ECLI:NL:RBAMS:2013:3901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
13-520042-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met contante stortingen op bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1955, werd ter zake van het medeplegen van gewoontewitwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen. De rechtbank oordeelde dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig was, maar dat het toetsingskader uit een eerder arrest van het Hof Amsterdam van 11 januari 2013, LJN BY8481, van toepassing was. De verdachte had gedurende een periode van vijf jaar contante stortingen ontvangen op zijn bankrekeningen, terwijl hij geen legale inkomsten had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededader, zijn toenmalige partner, zich met strafbare feiten bezighielden, waaronder het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen door het voorhanden hebben van geldbedragen waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele specifieke bedragen, maar achtte het witwassen van een totaalbedrag van € 26.280,- bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 22 maanden, waardoor de straf met 13 dagen werd verminderd. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van geldbedragen een ernstige aantasting van de legale economie vormt en dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig had gemaakt aan deze praktijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/520042-09 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 31 december 2002 tot en met 1 januari 2008 te Amsterdam en/of Almere en/of Almelo en/of Grave en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten:
- een of meer (al dan niet contant gestort(e)) geldbedrag(en)
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 21.750,23 euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [verdachte] en/of [persoon 1] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 15.000,- euro op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [verdachte] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 711,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 300,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 11.080,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats];
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van de/het voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2002 tot en met 1 januari 2008 te Amsterdam en/of Almere en/of Almelo en/of Grave en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten:
- een of meer (al dan niet contant gestort(e)) geldbedrag(en)
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 21.750,23 euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [verdachte] en/of [persoon 1] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 15.000,- euro op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [verdachte] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 711,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 300,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats] en/of
* tot een totaalbedrag van (ongeveer) 11.080,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats];
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van de/het voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft allereerst een verweer gevoerd strekkend tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Het verweer is gebaseerd op een combinatie van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de vervolging van een strafbaar feit dient te zijn afgerond en een aantal processuele onzorgvuldigheden aan de zijde van het Openbaar Ministerie.
De vervolging van verdachte heeft een aanvang genomen op 24 augustus 2009. Op die dag zijn hij en zijn medeverdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) aangehouden. Zij zijn vervolgens meermalen gehoord in de periode augustus tot en met oktober 2009. Op 29 januari 2010 is [persoon 1] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Volgens de raadsvrouw wordt aan verdachte op 28 april 2010, wanneer hij als getuige bij de rechter-commissaris wordt gehoord in andere zaken, door de aanwezige officier van justitie medegedeeld dat hem geen verschoningsrecht toekomt, omdat zijn strafzaak is geseponeerd. Uit navraag blijkt dit een onjuiste mededeling en de officier van justitie melddde een kwartier later dat er toch geen sprake is van een sepot.
De verdediging heeft herhaaldelijk contact opgenomen met het parket om uitsluitsel te krijgen over de vraag of verdachte al dan niet zal worden vervolgd. Op 7 september 2011 is het eindproces-verbaal aan de verdediging toegezonden met daarbij de mededeling dat het Openbaar Ministerie voornemens is de zaak medio januari/februari 2012 in te plannen. Op 23 juli 2012 ontving de verdediging een schriftelijk bericht dat de zaak zal worden geappointeerd tegen de zitting van 18 oktober 2012. Vervolgens is op 23 augustus 2012 schriftelijk aan de verdediging medegedeeld dat die zitting geen doorgang kon vinden. Op 23 april 2013 heeft verdachte een dagvaarding ontvangen voor de zitting van 12 juni 2013. Op deze dag is zijn zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat deze gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient. Er is echter geen sprake van het doelbewust of met grove veronachtzaming tekortdoen aan de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak (HR 19 december 1995, LJN ZD0328). Tot een zo ver gaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging kan het voorgaande dan ook niet leiden.
De rechtbank verwerpt dit preliminaire verweer en oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Gedurende een periode van vijf jaren is er met grote regelmaat contant geld gestort op de (gezamenlijke) bankrekeningen van verdachte en zijn rekeningen in de penitentiaire inrichtingen (hierna: PI rekening) waar hij verbleef. Verdachte heeft gedurende voornoemde periode geen legaal inkomen. Zijn toenmalige partner, [persoon 1], had wel inkomen uit arbeid en uitkering, maar dat inkomen is volgens het Openbaar Ministerie te laag om de grote hoeveelheid contante stortingen op de rekeningen van verdachte te kunnen verklaren. Daarentegen zijn er in de visie van het Openbaar Ministerie wel aanwijzingen dat verdachte en [persoon 1] zich met strafbare feiten bezighielden. Zo heeft verdachte in 2003 een transactie aangeboden gekregen voor het aanwezig hebben van een hennepplantage en is hij in 2006 onder meer veroordeeld voor het telen van hennep. [persoon 1] heeft in 2006 een transactie aangeboden gekregen voor het aanwezig hebben van een hennepplantage.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte zich, al dan niet samen met [persoon 1], heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte-) (schuld) witwassen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor wat betreft het witwassen van een bedrag van € 11.750,23 (onderdeel van het eerste gedachtensterretje), aangezien de storting van deze bedragen buiten de ten laste gelegde periode valt.
Voor het overige kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft geen inkomen en [persoon 1] heeft slechts een jaarinkomen van ongeveer twintigduizend euro bruto. Uit deze inkomsten kunnen de stortingen van de contante bedragen niet worden verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waar het geld vandaan komt dat op zijn rekeningen is gestort. Beide verdachten hebben zich gedurende de ten laste gelegde periode schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Er zijn dus aanwijzingen dat het geld dat op de rekeningen gestort is, uit enig misdrijf afkomstig is. [persoon 1] heeft geld gestort op de PI rekening van verdachte op momenten waarop zij hem heeft bezocht. De gestorte bedragen op de Fortis en Postbankrekening komen ook voor rekening van verdachte. Hij was formeel gerechtigd om over deze rekeningen te beschikken.
Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte bekend is met het feit dat [persoon 1] een aantal keren wietoogsten heeft aangeboden aan de groothandel. Om die reden houdt de officier van justitie het er voor dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat sprake was van geld dat van enig misdrijf afkomstig was.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als standpunt naar voren gebracht dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen en dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het totaalbedrag van € 21.750,23 dat op de Fortis bankrekening is gestort, heeft de raadsvrouw bepleit dat de “mutaties op kantoor”, goed voor een totaalbedrag van
€ 11.750,23, buiten de ten laste gelegde periode vallen. Over de periode voor zijn aanhouding in het onderzoek Amalthea wenst verdachte niets meer te verklaren. Tijdens zijn detentie heeft verdachte geen inzage gehad in en geen beschikking gehad over zijn bankrekeningen. Hij ging ervan uit dat [persoon 1] werd onderhouden door de familie.
Ten aanzien van de periode 2006 tot en met 2008 heeft de verdediging gesteld dat verdachte na zijn invrijheidstelling in maart 2006 de beschikking heeft gehad over ten minste € 10.631,-, een bedrag dat bestond uit leningen van zijn schoonmoeder en ouders en de uitkering van een schadevergoeding na inbraak. Gezien deze inkomsten zijn de contante stortingen in deze periode – die een totaalbedrag van € 1.800,- behelzen – te verklaren.
Ten aanzien van de storting van € 711,-, het saldotegoed van PI [locatie], heeft de verdediging betoogd dat niet bekend is hoe dat saldo is ontstaan en of het überhaupt een contante storting betrof.
Met betrekking tot de contante stortingen op de rekening van verdachte in PI [plaats], heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte bezoek kreeg van zijn dochter [persoon 2], haar partner [persoon 3] en [persoon 1]. Verdachte wist niet wie het geld op zijn rekening stortte. [persoon 1] heeft verklaard dat zij geld heeft gestort op de PI rekening van verdachte, maar niet het gehele bedrag dat op de PI rekening is gestort. [persoon 2] beroept zich op haar zwijgrecht. De verdediging merkt daarbij op dat [persoon 2] door het Hof Amsterdam op 16 april 2013 is vrijgesproken van witwassen.
De verdediging heeft betoogd dat uit niets blijkt dat het geld van enig misdrijf afkomstig was.
Tot slot stelt de verdediging dat verdachte de gelden enkel voorhanden heeft gehad, maar dat geen sprake was van verhullen of verbergen van een criminele herkomst. Zij verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 8 januari 2013 (LJN BX4605, BX4585 en BX6910).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gedaan heeft begaan, zoals hierna is beschreven in rubriek 5. Deze wettelijke bewijsmiddelen zijn in de bijlage opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt.
4.4.2
De inkomsten
Verdachte had gedurende de ten laste gelegde periode geen legale inkomsten. Zijn toenmalige partner [persoon 1] had dat wel, namelijk uit arbeid en uitkering. Haar inkomsten lagen rond de twintig- tot dertigduizend euro per jaar. Zij en verdachte konden niet rondkomen van haar salaris.
Het verwijt van witwassen wordt in de tenlastelegging uitgesplitst in vijf onderdelen. De rechtbank zal deze onderdelen afzonderlijk – en niet in de volgorde zoals gehanteerd in de tenlastelegging – bespreken.
4.4.3
Het saldotegoed van € 711,- op de rekening van verdachte in PI “[locatie]”
Dit betreft een éénmalige overmaking van het resterende saldo van verdachte van zijn rekening in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) “[locatie]” naar de rekening van de PI [locatie]. De bron en daarmee dus ook de herkomst van dit geldbedrag is onbekend en de grootte is niet dusdanig dat gezegd kan worden dat het niet anders kan dan dat dit bedrag afkomstig is van enig misdrijf.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het witwassen van dit bedrag.
4.4.4
De storting van € 300,- op de rekening van verdachte in PI “[locatie]”
Voor dit bedrag geldt ook dat de bron onbekend is en daarmee de herkomst van het – relatief lage – bedrag. Ook gezien de beperkte omvang van het bedrag kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van – kort gezegd – het witwassen van dit bedrag.
4.4.5
Een totaalbedrag van € 21.750,23 op de Fortis bankrekening ([nummer 1])
Ten tijde van de ten laste gelegde pleegperiode stond deze rekening op naam van verdachte en [persoon 1].
Het bedrag van € 21.750,23 bestond uit gestorte bedragen met daarbij de vermelding “mutaties op kantoor” of “contante stortingen”.
Met de officier van justitie en de verdediging constateert de rechtbank dat de bedragen die als “mutaties op kantoor” zijn weergegeven buiten de ten laste gelegde periode vallen. Dit betreft in totaal een bedrag van € 11.750,23. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van het witwassen van dat bedrag vrij.
Ten aanzien van de overgebleven geldbedragen – vijftien stortingen die in totaal een bedrag van € 10.000,- behelzen – overweegt de rechtbank het volgende. De eerste contante storting (op 16 september 2003) kan door verdachte zijn verricht, aangezien hij toen niet gedetineerd was. Het is niet aannemelijk geworden dat andere personen dan de tenaamgestelde(n) contant geld op de bankrekening hebben gestort. De tenaamgestelde(n) moet(en) dan ook in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor stortingen van contant geld die op eigen rekening plaatsvinden. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte samen met [persoon 1], zulks tegen de achtergrond van de overige stortingen op deze bankrekening, verantwoordelijk wordt gehouden voor de storting van € 250,- die op 16 september 2003 plaatsvindt.
Dat ligt anders voor de tweede tot en met de laatste storting. Toen die stortingen plaatvonden, was verdachte gedetineerd. Verdachte heeft met betrekking tot deze stortingen verklaard niet te weten hoe deze bedragen op zijn rekening terecht zijn gekomen. Daarmee staat vast dat hij in ieder geval niet de storter van deze geldbedragen is. [persoon 1] heeft verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat die stortingen afkomstig zijn van de opbrengst uit haar wietoogst. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon 1] de storter is van deze bedragen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [persoon 1] ten aanzien van deze contante stortingen. Verdachte heeft bij de politie verklaard en ter terechtzitting herhaald dat [persoon 1] tijdens zijn detentie de bankrekening beheerde. Vast staat dat hij tijdens zijn detentie niet zelf de contante stortingen kan hebben gedaan. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte wetenschap had van de contante stortingen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat sprake is van mededaderschap ten aanzien van de tweede tot en met de laatste contante storting op deze Fortis rekening. Van witwassen van deze bedragen (een totaalbedrag van € 9.750,-) kan dan ook geen sprake zijn en de rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Kort samengevat spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van een bedrag van
(€ 11.750,23 + € 9.750,- =) € 21.500,23.
De rechtbank is van oordeel dat de contante storting van € 250,- van 16 september 2003 wel voor rekening van verdachte (en [persoon 1]) komt. Of dit als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.6
Een totaalbedrag van € 15.000,- op de Postbank rekening ([nummer 2])
Ten behoeve van deze rekening worden in de periode van 31 december 2002 tot en met
5 november 2007 zestien contante stortingen gedaan. In totaal gaat het om een geldbedrag van
€ 15.000,-.
De rekening stond tot 12 mei 2005 op naam van verdachte. Vanaf die datum is [persoon 1] mede de tenaamgestelde. Gedurende de hele ten laste gelegde periode werden vaste lasten (met name de huur en energielasten-Nuon) van verdachte en [persoon 1] van deze rekening afgeschreven. Naast eerdergenoemde contante stortingen werd de rekening tijdens de detentie van verdachte gevoed door middel van overschrijvingen vanaf de gezamenlijke Fortis bankrekening en de PI rekening van verdachte.
Zoals hiervoor in rubriek 4.4.5 al is besproken, is het niet aannemelijk dat andere personen dan de tenaamgestelde contant geld op de bankrekening hebben gestort en ligt het voor de hand dat de tenaamgestelde de bron van de contante stortingen is. Voor zover derden op de rekening zouden storten, ligt het voor de hand dat de gerechtigden tot de rekening weten wie dat doet. Aangezien de rekening tot 12 mei 2005 op naam van verdachte stond, moet het ervoor worden gehouden dat de stortingen van contante bedragen voor die datum door verdachte zijn gedaan. In de periode voor zijn detentie gaat het hierbij om een totaalbedrag van € 7.800,-. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat voor dat deel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [persoon 1]. Van medeplegen is in dit kader dan ook geen sprake.
Dit ligt anders bij de contante stortingen die zijn gedaan tijdens en na de detentie van verdachte. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 7.200,-. De bankrekening stond vanaf 12 mei 2005 mede op naam van [persoon 1] en vanaf 6 oktober 2003 was verdachte zelf vanwege zijn detentie niet meer in staat contante stortingen te doen. Uit het feit dat er met grote regelmaat bedragen van hun gezamenlijke Fortis bankrekening op deze rekening werden gestort en er zodoende voor gezorgd werd dat er altijd genoeg geld op stond om de vaste lasten van te betalen, leidt de rechtbank af dat [persoon 1] de beschikkingsmacht over deze bankrekening had. Verdachte was gedetineerd, dus [persoon 1] moet de storter zijn geweest van de contante bedragen tijdens de detentie van verdachte.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [persoon 1] (in ieder geval tijdens de detentie van verdachte) de financiën regelde voor wat betreft de op naam van verdachte gestelde bankrekening. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank op dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [persoon 1]. Ook de contante stortingen die zijn verricht na 26 maart 2006 – de dag dat verdachte vrij kwam – komen voor rekening van verdachte en [persoon 1] samen. Zij zijn immers beide de tenaamgestelden van de rekening. Ten aanzien van de contante stortingen die tijdens en na de detentie van verdachte plaatsvinden, is sprake van medeplegen door [persoon 1].
Of het bovenstaande als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in rubriek 4.4.8.
4.4.7
Een totaalbedrag van € 11.080,- op de PI rekening van verdachte
Dit betreft de rekening van verdachte in de PI “[locatie]” in [plaats]. Verdachte was daar gedetineerd van 23 april 2004 tot en met 28 maart 2006. In die periode is er middels stortingen van contante bedragen in totaal een bedrag van € 11.030,- (en niet zoals in de tenlastelegging is vermeld € 11.080,-) gestort. Gedurende voornoemde periode had verdachte de beschikking over deze rekening en daarmee dat geldbedrag voorhanden. Hij heeft dat geld ook geconsumeerd, zoals blijkt uit het overzicht inkomsten en uitgaven dat betrekking heeft op de PI rekening van verdachte.
Uit het (niet volledige) bezoekersoverzicht blijkt dat de geldbedragen die op deze rekening zijn gestort, telkens zijn bijgeschreven één dag nadat verdachte bezoek heeft gehad. Het duurt een dag voordat een storting is verwerkt. Aangenomen kan worden dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden op dagen dat verdachte bezoek had. Uit de bezoekerslijst blijkt dat [persoon 1] alle keren behoorde tot de bezoekers van verdachte. Zij was echter vaak niet alleen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen stellen dat [persoon 1] de storter van de bedragen is of dat zij wist dat een ander geld ten behoeve van verdachte stortte. Ook van enige andere vorm van een nauwe en bewuste samenwerking van [persoon 1] met verdachte is niet gebleken zodat niet kan worden gesproken van mededaderschap van [persoon 1].
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een bedrag van in totaal € 11.030,- voorhanden heeft gehad. Of het bovenstaande als witwassen gekwalificeerd moet worden, komt aan de orde in de volgende rubriek.
4.4.8
Is sprake van witwassen?
Bij deze stand van zaken staat ter beoordeling of het voorhanden hebben van deze bovengenoemde geldbedragen kan worden aangemerkt als witwassen.
Bij deze beoordeling dient als uitgangspunt te worden genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. Volgens het door het Hof Amsterdam gewezen arrest van 11 januari 2013, LJN BY8481, dient de toetsing door de zittingsrechter de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.
Zoals al eerder opgemerkt, beschikte verdachte in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft niet over enige legale inkomsten. De contante stortingen kunnen gezien de hoeveelheid en de verklaring van [persoon 1] niet worden verklaard uit de legale inkomsten van [persoon 1]. Verdachte heeft in 2003 een transactie van justitie betaald naar aanleiding van een vondst van een hennepplantage. [persoon 1] heeft in 2006 ook een transactie van justitie betaald voor eenzelfde feit. Voorts heeft [persoon 1] verklaard dat zij een hennepplantage heeft gehad en tien maal heeft geoogst. In dat kader heeft zij verklaard dat zij onvoldoende geld had om in haar levensonderhoud te voorzien anders dan met ondersteuning van de inkomsten uit een hennepplantage. Die oogst heeft zij vervolgens verkocht aan een growshop. De opbrengst heeft ze op haar (Fortis) bankrekening gestort. In 2006 is verdachte veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten in de periode januari tot en met september 2003. Daarnaast bevinden zich in het dossier nog stukken, namelijk informatie van de CIE en een OVC gesprek, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachte geld zou hebben gekregen van
[persoon 4] in verband met de strafzaak waarvoor hij in 2006 is veroordeeld. Kortom, het dossier biedt zonder meer aanwijzingen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de op zijn rekening en ten behoeve van hem gedane stortingen.
De verdachte heeft gedurende het politieonderzoek en tijdens de behandeling van de zaak goeddeels gezwegen met betrekking tot de periode 2003 tot en met 2006. Hij heeft over die periode niet willen verklaren, omdat die periode ‘een zwart doek’ voor hem is. Feit is dat hij gedurende een periode van bijna vijf jaren in totaal een bedrag van € 26.280,- aan contant geld op zijn bank- of PI rekening heeft gestort dan wel gestort gekregen, in ieder geval ter beschikking heeft gekregen. Verdachte heeft gewezen op bedragen die hij in de periode daarna contant van zijn ouders en schoonmoeder heeft geleend. Evenwel deze bedragen kunnen de gedane stortingen niet verklaren, nu verdachte en medeverdachte [persoon 1] hebben verklaard dat deze geleende bedragen gebruikt zijn om een caravan en auto’s te kopen. Verdachte heeft derhalve geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte geld, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld dat contant op zijn rekeningen is gestort een misdadige herkomst heeft.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaren door middel van het (laten) doen van vele transacties schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Het op dergelijke, structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan door de officier van justitie gesteld, gewoontewitwassen op.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 16 september 2003 tot en met 5 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader voorwerpen, te weten:
- contant gestorte geldbedragen
* tot een totaalbedrag van 250,- euro op Fortisbankrekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [verdachte] en/of [persoon 1] en
* tot een totaalbedrag van 7.200,- euro op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [verdachte]
verworven en voorhanden gehad en van de voorwerpen gebruik gemaakt, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
in de periode van 31 december 2002 tot en met 30 januari 2006 te Amsterdam of Grave van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten:
- contant gestorte geldbedragen
* tot een totaalbedrag van 7.800,- euro op Postbankrekeningnummer [nummer 2] t.n.v. [verdachte] en
* tot een totaalbedrag van 11.030,- euro op de rekening van [verdachte] in de P.I. "[locatie]" te [plaats]
verworven en voorhanden gehad en van de voorwerpen gebruik gemaakt, zulks terwijl hij, verdachte telkens wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf ter hoogte van de duur van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis rekening gehouden met de oudheid van het feit.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de strafmaat niets aangevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak geldt als oriëntatiepunt voor het witwassen van € 10.000,- tot
€ 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. De rechtbank neemt voor het onderhavige feit, waarbij het gaat om een totaalbedrag van € 26.280,-, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door verschillende geldbedragen voorhanden te hebben, waarvan het bezit niet vanuit een legale inkomstenbron is te verklaren. Hij heeft zich – naar eigen zeggen - stelselmatig niet afgevraagd waar het geld dat op zijn rekening in de gevangenis werd gestort vandaan kwam, terwijl hij dat wel had moeten doen. Hij heeft er echter wel voordeel uit genoten. Witwassen en de onderliggende criminaliteit vormen een aantasting van de legale economie en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatieregister van 7 mei 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, die 22 maanden bedraagt. De op te leggen gevangenisstraf zal ten gevolge van deze termijnoverschrijding met 13 dagen worden verminderd.
De rechtbank acht het witwassen van een kleiner bedrag bewezen dan de officier van justitie, maar kwalificeert het witwassen, in tegenstelling tot de officier van justitie, als gewoontewitwassen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 (oud) en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2013.
Bijlage
De bewijsmiddelen
1.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 10 januari 2008, doorgenummerde p. 1789.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [verdachte] deel ik u het volgende mee.
Er zijn geen inkomsten
(de rechtbank begrijpt: in de periode 2003 tot en met 2006)bekend van betrokkene.
2.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 22 april 2009, doorgenummerde p. 273.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [verdachte], BSN [nummer 3], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten.
Er zijn over de jaren 2007 en 2008 geen inkomsten bekend.
3.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 10 januari 2008, doorgenummerde p. 1791.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [persoon 1], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten:
2003 € 21.985
2004 € 21.174
2005 € 31.487
2006 € 18.912
4.
Een geschrift, inhoudende een brief van de Belastingdienst d.d. 22 april 2009, doorgenummerde p. 275.
De inhoud van deze brief luidt, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met betrekking tot [persoon 1], BSN [nummer 4], deel ik u het volgende mee.
Inkomsten
Werkgevers
2007 Diverse uitzendbureaus en [vennootschap 1]
Brutoloon € 24.779 loonheffing € 5.550

5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2013.

Deze verklaring luidt, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de ten laste gelegde periode geen inkomen gehad. Niet toen ik huisman was en niet toen ik gedetineerd was.
Ik weet niet wie er met grote regelmaat bedragen heeft gestort op mijn rekening in de gevangenis toen ik gedetineerd was. Ik zat aan de andere kant van de muur. Ik heb mij ook niet afgevraagd wie dat deed.
Ik heb dat ook niet aan [persoon 1] gevraagd. Ik heb haar nooit over de financiën gevraagd. Zij zei: maak je niet druk. Ik zou het niet weten en ik wil het ook niet weten. Ja, het klopt dat het misschien als een gelukkig geschenk uit de hemel kwam.
Ik hoor de voorzitter zeggen dat ik in mijn detentieperiode geld heb gehad van [persoon 1] en mijn dochter [persoon 2] en hij vraagt of ik dus ook wist dat het geld van [persoon 1] afkomstig was. Ik zeg u dat ik daar vanuit ging.
6.
Een proces-verbaal van verhoor [persoon 1] d.d. 24 augustus 2009, doorgenummerde p. 65, en 67.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw gezinssituatie?
A: Ik ben samenwonend met [verdachte].
V: Wat voor inkomsten had u tijdens de detentie van [verdachte]?
A: Toen werkte ik bij modebedrijf [vennootschap 2]. Ik werkte daar drie dagen per week en had een jaarcontract. Ik verdiende toen € 785 per maand.
V: Kon u daarvan rondkomen?
A: Nee.
7.
Een proces-verbaal van verhoor [persoon 1] d.d. 25 augustus 2009, doorgenummerde p. 71.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
V: In de periode 2004-2006 zijn er ook stortingen gedaan op uw rekening, waarvan is dat?
A: Dat is van mijn wietoogst, anders kan niet.
8.
Een proces-verbaal van algemeen relaas onderzoek [naam A] (deelonderzoek [verdachte] /[persoon 1] verdenking witwassen), d.d. 10 augustus 2011, doorgenummerde p. XII, XIII en XIV.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant [persoon 5], zakelijk weergegeven:

1.stortingen bankrekening (algemeen)

De rekeningnummers van de banken waren al bekend uit het onderzoek [naam B].
Het betrof de volgende bankrekeningen:
bank
rekening-nummer
soort
rekening
op naam van
bijzonderheid
Fortisbank
[nummer 1]
en/of
[verdachte]/[persoon 1]
Tot 16-10-2008, daarna
alleenrekening op naam van
[persoon 1]
Postbank/ING
[nummer 2]
op naam
[verdachte]
Tot 12-05-2005,
daarna en/ofrekening [verdachte]/[persoon 1]
1B Stortingen bankrekeningen 2003-2007
Contante stortingen op de bankrekeningen [nummer 1] en [nummer 2]
Uit onderzoek naar de bankafschriften bleken diverse contante stortingen te zijn gedaan op de bankrekeningen van verdachten. Dit betrof de volgende contante stortingen:
Fortisbankrekening [nummer 1]
datum
bedrag
omschrijving
16-09-2003
€ 250,00
Storting op rekening
Postbankrekening [nummer 2]
datum
bedrag
omschrijving
31-12-2002
€ 1.600,00
Storting op rekening
26-03-2003
€ 1.350,00
Storting op rekening
27-05-2003
€ 1.500,00
Storting op rekening
02-07-2003
€ 1.100,00
Storting op rekening
07-08-2003
€ 1.500,00
Storting op rekening
09-09-2003
€ 750,00
Storting op rekening
26-02-2004
€ 600,00
Storting Postkantoor
05-05-2004
€ 500,00
Storting Postkantoor
08-07-2004
€ 600,00
Storting Postkantoor
29-12-2004
€ 1.200,00
Storting Postkantoor
28-07-2005
€ 500,00
Storting eigen rekening
22-09-2005
€ 500,00
Storting eigen rekening
14-10-2005
€ 1.000,00
Storting eigen rekening
06-03-2006
€ 500,00
Storting eigen rekening
28-03-2007
€ 800,00
Storting Postkantoor
05-11-2007
€ 1.000,00
Storting eigen rekening
Totaal
€15.000,00
9.
Een proces-verbaal bevindingen rekeningen [verdachte] tijdens detentie, d.d. 22 januari 2008, doorgenummerde p. 417, plus bijlagen op doorgenummerde p. 421 tot en met 436.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Detentie [verdachte]
Bij navraag bij de Dienst Nationale Recherche Informatie bleek dat de verdachte [verdachte] na zijn aanhouding in het opsporingsonderzoek [naam B] in verschillende huizen van bewaring (HVB) gedetineerd zat, te weten:
HVB [locatie] van 06/10/2003 tot en met 29/03/2004
HVB [locatie] van 30/03/2004 tot en met 22/04/2004
HVB [plaats] [locatie] van 23/04/2004 tot en met 28/03/2006.
PI [locatie] te [plaats]
Het bleek dat op de rekening courant van de verdachte [verdachte] in de periode van detentie in het huis van bewaring in [locatie] contante gelden op rekening werden gestort. In totaal betrof dit in de periode van detentie in dit huis van bewaring een bedrag van € 11.030,-.
Bijvoegingen:
Bij dit proces-verbaal voeg ik:
- een excelbestand van contante stortingen op rekening in HVB
- -een uitdraai met een overzicht van de rekening courant van huis van bewaring [locatie].