ECLI:NL:RBAMS:2013:3827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
28 juni 2013
Zaaknummer
AWB-12_5329
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-uitkering wegens vermogensoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale verzekeringsbank (verweerder) over de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering). Eiseres had een woning in Polen op haar naam staan, waarvoor zij circa € 21.000,- had betaald. De rechtbank oordeelde dat dit lidmaatschapsrecht als vermogen moest worden aangemerkt, waardoor eiseres niet meer voldeed aan de vermogensgrens voor bijstandsverlening. De rechtbank stelde vast dat de AIO-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2003 ten onrechte was verstrekt, omdat zij en haar overleden echtgenoot vanaf dat moment meer vermogen hadden dan toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de AIO-uitkering en de terugvordering van € 34.516,37 gerechtvaardigd waren, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Eiseres had niet gemeld dat zij over een koopwoning beschikte, wat leidde tot een te hoge uitkering. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat zij niet op de hoogte was van de situatie en dat de terugvordering onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres,

(gemachtigde mr. V.M.C. Verhaegen),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

(gemachtigde F.M. Aalders).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder de betaling van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (de AIO-uitkering) van eiseres met ingang van 1 maart 2012 stopgezet.
Bij besluit van 23 maart 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder de AIO-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken.
Bij besluit van 23 maart 2012 (het primaire besluit III) heeft verweerder de aan eiseres betaalde AIO-uitkering tot een bedrag van € 34.516,37 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II en het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en T. Ahmad, tolk in de Poolse taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt.
1.1.
Eiseres was gehuwd met[persoon1].[persoon2] en eiseres ontvingen van verweerder een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) en een AIO-uitkering. Daarvoor hebben ze van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] een bijstandsuitkering ontvangen.[persoon2] is op 24 januari 2011 overleden. Bij besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder het AOW-pensioen en de AIO-uitkering met ingang van februari 2011 aangepast in verband met het overlijden van[persoon2].
1.2.
Op 20 januari 2011 heeft verweerder een anonieme tip ontvangen dat de familie [naam familie] in Polen twee woningen in eigendom zou hebben. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan[persoon2] en eiseres verstrekte AIO-uitkering. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de handhavingsrapportage van 21 december 2011.
1.3.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder de betaling van de AIO-uitkering met ingang van 1 maart 2012 stopgezet. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de AIO-uitkering met ingang van 1 januari 2003 ingetrokken, omdat[persoon2] en eiseres vanaf januari 2003 tot en met februari 2012 € 34.516,37 te veel aan AIO-uitkering hebben ontvangen. In het besluit is vermeld dat eiseres sinds de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 1 juli 2000 in het bezit is van een koopwoning in Polen (de woning) met een waarde boven de vermogensgrens. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij het primaire besluit III heeft verweerder een bedrag van € 34.516,37 aan betaalde AIO-uitkering teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de stopzetting niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de intrekking en de terugvordering ongegrond verklaard. In het bestreden besluit is vermeld dat aangezien de AIO-uitkering inmiddels is ingetrokken geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het bezwaar tegen de stopzetting van de betaling. In het besluit is verder vermeld dat eiseres op 13 januari 2000 samen met haar echtgenoot een aanvraag om bijstand heeft gedaan, waarbij enkel melding is gedaan van een huurwoning. In het besluit staat dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres over een koopwoning in Polen beschikt en dat deze woning op 1 juli 2000 een waarde vertegenwoordigt van minstens € 21.000,- of meer. Omdat het vermogen meer dan het toegestane bedrag bedroeg, hadden eiseres en[persoon2] met ingang van 1 juli 2000 geen recht op bijstand. Aangezien de uitbetaalde bedragen over de jaren 2000 tot en met 2002 niet meer te achterhalen zijn, wordt het recht op bijstand ingetrokken met ingang van 1 januari 2003 op grond van artikel 69 van de Algemene bijstandswet (Abw) en artikel 54 van de Wet werk en bijstand (WWB). Er is niet gebleken van dringende redenen om af te zien van intrekking. Evenmin is gebleken dat het kennelijk onredelijk is om tot volledige intrekking over te gaan. Uit de intrekking van de AIO-uitkering volgt de terugvordering van € 34.516,37 netto. Verweerder is niet gebleken van omstandigheden om van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien.
1.7.
Eiseres heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
2.
De rechtbank gaat uit van het volgende wettelijk kader.
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Op grond van artikel 47a van de WWB heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en hun gezinsleden.
Op grond van het tweede lid zijn onder meer hoofdstukken 2, 3 en 6 van de WWB van toepassing.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB – en tot 1 januari 2004 artikel 65, eerste lid, van de Abw – is de belanghebbende verplicht om uit eigen beweging aan het college alle feiten en omstandigheden door te geven waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (hierna: de inlichtingenverplichting).
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB – zoals deze bepaling tot 1 januari 2013 luidde – kan het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB – zoals deze bepaling tot 1 januari 2013 luidde – kan het college de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de intrekking in het primaire besluit II niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. De beoordeling door de bestuursrechter bestrijkt in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire (intrekkings)besluit. Dit betekent dat de periode in geding loopt van 1 januari 2003 tot en met 23 maart 2012. In de periode in geding is het relevante wettelijk kader een aantal malen gewijzigd. In dat verband is allereerst van belang dat met ingang van 1 januari 2004 de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van bijstand is gebaseerd op de artikelen 54 en 58 en 59 van de WWB, terwijl daarvoor op grond van de (oude) bepalingen van de Abw de verplichting bestond om tot intrekking en terugvordering over te gaan. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat in gevallen als de onderhavige aan de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB de bevoegdheid kan worden ontleend om tot intrekking en terugvordering over te gaan. De rechten en verplichtingen van eiseres dienen, nu deze betrekking hebben op een tijdvak gedeeltelijk gelegen vóór 1 januari 2004, materieel mede te worden beoordeeld naar de (oude) bepalingen van de Abw. Verder is van belang dat met ingang van 1 januari 2010 in artikel 47a van de WWB is bepaald dat – niet langer de gemeenten maar – verweerder tot taak heeft bijstand te verlenen (in de vorm van de AIO-uitkering) aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en hun gezinsleden. Verweerder heeft dezelfde bevoegdheden als de bevoegdheden die de gemeenten tot 1 januari 2010 uitoefenden bij de uitvoering van de WWB voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
4.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij de woning niet in haar eigendom heeft, maar dat de woning van een corporatie is en dat zij het recht heeft gekocht om daar te wonen. Eiseres heeft toegelicht dat zij voor dit recht een prijs heeft betaald en dat zij de mogelijkheid heeft om dit recht weer te verkopen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de woning op naam van eiseres staat en dat zij voor de woning circa € 21.000,- heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat uit het door eiseres in bezwaar overgelegde taxatierapport blijkt dat het lidmaatschapsrecht van de woning is getaxeerd op een bedrag van 150.000 Poolse zloty (omgerekend volgens eiseres circa € 37.500,-). Het door eiseres gestelde woonrecht vertegenwoordigt gelet op de overgelegde taxatie een economische waarde en kan worden overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een vermogensrecht ten aanzien van de woning. Eiseres heeft een bezitting waarover zij redelijkerwijs kan beschikken, zodat zij dus over vermogen in de zin van de WWB beschikt. Voor zover eiseres betoogt dat geen sprake is van vermogen, faalt deze beroepsgrond dus.
5.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het gegeven dat een aanvullende bijstandsuitkering werd ontvangen.[persoon2] heeft de formulieren van de gemeente [gemeente] zonder volmacht namens eiseres ondertekend. Zij was dus niet op de hoogte van een onjuiste opgave ten aanzien van de woning.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat van de eigendom of het lidmaatschapsrecht van de woning melding is gemaakt bij de gemeente [gemeente] en/of verweerder, zodat de inlichtingenverplichting is geschonden. De rechtbank stelt vast dat aan[persoon2] en eiseres een gezamenlijke AIO-uitkering is toegekend naar de norm van een gezin. Hiermee is een uitkeringsrelatie tot stand gekomen op grond waarvan op[persoon2] en eiseres, en na het overlijden van[persoon2] op eiseres alleen, de inlichtingenverplichting is komen te rusten. In het kader van de WWB worden[persoon2] en eiseres voor de periode dat zij een uitkering naar de norm van een gezin ontvangen aangemerkt als één rechtssubject. Eiseres kan zich als een in de gezinsbijstand begrepen partner niet op onbekendheid beroepen. De omstandigheid dat[persoon2], zoals eiseres stelt, buiten haar om een uitkering heeft aangevraagd en dat zij geen kennis had van de op haar rustende inlichtingenverplichting, is dus niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.
6.
Wanneer vermogen de vrij te laten grens overschrijdt, is daarin een beletsel voor bijstandsverlening gelegen. Vast staat dat de waarde van (het lidmaatschapsrecht van) de woning de vermogensgrens overschrijdt. Gelet hierop is verweerder bevoegd om de AIO-uitkering met ingang van 1 januari 2003 met toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB in te trekken. Niet gebleken is dat verweerder niet in overeenstemming met zijn beleidsregels tot intrekking van de bijstand heeft besloten. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder geheel of gedeeltelijk van intrekking had moeten afzien. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiseres gedurende de gehele periode in geding feitelijk over vermogen boven de toepasselijke vermogensgrens heeft kunnen beschikken. Een beperking van de intrekking tot de (achteraf theoretisch te berekenen) duur dat eiseres dit in aanmerking te nemen deel van het vermogen had kunnen aanwenden voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan kan niet aan de orde zijn. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Raad van 21 april 2009 (LJN: BH9423).
7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eveneens aan de voorwaarden voor toepassing van de terugvorderingsbevoegdheid is voldaan.
8.
Eiseres heeft betoogd dat, uitgaande van de huidige waarde van circa € 37.500,-, de terugvordering de waarde van het vermogen (verminderd met de vermogensvrijstelling) sterk overschrijdt.
8.1.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2009 (LJN: BH9423) heeft de Raad overwogen dat hantering van het terugvorderingbeleid bij vermogen boven de vrijlatingsgrens tot uitkomsten kan leiden die voor de betrokkene onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat kennelijk met dat beleid wordt beoogd, te weten het ongedaan maken van de financiële gevolgen van inlichtingenverzuim. Daarvan zal in situaties van inlichtingenverzuim sprake zijn indien de betrokkene aannemelijk maakt dat over de periode van de terugvordering wel bijstand zou zijn verleend wanneer door hem voor het verlenen of voortzetten van de bijstand van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest.
8.2.
In de beleidsregels van verweerder is vermeld dat indien de overschrijding van de vermogensgrens is verzwegen, verweerder het recht op inkomensvoorziening intrekt en overgaat tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde inkomensvoorziening. Verweerder matigt op grond van jurisprudentie de terugvordering als aannemelijk wordt gemaakt dat, indien wel was voldaan aan de mededelingsverplichting, ten minste over een deel van de betreffende periode inkomensvoorziening zou zijn verleend.
8.3.
Vooropgesteld wordt dat van een beperkte overschrijding van de vermogensgrens in dit geval geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres bovendien niet voldoende aangetoond dat wanneer wel alle inlichtingen zouden zijn verstrekt er nog recht op bijstand zou bestaan. Ook deze beroepsgrond faalt.
9.
Eiseres heeft aangevoerd dat in het dossier twee bedragen tot terugvordering worden genoemd. Volgens eiseres is hiermee het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
9.1.
In het primaire besluit II, het primaire besluit III en het bestreden besluit is een bedrag tot terugvordering vermeld van € 34.516,-. In een door verweerder opgestelde specificatie die aan de gemachtigde van eiseres is toegezonden is een totaalbedrag vermeld van € 32.297,55. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in dit overzicht een onjuist totaalbedrag is vermeld, doordat de laatste twee op het overzicht genoemde bedragen van € 710,52 en € 1.508,30 niet zijn meegeteld. Het overzicht is verder volgens verweerder juist en de genoemde bedragen tellen op tot een bedrag van € 34.516,-. Eiseres heeft de juistheid van de hoogte van het terug te vorderen bedrag van € 34.516,- niet, althans niet onderbouwd, betwist. Er is niet gebleken dat de overige in het overzicht genoemde bedragen onjuist zijn. De rechtbank heeft onder die omstandigheden geen aanleiding te veronderstellen dat het in de primaire besluiten en het bestreden besluit genoemde terugvorderingsbedrag niet juist is berekend. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
Eiseres heeft daarnaast betoogd dat verweerder de terugvordering onnodig heeft laten oplopen doordat pas ongeveer een jaar na de anonieme melding de primaire besluiten tot intrekking en terugvordering zijn genomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard géén beroep te doen op de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht erop heeft gewezen dat enige tijd is verstreken voordat verweerder tot besluitvorming is overgegaan. De rechtbank ziet hierin evenwel geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet tot volledige terugvordering heeft kunnen overgaan. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verweerder vanaf de anonieme melding onderzoek heeft verricht naar de situatie van[persoon2] en eiser. In dat kader heeft verweerder onder meer informatie opgevraagd bij de gemeente [gemeente] en onderzoek laten doen in Polen. Daarbij is gebruik gemaakt van het Internationaal Bureau Fraude-informatie en de Nederlandse ambassade. Onder deze omstandigheden is de rechtbank niet gebleken van zodanig onvoldoende voortvarend handelen van verweerder dat de terugvordering zou moeten worden gematigd.
11.
Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat gelet op haar persoonlijke situatie ten onrechte niet van terugvordering of gedeeltelijke terugvordering is afgezien. Daartoe heeft eiseres, kort samengevat, erop gewezen dat de situatie is ontstaan door haar overleden verslaafde echtgenoot die zij juist jarenlang heeft verzorgd en dat haar – gelet op haar onwetendheid met de AIO-uitkering – niets valt te verwijten. Eiseres heeft nu zelf zorg nodig en heeft het financieel heel zwaar. Subsidiair heeft eiseres bepleit dat de verstrekte uitkering alleen voor zover het haar deel betreft kan worden teruggevorderd.
11.1.
Verweerder is in overeenstemming met zijn beleidsregels overgegaan tot terugvordering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Uit vaste jurisprudentie van de Raad blijkt dat een dringende reden om van terugvordering af te zien gelegen moet zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de terugvordering voor de betrokkene. Het moet gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Van een geval als hiervoor geschetst is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar subsidiaire standpunt dat enkel het gedeelte van de uitkering kan worden teruggevorderd dat ten behoeve van haar is ontvangen, nu – zoals hiervoor is besproken – sprake is van één gezinsuitkering, waarbij beide echtgenoten voor de terugvordering als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
12.
Eiseres heeft ten slotte betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat in het bestreden besluit niet op alle bezwaargronden ingegaan.
12.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank is, mede gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het bestreden voldoende is gemotiveerd.
13.
De rechtbank komt tot de slotsom dat zij het beroep ongegrond zal verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van A.M. Bos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
de griffier
de rechter
is verhinderd te tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB