4.4.2De inkomsten
[persoon 1], de toenmalige partner van verdachte, had gedurende de ten laste gelegde periode geen legale inkomsten. Verdachte had dat wel, namelijk uit arbeid en uitkering. Haar inkomsten lagen rond de twintig- tot dertigduizend euro per jaar. Zij en [persoon 1] konden niet rondkomen van haar salaris.
Het verwijt van witwassen wordt in de tenlastelegging uitgesplitst in vijf onderdelen. De rechtbank zal deze onderdelen afzonderlijk – en niet in de volgorde zoals gehanteerd in de tenlastelegging – bespreken.
4.4.3Het saldotegoed van € 711,- op de rekening van [persoon 1] in PI “[locatie]”
Dit betreft een éénmalige overmaking van het resterende saldo van de medeverdachte van zijn rekening in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) “[locatie]” naar de rekening van de PI [locatie]. De bron en daarmee dus ook de herkomst van dit geldbedrag is onbekend en de grootte is niet dusdanig dat gezegd kan worden dat het niet anders kan dan dat dit bedrag afkomstig is van enig misdrijf. Nu het gronddelict niet kan worden bewezen, kan evenmin sprake zijn van medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het medeplegen van witwassen van dit bedrag.
4.4.4De storting van € 300,- op de rekening van [persoon 1] in PI “[locatie]”
Voor dit bedrag geldt ook dat de bron onbekend is en daarmee de herkomst van het – relatief lage – bedrag. Ook gezien de beperkte omvang van het bedrag, kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Nu het gronddelict niet kan worden bewezen, kan evenmin sprake zijn van medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het medeplegen van witwassen van dit bedrag.
4.4.5Een totaalbedrag van € 21.750,23 op de Fortis bankrekening ([nummer 1])
Ten tijde van de ten laste gelegde pleegperiode stond deze rekening op naam van verdachte en [persoon 1].
Het bedrag van € 21.750,23 bestond uit gestorte bedragen met daarbij de vermelding “mutaties op kantoor” of “contante stortingen”.
Met de officier van justitie en de verdediging constateert de rechtbank dat de bedragen die als “mutaties op kantoor” zijn weergegeven buiten de ten laste gelegde periode vallen. Dit betreft in totaal een bedrag van € 11.750,23. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van het (medeplegen van) witwassen van dat bedrag vrij.
Ten aanzien van de overgebleven geldbedragen – vijftien stortingen die in totaal een bedrag van € 10.000,- behelzen – overweegt de rechtbank het volgende. De eerste contante storting (op 16 september 2003) kan door verdachte en/of door [persoon 1] zijn verricht, aangezien [persoon 1] ten tijde van deze storting niet gedetineerd was. Het is niet aannemelijk geworden dat andere personen dan de tenaamgestelde(n) contant geld op de bankrekening hebben gestort. De tenaamgestelde(n) moet(en) dan ook in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor stortingen van contant geld die op eigen rekening plaatsvinden. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte samen met [persoon 1], zulks tegen de achtergrond van de overige stortingen op deze rekening, verantwoordelijk wordt gehouden voor de storting van € 250,-die op 16 september 2003 plaatsvindt.
Dat ligt anders voor de tweede tot en met de laatste storting. Toen die stortingen plaatvonden, was [persoon 1] gedetineerd. Daarmee staat vast dat hij in ieder geval niet de storter van deze geldbedragen is. Verdachte heeft verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat die stortingen afkomstig zijn van de opbrengst uit haar wietoogst. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de storter is van deze bedragen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [persoon 1] ten aanzien van deze contante stortingen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [persoon 1] wetenschap had van de tweede tot en met de laatste contante storting. Van medeplegen kan dan ook geen sprake zijn en de rechtbank spreekt verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Kort samengevat spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van een bedrag van
€ 11.750,23. De rechtbank is voorts van oordeel dat de contante storting van € 250,- van 16 september 2003 voor rekening van verdachte en [persoon 1] samen komt. De stortingen tot een totaalbedrag van € 9.750,- komen alleen voor rekening van verdachte. Of dit als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.6Een totaalbedrag van € 15.000,- op de Postbank rekening ([nummer 2])
Ten behoeve van deze rekening worden in de periode van 31 december 2002 tot en met
5 november 2007 zestien contante stortingen gedaan. In totaal gaat het om een geldbedrag van
€ 15.000,-.
De rekening stond tot 12 mei 2005 op naam van [persoon 1]. Vanaf die datum is verdachte mede de tenaamgestelde. Gedurende de hele ten laste gelegde periode werden de vaste lasten (met name de huur en energielasten-Nuon) van verdachte en [persoon 1] van deze rekening afgeschreven. Naast eerdergenoemde contante stortingen werd de rekening tijdens de detentie van [persoon 1] gevoed door middel van overschrijvingen vanaf de gezamenlijke Fortis bankrekening en de PI rekening van [persoon 1].
Zoals hiervoor in rubriek 4.4.5 al is besproken, is het niet aannemelijk dat andere personen dan de tenaamgestelde contant geld op de bankrekening hebben gestort en ligt het voor de hand dat de tenaamgestelde de bron van de contante stortingen is. Voor zover derden op de rekening zouden storten, ligt het voor de hand dat de gerechtigden tot de rekening weten wie dat doet. Aangezien de rekening tot 12 mei 2005 op naam van [persoon 1] stond, maar verdachte vanaf 6 oktober 2003 gedetineerd is, moet het ervoor worden gehouden dat de stortingen van contante bedragen voor laatstgenoemde datum door hem zijn gedaan. in de periode voor de detentie van [persoon 1] gaat het hierbij om een totaalbedrag van € 7.800,-. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat voor dat deel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte. Van medeplegen is in dit kader dan ook geen sprake en de rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen van witwassen van dat bedrag.
Dit ligt anders bij de contante stortingen die zijn gedaan tijdens en na de detentie van verdachte. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 7.200,-. De bankrekening stond vanaf 12 mei 2005 mede op naam van verdachte en vanaf 6 oktober 2003 was [persoon 1] zelf vanwege zijn detentie niet meer in staat contante stortingen te doen. Uit het feit dat er met grote regelmaat bedragen van hun gezamenlijke Fortis bankrekening op deze rekening werden gestort en er zodoende altijd genoeg geld op stond om de vaste lasten van te betalen, leidt de rechtbank af dat verdachte de beschikkingsmacht over deze bankrekening had. [persoon 1] was gedetineerd, dus verdachte moet de storter zijn geweest van de contante bedragen tijdens de detentie van [persoon 1].
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte (in ieder geval tijdens de detentie van [persoon 1]) de financiën regelde voor wat betreft de op naam van [persoon 1] gestelde bankrekening. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank op dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [persoon 1]. Ook de contante stortingen die zijn verricht na 26 maart 2006 – de dag dat [persoon 1] vrij kwam – komen voor rekening van verdachte en [persoon 1] samen. Zij zijn immers beide de tenaamgestelden van de rekening. Ten aanzien van de contante stortingen die tijdens en na de detentie van [persoon 1] plaatsvinden, is sprake van medeplegen door verdachte.
Of het bovenstaande als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.7Een totaalbedrag van € 11.080,- op de PI rekening van [persoon 1]
Dit betreft de rekening van [persoon 1] in de PI “[locatie]” in [plaats]. Tijdens zijn detentie wordt er in totaal een bedrag van € 11.030,- op die rekening gestort.
Uit het (niet volledige) bezoekersoverzicht blijkt dat de geldbedragen die op deze rekening zijn gestort, telkens zijn bijgeschreven één dag nadat [persoon 1] bezoek heeft gehad. Het duurt een dag voordat een storting is verwerkt. Aangenomen kan worden dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden op dagen dat [persoon 1] bezoek had. Uit de bezoekerslijst blijkt dat verdachte alle keren behoorde tot de bezoekers van [persoon 1]. Zij was echter vaak niet alleen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen stellen dat verdachte de storter van de bedragen is of dat zij wist dat een ander geld ten behoeve van [persoon 1] stortte. Ook van enige andere vorm van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [persoon 1] is niet gebleken zodat niet kan worden gesproken van mededaderschap.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.8Is sprake van witwassen?
Bij deze stand van zaken staat ter beoordeling of het voorhanden hebben van deze bovengenoemde geldbedragen kan worden aangemerkt als witwassen.
Ten aanzien van de contant gestorte geldbedragen op de Fortis bankrekening, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat deze bedragen afkomstig moeten zijn uit de opbrengst van haar hennepplantage. Daarmee is het geld uit haar eigen misdrijf afkomstig. Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (HR 26 oktober 2010, LJN BM4440 en HR 8 januari 2013, LJN BX6909 en BX4449).
Verdachte heeft de opbrengsten van haar eigen misdrijf op haar bankrekening gestort. De vraag rijst of dit slechts het voorhanden hebben van een geldbedrag is, of dat het een gedraging is die – kort gezegd – gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die opbrengsten.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft het geld dat zij uit eigen misdrijf heeft verkregen op haar eigen bankrekening gestort. Daarmee heeft zij het in het betalingsverkeer gebracht waardoor het geld uit illegale bron zich vermengt met andere – legale – gelden. Op die manier maakt verdachte het mogelijk om de herkomst van het misdadige geld te verhullen. Immers wanneer men met giraal geld betaalt, wordt er - tenzij er aanwijzingen zijn van het tegendeel - van uitgegaan dat het legaal geld betreft. Dat geldt andersom bij contante betalingen behalve als het om beperkte bedragen gaat. Bij bewaring of betaling van grote contante bedragen rijst licht de verdenking van de mogelijkheid van uit misdrijf afkomstig geld, tenzij het tegendeel aannemelijk of aantoonbaar is. Het plaatsen op een bankrekening is daarmee een belangrijke (eerste) stap bij het verhullen van de herkomst van crimineel geld. Dit leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat het storten van contant geld, verkregen uit eigen misdrijf, op eigen rekening een gedraging is die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht bewezen dat sprake is van witwassen ten aanzien van – kort gezegd – de bedragen die zijn gestort op de Fortis bankrekening zoals beschreven in rubriek 4.4.5.
Ten aanzien van de contant gestorte geldbedragen op de Postbank bankrekening overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat dit de rekening van [persoon 1] was en dat zij daar niet over kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, in ieder geval vanaf het moment dat [persoon 1] gedetineerd raakte (6 oktober 2003) wel over die rekening kon beschikken. De contante stortingen op deze rekening zijn niet afkomstig uit de legale inkomsten van verdachte. Het staat ook niet vast dat deze gelden afkomstig zijn uit een misdrijf dat door verdachte is gepleegd.
Bij de beoordeling of sprake is van witwassen dient ten aanzien van contant gestorte geldbedragen op de Postbankrekening als uitgangspunt te worden genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. Volgens het door het Hof Amsterdam gewezen arrest van 11 januari 2013, LJN BY8481, dient de toetsing door de zittingsrechter de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.
Zoals al eerder opgemerkt, beschikte [persoon 1] in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft niet over enige legale inkomsten. De contante stortingen kunnen gezien de hoeveelheid en de verklaring van verdachte niet worden verklaard uit haar legale inkomsten. [persoon 1] heeft in 2003 een transactie van justitie betaald naar aanleiding van een vondst van een hennepplantage. Verdachte heeft in 2006 ook een transactie van justitie betaald voor eenzelfde feit. In 2006 is [persoon 1] veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten in de periode januari tot en met september 2003. Daarnaast bevinden zich in het dossier nog stukken, namelijk informatie van de CIE en een OVC gesprek, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [persoon 1] geld zou hebben gekregen van [persoon 2] in verband met de strafzaak waarvoor hij in 2006 is veroordeeld. Kortom, het dossier biedt zonder meer aanwijzingen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de gedane stortingen. Verdachte, noch [persoon 1], hebben echter een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte geld, terwijl dit wel op hun weg had gelegen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld dat contant op deze rekening is gestort een misdadige herkomst heeft. Dat leidt er toe dat de rechtbank bewezen acht dat ten aanzien van de contante bedragen die op de Postbank rekening zijn gestort, zoals beschreven in rubriek 4.4.6, sprake is van witwassen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaren door middel van het (laten) doen van vele transacties schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Het op dergelijke, structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan door de officier van justitie gesteld, gewoontewitwassen op.