Op grond van artikel 47a van de WWB heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en hun gezinsleden.
Op grond van het tweede lid zijn onder meer hoofdstukken 2, 3 en 6 van de WWB van toepassing.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB – en tot 1 januari 2004 artikel 65, eerste lid, van de Abw – is de belanghebbende verplicht om uit eigen beweging aan het college alle feiten en omstandigheden door te geven waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (hierna: de inlichtingenverplichting).
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB – zoals deze bepaling tot 1 januari 2013 luidde – kan het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB – zoals deze bepaling tot 1 januari 2013 luidde – kan het college de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.