ECLI:NL:RBAMS:2013:3885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_3518
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep omwonenden tegen verlening ligplaatsvergunning voor woonboot

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen de verlening van een ligplaatsvergunning aan de vergunninghouder voor zijn woonboot. De rechtbank Amsterdam heeft op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder zaaknummer AWB 12/3518. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de vergunningverlening. De eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, hebben aangevoerd dat het bestemmingsplan ten onrechte is aangepast en dat de vergunninghouder onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2012, waarin de beroepen tegen het bestemmingsplan ongegrond zijn verklaard. Hierdoor is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden en kan de (on)juistheid ervan niet meer ter discussie staan in deze procedure. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende procesbelang hebben bij hun beroep, omdat hun bezwaren voornamelijk van morele aard zijn en niet leiden tot een inhoudelijke beoordeling van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep van de eisers niet-ontvankelijk en het beroep van de andere eisers ongegrond. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder rechtmatig een ligplaatsvergunning heeft verkregen, omdat er geen weigeringsgronden zijn en de vergunninghouder de juiste informatie heeft verstrekt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3518 VEROR

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers 1],
gemachtigde: E.P. Blaauw,
[eisers2],
gemachtigde: B.J. de Laaf,
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. ing. H. Pals.
Voorts neemt aan het geding deel de belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. D. op de Hoek.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunninghouder een vergunning verleend met zijn woonboot[naam woonboot] ligplaats in te nemen aan de[adres ligplaats] te [woonplaats].
Bij besluit van 29 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de beroepen geregistreerd onder zaaknummers AWB 12/3165 GEMWT, AWB 12/4540 VEROR en AWB 12/6155 VEROR. Eisers[eisers 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. C.R. Waal. De vergunninghouder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek is de onderhavige zaak weer gesplitst van de zaken geregistreerd onder zaaknummers AWB 12/3165 GEMWT, AWB 12/4540 VEROR en AWB 12/6155 VEROR.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1. [eisers4] zijn eigenaar van de woonboot[naam woonboot2]. Zij hebben vanaf 2000 een vergunning voor een ligplaats aan de[adres ligplaats1] te [woonplaats]. Medio 2010 heeft [belanghebbende1] met zijn woonboot[naam woonboot3 1] ligplaats ingenomen op de [adres ligplaats2]. [eisers4] zijn jarenlang met verweerder in onderhandeling geweest om hun woonboot te verplaatsen van de[adres ligplaats1] naar de [adres ligplaats2]. Op 28 april 2010 hebben [eisers4] met verweerder een overeenkomst gesloten. Op grond hiervan zijn zij – voor zover in het onderhavige geding relevant – overeengekomen dat [eisers4] in aanmerking kunnen komen voor een ligplaatsvergunning voor de ligplaats aan de [adres ligplaats2], indien het gewijzigde (postzegel)bestemmingsplan ‘[adres ligplaats2]’ (hierna: het bestemmingsplan) formele rechtskracht heeft gekregen. Verweerder heeft daarnaast een overeenkomst met [belanghebbende2] gesloten, op grond waarvan verweerder stappen zal ondernemen om de [naam woonboot1] ligplaats te geven aan de[adres ligplaats1].
1.2. De vergunninghouder neemt sinds jaren ligplaats in aan de[adres ligplaats]. Hij heeft op 6 juli 2011 een aanvraag ingediend voor de ligplaatsvergunning aan de[adres ligplaats] voor de [naam woonboot4].
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de vergunninghouder een vergunning verleend met zijn woonboot de [naam woonboot4] ligplaats in te nemen aan de[adres ligplaats]. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.4. Het bestemmingsplan is op 27 september 2011 vastgesteld en op 23 december 2011 in werking getreden. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 augustus 2012(LJN: BX3925) zijn de tegen het bestemmingsplan gerichte beroepen ongegrond verklaard en is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
1.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit – met overneming van het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van [stadsdeel] – ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat, nu geen van in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: de Vob 2010) neergelegde weigeringsgronden zich voordoen, geen beletsel bestaat de vergunninghouder een ligplaatsvergunning te verlenen. In beroep hebben eisers zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
1.6. Bij besluit van 25 september 2012 heeft verweerder [eisers4] een vergunning verleend met de[naam woonboot5] ligplaats in te nemen aan de [adres ligplaats2]. Diezelfde dag zijn de[naam woonboot5] en de [naam woonboot1] van ligplaats gewisseld.
Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vob 2010, zoals deze per 1 mei 2010 luidt, kan – voor zover hier van belang – de vergunning worden ingetrokken indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
2.2. Op grond van artikel 2.3.1, eerste lid, van de Vob 2010 is het verboden zonder vergunning of in afwijking van een vergunning met een woonboot ligplaats in te nemen.
Op grond van het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, de ordening, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart.
2.3. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de Stadsdelen draagt het college al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
Beoordeling
Toepasselijk recht
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Ontvankelijkheid
3.2. Ter zitting heeft [eiser1] desgevraagd verklaard dat het eiseres[eiseres1] en haar niet is te doen om de maatvoering van de [naam woonboot4] maar dat zij zijn opgekomen tegen de vergunningverlening om, kort gezegd, hun protest ten aanzien van verweerders handelwijze kenbaar te maken. [eiser1] heeft ter zitting gesteld dat de vergunninghouder zijn ligplaatsvergunning op oneigenlijke wijze – via list en bedrog – heeft weten te krijgen van verweerder. Verweerder heeft volgens [eiser1] met twee maten gemeten, aangezien [eisers4] zich wel aan de spelregels hebben gehouden maar zij jarenlang zijn tegengewerkt. [eiser1] en [eiser2] voelen zich moreel geroepen iets te doen.
3.2.1. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2011, LJN: BS8871).
3.2.2. In hetgeen [eiser1] ter zitting heeft verklaard, ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat [eiser1] en [eiser2] onvoldoende procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroep. De redenen van [eiser1] en [eiser2] in beroep te komen zijn immers uitsluitend van morele aard. De wens om een principiële uitspraak te krijgen over de handelwijze van verweerder is volgens vaste rechtspraak onvoldoende om een procesbelang aan te nemen. De omstandigheid dat zij naar eigen zeggen uitzicht hebben op de [naam woonboot4], kent de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen betekenis toe, nu [eiser1] ter zitting heeft verklaard geen bezwaren te koesteren tegen de maatvoering van de [naam woonboot4].
3.2.3. De conclusie is daarom dat de rechtbank [eiser1] en [eiser2] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun beroep.
3.3. Ter zitting hebben verweerder en de vergunninghouder aangevoerd dat [eisers4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep wegens het ontbreken van procesbelang. Zij betogen daartoe dat [eisers4] na de vergunningverlening aan de vergunninghouder zijn verhuisd van de ligplaats[adres ligplaats1] naar de ligplaats [adres ligplaats2]. Met deze verhuizing zijn [eisers4] geen directe buren meer van de vergunninghouder. Zij hebben hun zicht op de [naam woonboot4] verloren en daarmee het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep. Zij klagen immers over het wederzijdse zicht en inkijk die de [naam woonboot4] en de[naam woonboot5] op elkaar hebben en de door hen gestelde inbreuk op hun privacy als gevolg daarvan.
3.3.1. De rechtbank overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat tussen de [naam woonboot4] en de[naam woonboot5] inmiddels twee woonboten liggen. Deze boten liggen lager dan de [naam woonboot4] en de[naam woonboot5]. [eisers4] hebben ter zitting verklaard dat zij hierdoor – onverminderd de verhuizing – nog altijd zicht hebben op de [naam woonboot4] en recht op elkaar uitkijken. Deze stelling is door verweerder en de vergunninghouder onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid hiervan. De rechtbank is gelet op de door [eisers4] aangevoerde zichtbezwaren daarom van oordeel dat de verhuizing onvoldoende reden geeft geen procesbelang aan te nemen.
3.3.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat [eisers4] kunnen worden ontvangen in het beroep.
Ten gronde
3.4. [eisers4] voeren – samengevat weergegeven – aan dat de vergunninghouder op oneigenlijke gronden de aan hem bij besluit van 15 september 2004 verleende vervangingsvergunning heeft verkregen. Zij stellen daartoe dat de vergunninghouder in het kader van de aan hem verleende vervangingsvergunning heeft toegezegd de maatvoering van de (toen toekomstige) [naam woonboot4] aan te passen. Ook is deze voorwaarde door verweerder gesteld. Nu een voorwaarde is gesteld aan het verkrijgen van de vervangingsvergunning – en die voorwaarde niet is vervuld – had nooit een ligplaatsvergunning aan de vergunninghouder mogen worden afgegeven. Dat levert gezien artikel 2.8.1, eerste lid, van de Vob 2010 een grond op de ligplaatsvergunning in te trekken, omdat de vergunninghouder onjuiste informatie heeft verschaft. Daarnaast stellen [eisers4] dat het bestemmingsplan, gezien de toezegging van de vergunninghouder de maatvoering van zijn woonboot aan te passen, nooit had mogen worden aangepast om de maatvoering van de [naam woonboot4] te accommoderen.
3.4.1. De rechtbank stelt vast dat geen van de in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 genoemde weigeringsgronden zich voordoen. De ligplaats is niet (meer) in strijd met het geldende bestemmingplan. Ten aanzien van het standpunt van [eisers4] dat het bestemmingsplan met betrekking tot de [naam woonboot4] ten onrechte is aangepast, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 (LJN: BX3925). Hierin heeft de Afdeling de beroepen tegen het bestemmingsplan ongegrond verklaard, waarbij de maatvoering van de [naam woonboot4] voorwerp van geschil is geweest. Het bestemmingsplan is met die uitspraak onherroepelijk geworden. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat de (on)juistheid van het bestemmingplan geen onderwerp van dit geding kan zijn. De rechtbank volgt [eisers4] niet in hun standpunt dat er een intrekkingsgrond bestaat omdat de vergunninghouder onjuiste informatie heeft verschaft. Daartoe wijst de rechtbank erop dat niet is gebleken dat de vergunninghouder in het kader van de procedure aangaande de ligplaatsvergunning onjuiste informatie heeft verstrekt. Bij de aanvraag voor de ligplaatsvergunning heeft de vergunninghouder immers – zo hebben [eisers4] niet betwist – de werkelijke maten van de [naam woonboot4] verstrekt. Van het verstrekken van onjuiste informatie in het kader van deze vergunningaanvraag is dan ook geen sprake. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
3.4.2. Nu zich geen weigeringsgronden voordoen, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de ligplaatsvergunning te verlenen.
Slotoverwegingen
3.5. De slotsom is dat de rechtbank het beroep van [eiser1] en [eiser2] niet-ontvankelijk zal verklaren en het beroep van [eisers4] ongegrond zal verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser1] en [eiser2] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eisers4] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, mr. A.M.I. van der Does en mr. H.G. Schoots, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B