informatie van behandelend psychiater[naam 3], welke informatie niet gezien kan worden als betrouwbare weergave van de gezondheidstoestand van eiser. Er waren volgens verweerder geen omstandigheden op grond waarvan het eiser niet toe te rekenen is dat hij onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Door de schending van de inlichtingenplicht is volgens verweerder door toedoen van eiser ten onrechte WIA-uitkering verstrekt over de periode in geding. Verweerder zijn geen dringende redenen gebleken om af te zien van intrekking met terugwerkende kracht tot de datum van toekenning van de WIA-uitkering.
1.7.
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat hij op objectieve gronden en na medisch onderzoek door verschillende medici in 2007 volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een behandelplan van [naam persoon behandelplan] van 17 oktober 2011 overgelegd. Eiser kan zich voorstellen dat hij per oktober 2011 arbeidsgeschikt wordt verklaard, maar niet met terugwerkende kracht vanaf 12 februari 2007.
2.
Het juridisch kader
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.4.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
2.5.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt de verzekerde die een aanvraag heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV.
2.6.
Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beslissingen in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
In artikel 76, derde lid, van de WIA is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien.
2.7.
In het Schattingsbesluit worden regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
2.8.
In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: de Beleidsregels) is het volgende bepaald:
“Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt”.
3.
De rechtbank komt tot de volgende inhoudelijke beoordeling
3.1. In geschil is of eisers beroepsgronden tegen intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht per 12 februari 2007 al dan niet slagen. De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.
Verzekeringsarts [naam 4] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 18 april 2011. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat hij bij zijn onderzoek enkele opvallende discrepanties heeft waargenomen. Zo rapporteerde de buitendienstinspecteur in het verslag van 4 april 2011 dat eiser tegenover hem totaal geen agressief of normafwijkend gedrag heeft vertoond. Hij kwam rustig over en zag er verzorgd uit. De buitendienstinspecteur had normaal oogcontact met eiser. De buitendienstinspecteur heeft eiser in zijn woning gesproken en de gestelde vragen werden normaal door eiser beantwoord. Volgens de buitendienstrapporteur waren er geen aanwijzingen dat eiser niet zelfstandig leeft of dat er hulp in huis aanwezig is. Tijdens het onderzoek op 18 april 2011 gaf eiser er tegenover verzekeringsarts [naam 4] echter blijk van nauwelijks in het Nederlands te kunnen communiceren. Er was bijna geen contact te leggen met eiser. Eiser staarde vrijwel gedurende het gehele gesprek naar de grond, reageerde traag en beantwoordde veel vragen met “weet niet”, waaronder eenvoudige vragen als de leeftijd van zijn kinderen, aldus de verzekeringsarts. Daarnaast was opvallend dat eiser, ondanks de ernst van het ziektebeeld en de aanzienlijke dosering[medicijn], pertinent niet wil worden opgenomen en ook niet opgenomen is geweest in het verleden. De verzekeringsarts heeft telefonisch informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Daaruit blijkt dat eiser voor het laatst in 2005 op het spreekuur is geweest.
3.3.
Op verzoek van de verzekeringsarts heeft op 28 april 2011 een psychiatrisch consult bij psychiater Kondakçi plaats gevonden. Psychiater Kondakçi heeft in het rapport van
30 april 2011 aangegeven dat hij normaal oogcontact had met eiser en dat hij een normaal gesprek met eiser heeft gevoerd. Opvallend was dat eiser zich tijdens het gesprek heeft beroepen op ernstige geheugen- en concentratieproblemen, maar dat eiser zich gedurende anderhalf uur heeft kunnen concentreren op de gestelde vragen en in staat was om een coherent verhaal te vertellen. Volgens Kondakçi heeft eiser de neiging zijn klachten op een opvallende en opzichtige wijze te presenteren. Hij claimt ernstig lijden, terwijl dat niet kan worden geobjectiveerd. Vermoedelijk bestaan er spanningsklachten in het kader van een aanpassingstoornis, aldus Kondakçi. Kondakçi heeft geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige depressie, psychose of angststoornis bij eiser. Wel acht Kondakçi het bijzonder dat eiser tijdens eerdere onderzoeken niet of nauwelijks heeft gereageerd. Kondakçi kan dit gedrag niet relateren aan een aanpassingstoornis en acht om die reden een gedragsdeskundig onderzoek geïndiceerd. Daarbij dient volgens hem met name aandacht te worden besteed aan onderzoek naar symptoomvaliditeit daar eiser de neiging vertoont te aggraveren en onder te presteren.
3.4.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing. Psychiater Hassing heeft eiser op 13 september 2011 onderzocht en in haar rapport van 26 september 2011 geconcludeerd dat er ten tijde van het onderzoek onvoldoende positieve aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis bij eiser. Volgens Hassing kan niet worden uitgesloten dat eiser spanning en verdriet ervaart vanwege de psychische klachten van zijn zoon en de huidige herbeoordeling van mate van arbeidsongeschiktheid, maar is niet komen vast te staan dat deze omstandigheden ook hebben geleid tot significant ernstiger lijden dan verwacht kan worden in dergelijke omstandigheden of tot significante beperkingen in functioneren, zodat deze klachten daarmee niet voldoen aan de criteria van een aanpassingsstoornis.
Voorts zijn er volgens Hassing geen aanwijzingen voor ernstige persoonlijkheidsproblematiek nu de autobiografie geen aanwijzingen geeft voor een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling en eiser tot aan 2005 naar behoren heeft gefunctioneerd op de verschillende levensgebieden. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een lager dan gemiddelde intelligentie, afgaande op de indrukken in het contact met eiser, zijn taal- en woordgebruik, begripsvermogen, maar ook afgaande op het niveau en de aard van eisers opleiding, zijn eerdere werk en vrijwilligerswerk, aldus Hassing. Ten slotte heeft Hassing gesteld dat zij geen uitspraken kan doen over mogelijke eerdere psychiatrische problematiek, omdat zij eiser niet eerder heeft onderzocht.
3.5.
Op grond van de resultaten van het expertiseonderzoek van psychiater Hassing, het psychiatrisch consult van psychiater Kondakçi, de in het dossier aanwezige stukken en eigen onderzoek, heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 27 september 2011 betwijfeld of er in 2007 en ook in 2008 sprake was van psychiatrische problematiek bij eiser. De verzekeringarts heeft aangegeven dat de gedragingen van eiser in 2007 en 2008 in grote lijnen overeenkomen met de presentatie tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verzekeringsarts [naam 4] op 18 april 2011, waarbij sprake was van gebrekkig oogcontact en het (aanvankelijk) niet reageren op aanspreken. Bij beide psychiatrische onderzoeken was er echter sprake van een normaal contact, zodat kan worden gesteld dat, zeker nu is vastgesteld dat er bij eiser geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, er argumenten zijn om aan te nemen dat eiser zijn klachten op aggraverende wijze heeft gepresenteerd. Gelet op de overeenkomsten met eisers klachtenpresentatie tijdens de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken in 2007 en 2008 kan worden gesteld dat dit ook toen het geval was. Uiteraard valt niet met zekerheid te stellen dat er in 2007 geen sprake was van ziekte, maar het lijkt volgens de verzekeringsgeneeskundige uitermate onwaarschijnlijk dat er sprake is geweest van de zeer ernstige problematiek, zoals in de stukken en in de informatie van psychiater[naam 3] is beschreven. Een argument hiervoor is dat eiser vanaf 2005 niet meer bij zijn huisarts is geweest wat zeer onwaarschijnlijk is als er werkelijk sprake zou zijn geweest van ernstige psychopathologie. Bovendien zou in dat geval waarschijnlijk een opname geïndiceerd zijn geweest. Ook daar is de afgelopen jaren geen sprake van geweest, aldus de verzekeringsarts.
3.6.
Bezwaarverzekeringsarts[naam 5] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 17 januari 2012 aangegeven dat het niet aannemelijk is dat vanaf 2007 sprake is geweest van een psychiatrische aandoening bij eiser. De bezwaarverzekeringarts heeft haar conclusie gebaseerd op de volgende argumenten:
  • aan het gedrag van eiser, dat hij in 2007 en 2008 vertoonde, ligt geen psychiatrische ziekte of gebrek ten grondslag, zoals nu in 2011 door middel van psychiatrisch onderzoek is vastgesteld;
  • het is niet aannemelijk dat iemand die psychotisch is en thuis woont met vrouw en drie kinderen, geen hulp zoekt bij de huisarts;
  • het is niet aannemelijk dat er gedurende de jaren dat eiser psychotisch was nooit sprake is geweest van een opname;
  • in 2008 geeft psychiater Lange weliswaar aan dat er zeer waarschijnlijk sprake is van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, gepaard gaande met psychose, tegelijkertijd stelt de psychiater zich te onthouden van definitieve diagnostiek, omdat de gegevens alleen op heteroanamnese zijn gebaseerd. Gezien dit laatste, in combinatie met het gegeven dat de conclusie mede gebaseerd is geweest op informatie van psychiater[naam 3] uit 2007 en een telefonisch overleg tussen psychiater De Lange en psychiater[naam 3] in 2008, waarvan inmiddels is gebleken dat deze mogelijk ondeugdelijk is geweest, is het aannemelijk dat er geen sprake is geweest van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
  • het beeld dat eiser tijdens de spreekuurcontacten ten toon heeft gespreid, past niet bij dat van een depressieve stoornis;
  • het is niet aannemelijk dat psychotische symptomen, die jarenlang aanwezig zouden zijn geweest, nu plots verdwenen zijn;
  • uit het expertiseverslag van psychiater Hassing van 26 september 2011 blijkt dat deze aangeeft dat het niet mogelijk is om uitspraken te doen over mogelijke eerdere psychische problematiek en/of eerdere gedragingen van eiser, omdat eiser niet eerder door psychiater Hassing is gezien.
De bezwaarverzekeringsarts acht het, op basis van alle gegevens in het dossier, niet aannemelijk dat er in het verleden wel sprake is geweest van een ernstige psychiatrische aandoening. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop het primaire besluit is gebaseerd.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek vanaf april 2011 op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle medische informatie is uitgebreid beschreven en meegewogen. Daarnaast heeft een psychiatrisch consult bij psychiater Kondakçi en een psychiatrische expertise bij psychiater Hassing plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen [naam 4] respectievelijk [naam 5] komen de rechtbank logisch en concludent voor en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van eiser per 12 februari 2007 anders zijn dan destijds in 2007 en 2008 is vastgesteld.
3.8.
Eiser heeft ten aanzien van de zorgvuldigheid en/of juistheid van de medische beoordeling geen beroepsgrond geformuleerd. De enkele stelling van eiser dat hij na medisch onderzoek door verschillende medici in 2007 op psychiatrische gronden volledig arbeidsongeschikt is verklaard, is onvoldoende om het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen in 2011/2012 opzij te zetten. De in 2011/2012 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportages worden, zoals hiervoor overwogen, door de rechtbank gevolgd, zodat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiser ooit heeft geleden aan een ernstige psychiatrische aandoening.
3.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door toedoen van eiser een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. Eiser is zijn informatieplicht niet nagekomen. Verweerder was dan ook gehouden de WIA-uitkering van eiser met terugwerkende kracht in te trekken per 12 februari 2007. Eiser had gezien zijn eigen rol in het geheel kunnen weten dat hij ernstig rekening diende te houden met een herziening of intrekking van zijn uitkering. Van dringende redenen om af te zien van intrekking is de rechtbank niet gebleken.
3.10.
De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, en mrs. A.D. Belcheva en
M.C. Eggink, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.
De griffier,
De voorzitter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB