In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. Eiseres had een uitkering ontvangen van 29 september 2004 tot 22 juli 2010, maar haar uitkering werd ingetrokken en een bedrag van € 42.499,85 bruto werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude, waarbij bleek dat eiseres niet alle relevante informatie over haar financiële situatie had gedeeld, waaronder het bestaan van twee bankrekeningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidde tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om de bijstandsverlening in te trekken. Eiseres voerde aan dat de mutaties op haar bankrekening verband hielden met hagbad, een onder Somaliërs gebruikelijk kredietsysteem, en dat zij niet over de tegoeden kon beschikken. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij niet over de tegoeden kon beschikken, en dat de bedragen op haar bankrekening als haar middelen moesten worden beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, waardoor de intrekking van de bijstandsverlening en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren. Eiseres had onvoldoende inzicht gegeven in de herkomst van de op haar rekening gestorte bedragen en er was geen aanleiding voor de rechtbank om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.