ECLI:NL:RBAMS:2013:3902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
13-520089-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte werd ter zake van het medeplegen van gewoontewitwassen veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 120 uren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van witwassen van geld uit eigen misdrijf, maar dat er ook geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig was. De rechtbank heeft het toetsingskader uit een eerder arrest van het Hof Amsterdam toegepast. De verdachte had gedurende een periode van vijf jaar regelmatig contant geld gestort op haar bankrekening en die van haar medeverdachte, zonder dat deze stortingen konden worden verklaard uit legale inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte zich met strafbare feiten bezighielden, waaronder het telen van hennep. De rechtbank heeft de tenlastelegging in verschillende onderdelen besproken en de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen, maar heeft haar schuldig bevonden aan het witwassen van een totaalbedrag van € 17.200,-. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de oudheid van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/520089-09 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Woudman en van wat de raadsman van verdachte, mr. R.P.A. Kint die waarnam voor mr. G.I. Roos, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in of omstreeks de periode van 31 december 2002 tot en met 1 januari 2008 te Amsterdam en/of Almere en/of Almelo en/of Grave en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten:
- een of meer (al dan niet contant gestort(e)) geldbedrag(en)
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 21.750,23 euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [persoon 1] en/of [verdachte] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 15.000,- euro (al dan niet) op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [persoon 1] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 711,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 300,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 11.080,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats];
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van de/het voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, zulks terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 31 december 2002 tot en met 1 januari 2008 te Amsterdam en/of Almere en/of Almelo en/of Grave en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten:
- een of meer (al dan niet contant gestort(e)) geldbedrag(en)
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 21.750,23 euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [persoon 1] en/of [verdachte] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 15.000,- euro (al dan niet) op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [persoon 1] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 711,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 300,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 11.080,- euro (al dan niet) op de rekening van [persoon 1] in de P.I. "[locatie]" te [plaats];
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van de/het voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, zulks terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Gedurende een periode van vijf jaren is er met grote regelmaat contant geld gestort op de bankrekening van verdachte en de medeverdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), de bankrekening van [persoon 1] en diens rekeningen in de penitentiaire inrichtingen (hierna: PI rekening) waar hij verbleef. [persoon 1] had geen legaal inkomen in de ten laste gelegde peroide. Verdachte had wel inkomen uit arbeid en uitkering, maar dat inkomen is volgens het Openbaar Ministerie te laag om de grote hoeveelheid contante stortingen op de rekeningen van verdachte en [persoon 1] te kunnen verklaren. Daarentegen zijn er in de visie van het Openbaar Ministerie wel aanwijzingen dat verdachte en [persoon 1] zich met strafbare feiten bezighielden. Zo heeft verdachte in 2006 een transactie aangeboden gekregen voor de aanwezigheid van een hennepplantage. [persoon 1] heeft in 2003 een transactie aangeboden gekregen voor eenzelfde feit en is hij in 2006 onder meer veroordeeld voor het telen van hennep.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte zich, al dan niet samen met [persoon 1], heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte-) (schuld) witwassen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor wat betreft het witwassen van een bedrag van € 11.750,23 (onderdeel van het eerste gedachtensterretje), aangezien de storting van deze bedragen buiten de ten laste gelegde periode valt.
[persoon 1] had geen inkomen en verdachte had slechts een jaarinkomen van ongeveer twintigduizend euro bruto. Uit deze inkomsten kunnen de stortingen van de contante bedragen niet worden verklaard. [persoon 1] heeft verklaard dat hij niet weet waar het geld vandaan kwam dat op zijn rekeningen werd gestort. Verdachte heeft verklaard dat zij de opbrengst uit haar hennepplantage op haar rekening heeft gestort. Beide verdachten hebben zich gedurende de ten laste gelegde periode schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Er zijn dus aanwijzingen dat het geld dat op de rekeningen gestort is, uit enig misdrijf afkomstig is. Het witwassen van de andere bedragen dan de € 11.750,23 kan worden bewezen. Nu dit op regelmatige basis en gedurende een langere periode gebeurt, dient dit te worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen. Dit heeft verdachte tezamen en in vereniging met [persoon 1] gedaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de bedragen van € 711,- en € 300,- zijn er geen achterliggende financiële gegevens beschikbaar. Ten aanzien van de geldbedragen – in totaal € 11.080,- – die op de PI rekening van [persoon 1] zijn gestort, is er te weinig informatie bekend omtrent de bron en herkomst. Er is dus geen sprake van feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarnaast heeft verdachte verklaard enkele kleine stortingen van rond de vijftig of honderd euro op de PI rekening van [persoon 1] te hebben gedaan. Ten aanzien van die kleine stortingen heeft zij een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is; het geld is van haar moeder en schoonmoeder afkomstig en ten behoeve van [persoon 1].
Ten aanzien van de gestorte bedragen ter hoogte van € 21.750,23 op de Fortis bankrekening stelt de verdediging dat een bedrag van € 11.750,23 buiten de ten laste gelegde periode valt. Over het resterende bedrag van € 10.000,- heeft verdachte verklaard dat die bedragen inkomsten zijn van haar hennepplantage. De verdediging bepleit dat geen sprake is van gedragingen die hebben kunnen bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Om die reden dient zij te worden vrijgesproken.
Van de € 15.000,- die op de Postbank rekening is gestort, kan niet worden vastgesteld dat verdachte daar op enigerlei wijze bij betrokken was. Verdachte maakte wel elke maand geld over van de Fortis rekening naar de Postbank rekening ter betaling van de vaste lasten. Zij ontkent feitelijk de beschikking te hebben gehad over de rekening en heeft geen wetenschap gehad van de andere gelden op die rekening.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het primair ten laste gedaan heeft begaan, zoals hierna is beschreven in rubriek 5. Deze wettelijke bewijsmiddelen zijn in de bijlage opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt.
4.4.2
De inkomsten
[persoon 1], de toenmalige partner van verdachte, had gedurende de ten laste gelegde periode geen legale inkomsten. Verdachte had dat wel, namelijk uit arbeid en uitkering. Haar inkomsten lagen rond de twintig- tot dertigduizend euro per jaar. Zij en [persoon 1] konden niet rondkomen van haar salaris.
Het verwijt van witwassen wordt in de tenlastelegging uitgesplitst in vijf onderdelen. De rechtbank zal deze onderdelen afzonderlijk – en niet in de volgorde zoals gehanteerd in de tenlastelegging – bespreken.
4.4.3
Het saldotegoed van € 711,- op de rekening van [persoon 1] in PI “[locatie]”
Dit betreft een éénmalige overmaking van het resterende saldo van de medeverdachte van zijn rekening in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) “[locatie]” naar de rekening van de PI [locatie]. De bron en daarmee dus ook de herkomst van dit geldbedrag is onbekend en de grootte is niet dusdanig dat gezegd kan worden dat het niet anders kan dan dat dit bedrag afkomstig is van enig misdrijf. Nu het gronddelict niet kan worden bewezen, kan evenmin sprake zijn van medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het medeplegen van witwassen van dit bedrag.
4.4.4
De storting van € 300,- op de rekening van [persoon 1] in PI “[locatie]”
Voor dit bedrag geldt ook dat de bron onbekend is en daarmee de herkomst van het – relatief lage – bedrag. Ook gezien de beperkte omvang van het bedrag, kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Nu het gronddelict niet kan worden bewezen, kan evenmin sprake zijn van medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het medeplegen van witwassen van dit bedrag.
4.4.5
Een totaalbedrag van € 21.750,23 op de Fortis bankrekening ([nummer 1])
Ten tijde van de ten laste gelegde pleegperiode stond deze rekening op naam van verdachte en [persoon 1].
Het bedrag van € 21.750,23 bestond uit gestorte bedragen met daarbij de vermelding “mutaties op kantoor” of “contante stortingen”.
Met de officier van justitie en de verdediging constateert de rechtbank dat de bedragen die als “mutaties op kantoor” zijn weergegeven buiten de ten laste gelegde periode vallen. Dit betreft in totaal een bedrag van € 11.750,23. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van het (medeplegen van) witwassen van dat bedrag vrij.
Ten aanzien van de overgebleven geldbedragen – vijftien stortingen die in totaal een bedrag van € 10.000,- behelzen – overweegt de rechtbank het volgende. De eerste contante storting (op 16 september 2003) kan door verdachte en/of door [persoon 1] zijn verricht, aangezien [persoon 1] ten tijde van deze storting niet gedetineerd was. Het is niet aannemelijk geworden dat andere personen dan de tenaamgestelde(n) contant geld op de bankrekening hebben gestort. De tenaamgestelde(n) moet(en) dan ook in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor stortingen van contant geld die op eigen rekening plaatsvinden. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte samen met [persoon 1], zulks tegen de achtergrond van de overige stortingen op deze rekening, verantwoordelijk wordt gehouden voor de storting van € 250,-die op 16 september 2003 plaatsvindt.
Dat ligt anders voor de tweede tot en met de laatste storting. Toen die stortingen plaatvonden, was [persoon 1] gedetineerd. Daarmee staat vast dat hij in ieder geval niet de storter van deze geldbedragen is. Verdachte heeft verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat die stortingen afkomstig zijn van de opbrengst uit haar wietoogst. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de storter is van deze bedragen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [persoon 1] ten aanzien van deze contante stortingen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [persoon 1] wetenschap had van de tweede tot en met de laatste contante storting. Van medeplegen kan dan ook geen sprake zijn en de rechtbank spreekt verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Kort samengevat spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van een bedrag van
€ 11.750,23. De rechtbank is voorts van oordeel dat de contante storting van € 250,- van 16 september 2003 voor rekening van verdachte en [persoon 1] samen komt. De stortingen tot een totaalbedrag van € 9.750,- komen alleen voor rekening van verdachte. Of dit als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.6
Een totaalbedrag van € 15.000,- op de Postbank rekening ([nummer 2])
Ten behoeve van deze rekening worden in de periode van 31 december 2002 tot en met
5 november 2007 zestien contante stortingen gedaan. In totaal gaat het om een geldbedrag van
€ 15.000,-.
De rekening stond tot 12 mei 2005 op naam van [persoon 1]. Vanaf die datum is verdachte mede de tenaamgestelde. Gedurende de hele ten laste gelegde periode werden de vaste lasten (met name de huur en energielasten-Nuon) van verdachte en [persoon 1] van deze rekening afgeschreven. Naast eerdergenoemde contante stortingen werd de rekening tijdens de detentie van [persoon 1] gevoed door middel van overschrijvingen vanaf de gezamenlijke Fortis bankrekening en de PI rekening van [persoon 1].
Zoals hiervoor in rubriek 4.4.5 al is besproken, is het niet aannemelijk dat andere personen dan de tenaamgestelde contant geld op de bankrekening hebben gestort en ligt het voor de hand dat de tenaamgestelde de bron van de contante stortingen is. Voor zover derden op de rekening zouden storten, ligt het voor de hand dat de gerechtigden tot de rekening weten wie dat doet. Aangezien de rekening tot 12 mei 2005 op naam van [persoon 1] stond, maar verdachte vanaf 6 oktober 2003 gedetineerd is, moet het ervoor worden gehouden dat de stortingen van contante bedragen voor laatstgenoemde datum door hem zijn gedaan. in de periode voor de detentie van [persoon 1] gaat het hierbij om een totaalbedrag van € 7.800,-. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat voor dat deel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte. Van medeplegen is in dit kader dan ook geen sprake en de rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen van witwassen van dat bedrag.
Dit ligt anders bij de contante stortingen die zijn gedaan tijdens en na de detentie van verdachte. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 7.200,-. De bankrekening stond vanaf 12 mei 2005 mede op naam van verdachte en vanaf 6 oktober 2003 was [persoon 1] zelf vanwege zijn detentie niet meer in staat contante stortingen te doen. Uit het feit dat er met grote regelmaat bedragen van hun gezamenlijke Fortis bankrekening op deze rekening werden gestort en er zodoende altijd genoeg geld op stond om de vaste lasten van te betalen, leidt de rechtbank af dat verdachte de beschikkingsmacht over deze bankrekening had. [persoon 1] was gedetineerd, dus verdachte moet de storter zijn geweest van de contante bedragen tijdens de detentie van [persoon 1].
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte (in ieder geval tijdens de detentie van [persoon 1]) de financiën regelde voor wat betreft de op naam van [persoon 1] gestelde bankrekening. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank op dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [persoon 1]. Ook de contante stortingen die zijn verricht na 26 maart 2006 – de dag dat [persoon 1] vrij kwam – komen voor rekening van verdachte en [persoon 1] samen. Zij zijn immers beide de tenaamgestelden van de rekening. Ten aanzien van de contante stortingen die tijdens en na de detentie van [persoon 1] plaatsvinden, is sprake van medeplegen door verdachte.
Of het bovenstaande als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.7
Een totaalbedrag van € 11.080,- op de PI rekening van [persoon 1]
Dit betreft de rekening van [persoon 1] in de PI “[locatie]” in [plaats]. Tijdens zijn detentie wordt er in totaal een bedrag van € 11.030,- op die rekening gestort.
Uit het (niet volledige) bezoekersoverzicht blijkt dat de geldbedragen die op deze rekening zijn gestort, telkens zijn bijgeschreven één dag nadat [persoon 1] bezoek heeft gehad. Het duurt een dag voordat een storting is verwerkt. Aangenomen kan worden dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden op dagen dat [persoon 1] bezoek had. Uit de bezoekerslijst blijkt dat verdachte alle keren behoorde tot de bezoekers van [persoon 1]. Zij was echter vaak niet alleen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen stellen dat verdachte de storter van de bedragen is of dat zij wist dat een ander geld ten behoeve van [persoon 1] stortte. Ook van enige andere vorm van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [persoon 1] is niet gebleken zodat niet kan worden gesproken van mededaderschap.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.8
Is sprake van witwassen?
Bij deze stand van zaken staat ter beoordeling of het voorhanden hebben van deze bovengenoemde geldbedragen kan worden aangemerkt als witwassen.
Ten aanzien van de contant gestorte geldbedragen op de Fortis bankrekening, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat deze bedragen afkomstig moeten zijn uit de opbrengst van haar hennepplantage. Daarmee is het geld uit haar eigen misdrijf afkomstig. Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (HR 26 oktober 2010, LJN BM4440 en HR 8 januari 2013, LJN BX6909 en BX4449).
Verdachte heeft de opbrengsten van haar eigen misdrijf op haar bankrekening gestort. De vraag rijst of dit slechts het voorhanden hebben van een geldbedrag is, of dat het een gedraging is die – kort gezegd – gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die opbrengsten.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft het geld dat zij uit eigen misdrijf heeft verkregen op haar eigen bankrekening gestort. Daarmee heeft zij het in het betalingsverkeer gebracht waardoor het geld uit illegale bron zich vermengt met andere – legale – gelden. Op die manier maakt verdachte het mogelijk om de herkomst van het misdadige geld te verhullen. Immers wanneer men met giraal geld betaalt, wordt er - tenzij er aanwijzingen zijn van het tegendeel - van uitgegaan dat het legaal geld betreft. Dat geldt andersom bij contante betalingen behalve als het om beperkte bedragen gaat. Bij bewaring of betaling van grote contante bedragen rijst licht de verdenking van de mogelijkheid van uit misdrijf afkomstig geld, tenzij het tegendeel aannemelijk of aantoonbaar is. Het plaatsen op een bankrekening is daarmee een belangrijke (eerste) stap bij het verhullen van de herkomst van crimineel geld. Dit leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat het storten van contant geld, verkregen uit eigen misdrijf, op eigen rekening een gedraging is die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht bewezen dat sprake is van witwassen ten aanzien van – kort gezegd – de bedragen die zijn gestort op de Fortis bankrekening zoals beschreven in rubriek 4.4.5.
Ten aanzien van de contant gestorte geldbedragen op de Postbank bankrekening overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat dit de rekening van [persoon 1] was en dat zij daar niet over kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, in ieder geval vanaf het moment dat [persoon 1] gedetineerd raakte (6 oktober 2003) wel over die rekening kon beschikken. De contante stortingen op deze rekening zijn niet afkomstig uit de legale inkomsten van verdachte. Het staat ook niet vast dat deze gelden afkomstig zijn uit een misdrijf dat door verdachte is gepleegd.
Bij de beoordeling of sprake is van witwassen dient ten aanzien van contant gestorte geldbedragen op de Postbankrekening als uitgangspunt te worden genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. Volgens het door het Hof Amsterdam gewezen arrest van 11 januari 2013, LJN BY8481, dient de toetsing door de zittingsrechter de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.
Zoals al eerder opgemerkt, beschikte [persoon 1] in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft niet over enige legale inkomsten. De contante stortingen kunnen gezien de hoeveelheid en de verklaring van verdachte niet worden verklaard uit haar legale inkomsten. [persoon 1] heeft in 2003 een transactie van justitie betaald naar aanleiding van een vondst van een hennepplantage. Verdachte heeft in 2006 ook een transactie van justitie betaald voor eenzelfde feit. In 2006 is [persoon 1] veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten in de periode januari tot en met september 2003. Daarnaast bevinden zich in het dossier nog stukken, namelijk informatie van de CIE en een OVC gesprek, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [persoon 1] geld zou hebben gekregen van [persoon 2] in verband met de strafzaak waarvoor hij in 2006 is veroordeeld. Kortom, het dossier biedt zonder meer aanwijzingen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de gedane stortingen. Verdachte, noch [persoon 1], hebben echter een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte geld, terwijl dit wel op hun weg had gelegen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld dat contant op deze rekening is gestort een misdadige herkomst heeft. Dat leidt er toe dat de rechtbank bewezen acht dat ten aanzien van de contante bedragen die op de Postbank rekening zijn gestort, zoals beschreven in rubriek 4.4.6, sprake is van witwassen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaren door middel van het (laten) doen van vele transacties schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Het op dergelijke, structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan door de officier van justitie gesteld, gewoontewitwassen op.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 16 september 2003 tot en met 5 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en haar mededader voorwerpen, te weten:
- contant gestorte geldbedragen
* tot een totaalbedrag van 250,- euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [persoon 1] en/of [verdachte] en
* tot een totaalbedrag van 7.200,- euro op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [persoon 1]
verworven en voorhanden gehad en van de voorwerpen gebruik gemaakt, zulks terwijl zij, verdachte en haar mededader telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
in de periode van 11 november 2003 tot en met 13 oktober 2005 te Amsterdam van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, voorwerpen, te weten:
- contant gestorte geldbedragen
* tot een totaalbedrag van 9.750 euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [persoon 1] en/of [verdachte]
verworven en voorhanden gehad en van de voorwerpen gebruik gemaakt, zulks terwijl zij, verdachte telkens wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De officier van justitie houdt bij het bepalen van zijn eis rekening met in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte als ook de oudheid van het feit.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van een eventueel op te leggen straf verzocht rekening te houden met het feit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, de oudheid van de feiten en in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak geldt als oriëntatiepunt voor het witwassen van € 10.000,- tot
€ 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. De rechtbank neemt voor het onderhavige feit, waarbij het gaat om een totaalbedrag van € 17.200,-, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door verschillende geldbedragen voorhanden te hebben waarvan het bezit niet vanuit een legale inkomstenbron is te verklaren. In tegendeel; verdachte heeft zelf toegegeven dat de helft van de bedragen uit haar eigen misdrijf afkomstig was. Witwassen en de onderliggende criminaliteit vormen een aantasting van de legale economie en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatieregister van 7 mei 2013.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De rechtbank acht het witwassen van een kleiner bedrag bewezen dan de officier van justitie, maar kwalificeert het witwassen, in tegenstelling tot de officier van justitie, als gewoontewitwassen. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf passend en geboden.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden met 22 maanden. Dit leidt echter niet tot consequenties in de vorm van strafvermindering, omdat het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf dat niet toelaat.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 (oud) en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2013.
Bijlage
De bewijsmiddelen
1.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 10 januari 2008, doorgenummerde p. 1789.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [persoon 1] deel ik u het volgende mee.
Er zijn geen inkomsten
(de rechtbank begrijpt: in de periode 2003 tot en met 2006)bekend van betrokkene.
2.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 22 april 2009, doorgenummerde p. 273.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [persoon 1], BSN [nummer 3], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten.
Er zijn over de jaren 2007 en 2008 geen inkomsten bekend.
3.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 10 januari 2008, doorgenummerde p. 1791.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [verdachte], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten:
2003 € 21.985
2004 € 21.174
2005 € 31.487
2006 € 18.912
4.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 22 april 2009, doorgenummerde p. 275.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [verdachte], BSN [nummer 4], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten
Werkgevers
2007 Diverse uitzendbureaus en [vennootschap 1]
Brutoloon € 24.779 loonheffing € 5.550
5.
Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 24 augustus 2009, doorgenummerde p. 65, 67 en 68.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw gezinssituatie?
A: Ik ben samenwonend met [persoon 1].
V: Wat voor inkomsten had u tijdens de detentie van [persoon 1]?
A: Toen werkte ik bij modebedrijf [vennootschap 2]. Ik werkte daar drie dagen per week en had een jaarcontract Ik verdiende toen € 785 per maand.
V: Kon u daarvan rondkomen?
A: Nee.
6.
Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 25 augustus 2009, doorgenummerde p. 71.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
V: In de periode 2004-2006 zijn er ook stortingen gedaan op uw rekening, waarvan is dat?
A: Dat is van mijn wietoogst, anders kan niet.
7.
Een proces-verbaal van algemeen relaas onderzoek [naam A] (deelonderzoek [verdachte]/[persoon 1] verdenking witwassen), d.d. 10 augustus 2011, doorgenummerde p. XII, XIII en XIV.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant [persoon 3], zakelijk weergegeven:

1.stortingen bankrekening (algemeen)

De rekeningnummers van de banken waren al bekend uit het onderzoek [naam B].
Het betrof de volgende bankrekeningen:
bank
rekening-nummer
soort
rekening
op naam van
bijzonderheid
Fortisbank
[nummer 1]
en/of
[persoon 1]/[verdachte]
Tot 16-10-2008, daarna
alleenrekening op naam van
[verdachte]
Postbank/ING
[nummer 2]
op naam
[persoon 1]
Tot 12-05-2005,
daarna en/ofrekening [persoon 1]/[verdachte]
1B Stortingen bankrekeningen 2003-2007
Contante stortingen op de bankrekeningen [nummer 1] en [nummer 2]
Uit onderzoek naar de bankafschriften bleken diverse contante stortingen te zijn gedaan op de bankrekeningen van verdachten. Dit betrof de volgende contante stortingen:
Fortisbankrekening [nummer 1]
datum
Bedrag
omschrijving
16-09-2003
€ 250,00
Storting op rekening
11-11-2003
€ 700,00
Storting op rekening
06-01-2004
€ 550,00
Storting op rekening
18-08-2004
€ 1.500,00
Storting op rekening
01-09-2004
€ 300,00
Storting op rekening
27-09-2004
€ 1.500,00
Storting op rekening
01-12-2004
€ 300,00
Storting op rekening
08-03-2005
€ 1.850,00
Storting op rekening
14-03-2005
€ 200,00
Storting op rekening
06-04-2005
€ 300,00
Storting op rekening
13-04-2005
€ 150,00
Storting op rekening
29-06-2005
€ 400,00
Storting op rekening
27-07-2005
€ 500,00
Storting op rekening
16-08-2005
€ 500,00
Storting op rekening
13-10-2005
€ 1.000,00
Storting op rekening
Totaal
€ 10.000,00
Postbankrekening [nummer 2]
datum
Bedrag
omschrijving
26-02-2004
€ 600,00
Storting Postkantoor
05-05-2004
€ 500,00
Storting Postkantoor
08-07-2004
€ 600,00
Storting Postkantoor
29-12-2004
€ 1.200,00
Storting Postkantoor
28-07-2005
€ 500,00
Storting eigen rekening
22-09-2005
€ 500,00
Storting eigen rekening
14-10-2005
€ 1.000,00
Storting eigen rekening
06-03-2006
€ 500,00
Storting eigen rekening
28-03-2007
€ 800,00
Storting Postkantoor
05-11-2007
€ 1.000,00
Storting eigen rekening
Totaal
€ 7.200,00
8.
Een proces-verbaal bevindingen rekeningen [persoon 1] tijdens detentie, d.d. 22 januari 2008, doorgenummerde p. 417, plus bijlagen op doorgenummerde p. 421 tot en met 436.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant [persoon 4], zakelijk weergegeven:
Detentie [persoon 1]
Bij navraag bij de Dienst Nationale Recherche Informatie bleek dat de verdachte [persoon 1] na zijn aanhouding in het opsporingsonderzoek [naam B] in verschillende huizen van bewaring (HVB) gedetineerd zat, te weten:
HVB [locatie] van 06/10/2003 tot en met 29/03/2004
HVB [locatie] van 30/03/2004 tot en met 22/04/2004
HVB [plaats] [locatie] van 23/04/2004 tot en met 28/03/2006.
Bijvoegingen:
Bij dit proces-verbaal voeg ik:
- een excelbestand van contante stortingen op rekening in HVB
- -een uitdraai met een overzicht van de rekening courant van huis van bewaring Oosterhoek.