ECLI:NL:RBAMS:2013:3878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_4171
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. Eiseres had een uitkering ontvangen van 29 september 2004 tot 22 juli 2010, maar haar uitkering werd ingetrokken en een bedrag van € 42.499,85 bruto werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude, waarbij bleek dat eiseres niet alle relevante informatie over haar financiële situatie had gedeeld, waaronder het bestaan van twee bankrekeningen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidde tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om de bijstandsverlening in te trekken. Eiseres voerde aan dat de mutaties op haar bankrekening verband hielden met hagbad, een onder Somaliërs gebruikelijk kredietsysteem, en dat zij niet over de tegoeden kon beschikken. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij niet over de tegoeden kon beschikken, en dat de bedragen op haar bankrekening als haar middelen moesten worden beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, waardoor de intrekking van de bijstandsverlening en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren. Eiseres had onvoldoende inzicht gegeven in de herkomst van de op haar rekening gestorte bedragen en er was geen aanleiding voor de rechtbank om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4171 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,

verweerder,
gemachtigde mr. M.R. Verhagen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken over de periode van
1 september 2005 tot 22 juli 2010 en een bedrag van € 42.499,85 bruto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 10 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres ontving in de periode van 29 september 2004 tot 22 juli 2010 een uitkering op grond van de WWB naar de norm van een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%.
1.2. Naar aanleiding van een bestandskoppeling met de RDW waaruit bleek dat per 26 november 2009 op naam van eiseres een Volkswagen Passat stond geregistreerd, heeft de afdeling Handhaving en Opsporing van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) nader onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport Uitkeringsfraude, met afsluitdatum 27 oktober 2011. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres over twee bankrekeningen beschikt waarvan zij het bestaan niet heeft gemeld aan verweerder. Uit de bankafschriften van een van deze rekeningen is gebleken dat de maandelijkse uitgaven van eiseres hoger zijn dan haar inkomsten.
1.3. Bij besluit van 28 juli 2010 is de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 22 juli 2010 ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenverplichting. Daartegen is geen rechtsmiddel aangewend.
1.4. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Daardoor heeft verweerder het recht op bijstand niet correct kunnen vaststellen in de periode van 1 september 2005 tot 22 juli 2010.
1.5. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alle gelden op de bankrekening kunnen worden beschouwd als behorende tot de middelen van eiseres, nu eiseres daarover redelijkerwijs kon beschikken en heeft beschikt.
1.6. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de mutaties op de bankrekening in geding middelen betreffen, waarover eiseres redelijkerwijs kon beschikken. Het merendeel van deze mutaties betrof betalingen in het kader van zogenaamde hagbad. Dit betreft een onder Somaliërs gebruikelijk besloten kredietsysteem, wat een rentevrij leen- en spaarsysteem is, waarbij individuen direct geld lenen aan elkaar. In de hagbad-groep moet elke deelnemer elke periode een bedrag bijdragen aan de hagbad. De beheerder verzamelt per periode het geld, en geeft per periode het totaalbedrag aan een ander lid van de groep. De hagbad fungeert op deze manier voor de leden die het totale bedrag krijgen voordat ze de hele contributie hebben overgemaakt als leensysteem en voor andere leden, die het totaalbedrag krijgen nadat ze alles hebben bijgedragen, als spaarsysteem. De stortingen op de rekening van eiseres hadden gelet hierop niet gerekend mogen worden tot de middelen, waarover eiseres redelijkerwijs kon beschikken. Verweerder heeft daar onvoldoende onderzoek naar gedaan.
Wettelijk kader
2.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.   Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
2.4. Op grond van artikel 54, derde lid aanhef en sub a, van de WWB kan onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid of de artikelen 30c, tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.5. Op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.6.   Op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK kan van terugvordering worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voorts is niet in geschil dat eiseres als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting teveel bijstand heeft ontvangen. Verweerder was dan ook in beginsel op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd om de bijstand in te trekken.
3.2. Anders dan eiseres meent heeft verweerder het recht op bijstand niet herzien, maar ingetrokken. Weliswaar luidt het advies in het rapport uitkeringsfraude dat de bijstand dient te worden herzien, maar uit het rapport mutatie van verweerder van 8 november 2011 blijkt dat het recht op bijstand in afwijking daarvan, wordt ingetrokken. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat het recht op bijstand is ingetrokken en dat het volledige bedrag dat eiseres in de periode in geding aan bijstand heeft ontvangen is teruggevorderd.
3.3. Nu verweerder in beginsel bevoegd was tot intrekking over te gaan, is het vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
3.4. Eiseres heeft gesteld dat het recht op bijstand wel was vast te stellen. Zij had niet de beschikking over alle tegoeden op de bankrekening, omdat de bankrekening werd gebruikt voor hagbad. Eiseres was soms als beheerder van de hagbad verantwoordelijk voor het verzamelen van het geld dat de deelnemers bijdroegen, hetgeen de stortingen en afboekingen op haar rekening verklaart, en soms nam zij als deelneemster deel aan de hagbad. Eiseres nam deel aan verschillende hagbad-groepen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een aantal bankafschriften overgelegd, waarop is vermeld dat bepaalde betalingen hagbad betreffen. Daarnaast heeft eiseres vier verklaringen van deelnemers aan de hagbad overgelegd.
3.5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2012, LJN: BX5219, rechtvaardigt het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd genoegzaam aan te tonen dat zij niet over de tegoeden op de rekening kon beschikken. De stelling van eiseres dat de rekening werd gebruikt ten behoeve van het spaarsysteem hagbad is hiervoor onvoldoende. Immers, onbetwist is dat eiseres feitelijk en met uitsluiting van anderen de zeggenschap had over de bestemming van de tegoeden op deze rekening. Dat deze zeggenschap binnen het spaarsysteem van hagbad beperkt zou zijn doet hieraan niet af, reeds omdat eiseres in ieder geval ook zelf tot de begunstigden van het spaarsysteem behoort en zij geen concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de te hanteren verdelingsmaatstaven, noch met betrekking tot de (contante) stortingen en opnamen van de rekening (vergelijk in dit verband de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2009, LJN: BH6428).
3.7. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bedragen op de bankrekening van eiseres als tot haar middelen behorende in aanmerking moeten worden genomen.
3.8. Middels het overleggen van een viertal verklaringen van enkele deelnemers aan hagbad, en enkele bankafschriften waarop bij een aantal betalingen ‘hagbad’ staat vermeld heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht verschaft in het verloop van de saldi van de op haar naam staande bankrekeningen. Daarbij komt dat vast staat dat eiseres (ook) contante betalingen aannam, waarvan de omvang en herkomst volstrekt onduidelijk zijn gebleven. Dat betekent dat vanwege het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens de herkomst van de op de rekening gestorte bedragen niet aannemelijk is geworden, waardoor het recht op bijstand over de periode in geding niet kon worden vastgesteld. Dat eiseres volgens haar verklaring dergelijke objectieve en verifieerbare stukken niet kan overleggen omdat het beheer van gelden voor derden plaatsvond op basis van vertrouwen, kom voor haar risico. Nu iedere vorm van administratie ontbreekt, ziet de rechtbank bovendien geen aanknopingspunt op grond waarvan verweerder gehouden was nader onderzoek te doen naar de deelnemers van het spaarsysteem hagbad.
3.9. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd het recht op bijstand over de hier in geding zijnde periode met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking.
3.10. Met het voorgaande is tevens voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering, zoals neergelegd in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen, kan ook niet worden vastgesteld of aan eiseres over een gedeelte van de periode waarover de bijstand wordt ingetrokken, wel bijstand zou zijn verleend wanneer de door haar voor het verlenen of voortzetten van de bijstand van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest. Daaruit volgt dat niet kan worden beoordeeld of volledige terugvordering van kosten van bijstand tot uitkomsten leidt die voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat met het beleid beoogd wordt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is evenmin gebleken.
3.11. De door eiseres aangevoerde beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB