ECLI:NL:RBAMS:2013:3740
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Geschil over hoogte immateriële schadevergoeding en verhuiskosten na geweldsmisdrijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de immateriële schadevergoeding en de vergoeding van verhuiskosten na een geweldsmisdrijf. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.M. Haring, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven na een geweldsmisdrijf dat plaatsvond op 16 mei 2001. In eerste instantie werd haar een bedrag van € 1.500,- toegekend, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd met € 2.148,-. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding en stelde dat het letsel dat zij had opgelopen, waaronder oogletsel en andere lichamelijke klachten, niet correct was ingedeeld in letselcategorie 2, maar in categorie 3 of zelfs 4 had moeten vallen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, niet onjuist had gehandeld door het letsel in categorie 2 te plaatsen, maar dat er wel rekening was gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres door een hogere categorie toe te kennen. Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van verhuiskosten afgewezen, omdat het causaal verband tussen het misdrijf en de verhuizing niet kon worden vastgesteld. Eiseres had pas twee jaar na het misdrijf verhuisd en de rechtbank oordeelde dat de gegevens die zij aanvoerde onvoldoende waren om dit verband aan te tonen. Ook de kosten voor de aanschaf van een bril werden afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat deze kosten het gevolg waren van het geweldsmisdrijf. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van verweerder.