ECLI:NL:RBAMS:2013:3850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
28 juni 2013
Zaaknummer
13-737331-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in verband met mensenhandel en de toepassing van de ne bis in idem-regel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, België. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 juni 2013, waarbij de officier van justitie aanwezig was. De opgeëiste persoon had afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn en werd bijgestaan door zijn raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van de Correctionele rechtbank te Gent, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 40 maanden. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht en geconcludeerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende informatie heeft verstrekt over de rechten van de opgeëiste persoon na overlevering.

De rechtbank heeft ook de ne bis in idem-regel beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon in Nederland ook werd vervolgd voor mensenhandel met betrekking tot hetzelfde slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat, gezien de aard van mensenhandel als een voortdurend delict, er sprake was van hetzelfde feit. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd voor zover deze betrekking had op de feiten met betrekking tot het slachtoffer, maar toegestaan voor de overige feiten.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 2, 5, 7 en 9 van de OLW, en heeft de overlevering toegestaan voor de feiten die niet onder de ne bis in idem-regel vallen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737331-13
RK nummer: 13/2646
Datum uitspraak: 28 juni 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2013 (ontvangen op 16 april 2013) door de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats 1] (Hongarije) op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats 2],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. van Ditzhuyzen.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn, maar heeft zich door zijn gemachtigd raadsman, mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam doen bijstaan.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat
de rechtbank er vanwege de appointering niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. Uit het dossier blijkt dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 december 2012 van de Correctionele rechtbank te Gent (referentienummer GE.37.LA50040/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Daarvan resteert volgens het EAB nog 38 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder sub d, van de OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB verwezen naar de als bijlage aan het EAB toegevoegde “Verklaring betreffende de rechten van de persoon die in België bij verstek veroordeeld werd” van 16 april 2013. Hierin is vermeld dat de opgeëiste persoon 15 dagen na de betekening van het vonnis verzet kan instellen. Voorts heeft de uitvaardigende autoriteit bij faxbericht van 10 juni 2013 het modelformulier behorend bij artikel 12 van de OLW ingevuld en toegestuurd aan de officier van justitie. Ook hierin is aangekruist dat het vonnis na overlevering persoonlijk aan de opgeëiste persoon zal worden betekend waarna hij 15 dagen de tijd heeft om verzet tegen het vonnis aan te tekenen. Verder heeft de uitvaardigende autoriteit in een mail van 6 juni 2013 ook aangegeven dat, alhoewel is gebleken dat de opgeëiste persoon kennis heeft gekregen van het vonnis en de inhoud van het vonnis, het verzet nog ontvankelijk zal zijn omdat duidelijk is dat de opgeëiste persoon duidelijk geen kennis had van de wijze waarop het verzet diende te worden aangetekend, dan wel binnen welke termijn verzet aangetekend had moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder sub d, van de OLW en gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering verzet zal kunnen aantekenen. De in artikel 12 van de OLW bedoelde weigeringsgrond is dan ook niet van toepassing.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 3, te weten:
Mensenhandel
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Ne bis in idem

De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 9 van de OLW. De opgeëiste persoon is in België bij verstek veroordeeld wegens mensenhandel van [slachtoffer] in de periode van 3 juni 2011 tot 13 juli 2011 te Gent of elders in het Rijk. In Nederland is de opgeëiste persoon verdachte in de zaak met parketnummer 09/754095-12, waarin eenzelfde verwijt wordt gemaakt en wel met betrekking tot de periode van januari 2011 tot en met 4 april 2012. De
officier van justitie tracht dit probleem te ondervangen door de pleegperiode aan te passen zodat de in België bewezen feiten exact aansluiten op de in Nederland verweten feiten. Er is dan echter nog steeds sprake van hetzelfde feit omdat mensenhandel een voortdurend delict is. De opgeëiste persoon wordt dus in Nederland vervolgd voor hetzelfde feit als waarvoor hij in België is veroordeeld. Tenzij de vervolging voor dit feit in Nederland geheel wordt gestaakt, kan er niet worden overgeleverd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. Er is geen sprake van ne bis in idem. Het Belgische vonnis is voorgelegd aan de officier van justitie die belast is met de vervolging in de Nederlandse strafzaak. De periode waarop de Nederlandse tenlastelegging ziet, is veel langer. Middels een wijziging van de tenlastelegging zullen de Nederlandse feiten worden aangepast aan de Belgische veroordeling met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer]. Er is in de pro forma zitting reeds uitvoering gegeven aan de staking van de vervolging conform de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 mei 2013.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW wordt de overlevering niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het strafbare feit “mensenhandel” een zogenaamd voortdurend delict betreft. In België is de opgeëiste persoon met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer] hiervoor veroordeeld en wel voor de periode van 3 juni 2011 tot
13 juli 2011. In Nederland wordt de opgeëiste persoon ook met betrekking tot dit slachtoffer vervolgd voor mensenhandel in de zaak met parketnummer 09/754095-12 voor de periode van januari 2011 tot en met 4 april 2012.
Gelet op het gegeven dat sprake is van een voortdurend delict is de rechtbank van oordeel dat sprake is van hetzelfde feit.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn brief van 27 mei 2013 aan de officier van justitie bij het IRC te Amsterdam opdracht gegeven de vervolging met betrekking tot de opgeëiste persoon in de zaak met parketnummer 09/754095-12 gedeeltelijk te staken, te weten voor zover de vervolging betrekking heeft op de verdenking van mensenhandel tegen [slachtoffer] gepleegd in de periode van 3 juni 2011 tot 13 juli 2011. Volgens de officier van justitie zal het staken van de vervolging voor deze periode worden geëffectueerd door een wijziging van de tenlastelegging te vorderen zodanig dat deze periode uit de tenlastelegging wegvalt.
Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een voortdurend delict zal, indien al voornoemde wijziging van de tenlastelegging wordt toegestaan, deze wijziging niet tot gevolg hebben dat het strafbaar feit waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd een ander feit is dan waarvoor hij in België is veroordeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overlevering, voor zover die betrekking heeft op het slachtoffer [slachtoffer] op gespannen voet staat met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW en derhalve in zoverre dient te worden geweigerd.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten, met uitzondering die betrekking hebben op het slachtoffer [slachtoffer] waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, en er een verzetgarantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor zover het vonnis betrekking heeft op het slachtoffer [slachtoffer] (slachtoffer 11 op het vonnis van 10 december 2012) moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 9 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten genoemd in het vonnis van 10 december 2012 met betrekking tot de slachtoffers genummerd onder 1 tot en met 10 en 12.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer] (slachtoffer 11 op het vonnis van 10 december 2012) .
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.