In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, is op 26 juni 2013 vonnis gewezen in een incident betreffende een vordering tot vrijwaring. De eiseres in het incident, ABN AMRO BANK N.V., verzocht de rechtbank om toestemming om [naam 2] Process Managers B.V. en eventueel daaraan gerelateerde rechtspersonen in vrijwaring op te roepen. De eiseressen in de hoofdzaak, [partij 1] c.s., verzetten zich tegen deze vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 2] betrokken was in de rechtsverhouding tussen partijen, maar dat de vordering tot vrijwaring niet kon worden toegewezen. Dit was voornamelijk te wijten aan het feit dat [naam 2] een ontbonden rechtspersoon is, wat betekent dat er eerst een aparte procedure nodig zou zijn om de ontbinding te heropenen voordat zij in vrijwaring kon worden gedagvaard. De rechtbank oordeelde dat het toestaan van de vordering tot vrijwaring zou leiden tot onredelijke en onnodige vertraging van de procedure in de hoofdzaak, die al op 30 november 2012 was ingeleid. De rechtbank wees de vordering tot vrijwaring af en veroordeelde ABN AMRO in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [partij 1] c.s. tot op heden waren begroot op € 452,00 aan salaris advocaat. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 7 augustus 2013.