3.Beoordeling van het geschil
3.1De rechtbank overweegt dat de bezwarencommissie in het advies van 5 januari 2012 heeft geconstateerd dat uit de primaire besluiten niet blijkt dat verweerder de hoofdlijnen van de constructie heeft beoordeeld en dat de primaire besluiten op dit punt aan een gebrek lijden. Dit gebrek kan hersteld worden, aangezien tijdens de hoorzitting is gebleken dat de constructietekeningen en –berekeningen kort voor de hoorzitting door vergunninghouders bij verweerder waren ingediend. Eisers beschikten ten tijde van de hoorzitting niet over deze gegevens, maar zijn door de bezwarencommissie in de gelegenheid gesteld hier een nadere reactie op te geven. Eisers hebben na ontvangst van de gegevens de rapportage van Strackee aan verweerder overgelegd. De bezwarencommissie heeft verweerder vervolgens geadviseerd om bij de heroverweging in bezwaar alsnog te beoordelen of het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit met betrekking tot de constructie en het rapport van Strackee bij deze beoordeling te betrekken, vooral nu in dit rapport een andere conclusie staat dan uit de berekeningen van verweerder volgt.
3.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de conclusie van Strackee van de hand heeft gewezen, omdat deze voorbij gaat aan het volgens het Bouwbesluit van toepassing zijnde risiconiveau voor bestaande bouw. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de email van de door verweerder ingeschakelde externe constructeur H. Yap, destijds verbonden aan Interconcept Advies & Uitvoering, van 20 april 2012, waaruit volgens verweerder kan worden opgemaakt dat Yap stelt dat het rapport van Strackee voor hem geen reden is voor een ander advies onder het in het Bouwbesluit voor dit plan gestelde risicoprofiel voor bestaande bouw. Mocht er in het vervolgtraject sprake zijn van een Nederlandse rechter die oordeelt dat opnieuw moet worden gekeken naar de constructie, dan beschouwt Yap dit als een aanwijzing om het risico profiel voor de fundering te baseren op het profiel voor nieuwbouw (en niet op dat van bestaande bouw), aldus de tekst van het bestreden besluit.
3.3Onder meer ter zitting hebben eisers gemotiveerd gesteld dat in het rapport van Strackee niet van het profiel voor nieuwbouw, maar van bestaande bouw is uitgegaan. Ook eisers menen dat dat het relevante profiel is.
Verweerder heeft dat niet (meer) betwist.
Dan is in het bestreden besluit echter niet inzichtelijk gemaakt waarom niet het rapport van Strackee, maar de andere door verweerder aan de besluiten ten grondslag gelegde rapportages doorslaggevend dienen te worden geacht voor de toetsing aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de constructie. Dit gebrek aan inzichtelijkheid doet zich extra sterk gevoelen, waar de door verweerder ingeschakelde bezwarencommissie zich in het advies van 5 januari 2012 ook niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de rapportage van Strackee, maar er wel bij verweerder op heeft aangedrongen dat rapport te betrekken bij de beoordeling aan de eisen van het Bouwbesluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit ter onderbouwing van zijn oordeel echter enkel aangehaakt bij een email van Yap.
Deze email kan ook overigens niet gelden als een deugdelijke motivering, waar Yap ter zitting van 11 maart 2013 heeft verklaard dat deze email enkel voor intern gebruik was opgesteld en dat het gestelde in de email feitelijk niet helemaal juist is, aangezien dat ziet op toetsing aan de nieuwbouweisen in het nieuwe beoordelingskader, dat in deze zaak niet van toepassing is. Het gestelde geldt bovendien enkel voor specifieke kader van wijzigingen in bestaande bouw, en ook dat speelt in deze zaak niet, aldus Yap.
3.4Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat de passage met betrekking tot een eventueel oordeel van een Nederlandse rechter niet al te letterlijk moet worden opgevat. Wel heeft verweerder daar benadrukt dat “de nieuwe zaaksbehandeling” bij de rechtbank de mogelijkheid biedt om alle ins en outs van de zaken nog eens op een rij te zetten.
3.5Ook dan blijft echter staan dat de betreffende passage uit het bestreden besluit voor eisers niet inzichtelijk is, en veeleer een begrijpelijke verwarring bij eisers creëert over de rol en taak van verweerder. Het bestreden besluit ontbeert daardoor een deugdelijke, kenbare motivering.
3.6Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens schending van de artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 3.7 Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient de rechtbank in geval van vernietiging van een besluit te onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht. Ter zitting hebben eisers te kennen gegeven dat zij in geval van vernietiging de zaak graag terugverwezen zouden willen zien naar verweerder, zodat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar kan nemen.
Daar staat echter tegenover dat verweerder en vergunninghouders de rechtbank juist uitdrukkelijk hebben verzocht het geschil, indien mogelijk, finaal te beslechten.
In de stellingname van eisers ziet de rechtbank dan ook geen grond om af te wijken van de lijn die is getrokken door de Afdeling, te weten het onderzoeken van de mogelijkheden van finale geschilbeslechting.
In dat kader overweegt de rechtbank verder als volgt.
3.8Aan de beoordeling van de bouwplannen van vergunninghouders heeft verweerder feitelijk diverse rapportages ten grondslag gelegd, waaronder twee rapportages van Interconcept opgesteld door H. Yap van 27 december 2011 en 30 december 2011, waaruit volgt dat de constructie voor zowel de[naam constructeur1] voldoet aan de toetsingscriteria voor constructieve veiligheid; een sterkteberekening van Helmers Constructiebureau B.V. van 16 juni 2011, een rapportage over funderingsherstel voor de[adres3] van Pieters Bouwtechniek van 26 juli 2005 en een rapportage van Allnamics van 6 december 2011 over de draagkracht van de bestaande fundering onder de [adres4].
3.9De door verweerder extern ingeschakelde constructeur Yap heeft ter zitting van
11 maart 2013 verder verklaard dat aannemelijk is dat met de bouwplannen aan de eisen voor bestaande bouw is voldaan.
In een reactie op de rapportage van Strackee heeft Yap daar voorts aangegeven dat de berekeningen van Strackee bij alles zijn uitgegaan van voor eisers zo gunstig mogelijke aannamen.
Strackee heeft ook niet duidelijk gemaakt hoe de belasting verdeeld gaat worden over de aanwezige bouwmuren, aldus Yap. Yap ziet in de rapportage van Strackee geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan door hem al is gegeven. Daaraan heeft Yap nog toegevoegd dat de bouwplannen niet wezenlijk afwijken van andere, reeds vergunde aanvragen voor realisatie van dakopbouwen, en dat er ook zo bezien geen reden is om de vergunningen te weigeren.
3.1Eisers hebben zich beroepen op de rapportage van Strackee en de verklaring van ing. B. Olij.
In de rapportage van Strackee is een analyse gemaakt met betrekking tot de consequenties van de bouwplannen voor het casco en de fundering van de panden. Strackee komt tot de conclusie dat er sprake is van een belastingtoename, maar dat dit verder niet te toetsen is zonder funderingsinspecties en een meer uitgebreid grondonderzoek. De verklaring van Olij (die werkzaam is bij Strackee) sluit daarop aan. Waar de rechtbank hierna spreekt over de rapportage, analyse en conclusies van Strackee, wordt daarmee tevens gedoeld op de verklaring van Olij.
3.11Bij de beantwoording van de vraag of het geschil tussen eisers finaal kan worden beslecht, heeft voor de rechtbank als uitgangspunt te gelden dat artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo aan het bevoegd gezag (in dit geval: verweerder) opdraagt te beoordelen of de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat het te bouwen bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2003. Die bijzondere opdracht aan verweerder is te verklaren uit het gegeven dat verweerder ook beschikt over de bouwtechnische expertise om een dergelijke beoordeling te verrichten.
Dat betekent juridisch gezien dat de rechter niet zelf dient te beoordelen of de bouwplannen strijden met het Bouwbesluit, ook al ligt de zaak thans bij de rechter.
De rechtbank dient zich te beperken tot vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de aanvragers aannemelijk hebben gemaakt dat de bouwplannen voldoen aan het Bouwbesluit.
3.12De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo verweerder niet opdraagt om met zekerheid vast te stellen dat het bouwwerk aan het Bouwbesluit 2003 voldoet. Voorzover eisers menen dat die taak wel op verweerder rust, en het rapport van Strackee daarvan uitgaat, vindt dat geen steun in de wet. De wet draagt verweerder slechts op om te beoordelen of de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat het te bouwen bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2003.
3.13De rechtbank stelt vervolgens vast dat in het rapport van Strackee geen stellige, duidelijke conclusie te lezen is omtrent de vraag of de constructie in hoofdlijnen voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit of niet. Geconcludeerd wordt juist dat verder onderzoek noodzakelijk is om die vraag te beantwoorden.
Uit dat rapport kan dan ook niet worden afgeleid dat de bouwwerken niet voldoen aan het Bouwbesluit. Ook gelet op dat rapport is en blijft denkbaar dat de bouwwerken dat wel doen.
Ter zitting van 11 maart 2013 zijn bij monde van ing. Olij van de zijde van eisers ook vraagtekens gesteld ten aanzien van de dwarsstabiliteit en de windbelasting. Ook daarbij gaat het echter niet om stellige conclusies dat de bouwwerken niet voldoen aan het Bouwbesluit. Die conclusies kunnen wel grond bieden voor twijfel op het punt of de bouwwerken niet voldoen aan het Bouwbesluit.
3.14Onder die omstandigheden, en gelet op de onder 3.8 en 3.9 genoemde gegevens die verweerder aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder meer in het algemeen gesproken in redelijkheid tot zijn ook ter zitting verdedigde conclusie kon komen dat de aanvragers aannemelijk hebben gemaakt dat de te bouwen bouwwerken voldoen aan het Bouwbesluit 2003.
3.15Voor zover eisers hebben bedoeld te stellen dat ook een conclusie van verweerder denkbaar was geweest dat de bouwplannen daar niet aan voldoen, is dat niet een grond die zij met succes kunnen inroepen bij de rechter. De rechter heeft op dit punt een zekere beoordelingsvrijheid van verweerder te respecteren. Zo lang verweerder de grenzen van die vrijheid niet overschrijdt, is er geen grond voor de rechter om in te grijpen.
Meer concreet: zelfs wanneer gezegd zou moeten worden dat verweerder ook de voor eisers meer gunstige aannames uit het rapport Strackee ten grondslag had kunnen leggen aan zijn oordeel, dan bestond en bestaat daartoe voor verweerder wettelijk geen plicht, en kan de rechter een dergelijke plicht ook niet opleggen aan verweerder.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat gesteld noch gebleken is dat het onderzoek van verweerder in de persoon van Yap onzorgvuldig is geweest. Daarvan uitgaande, en gevoegd bij het feit dat verweerder niet met zekerheid dient vast te stellen of is voldaan aan het Bouwbesluit 2003, is er ook geen grond voor het oordeel dat verweerder juridisch bezien een verdergaand onderzoek had moeten doen.
3.16Eisers hebben desgevraagd ter zitting verklaard vooral een beroep te doen op het bepaalde in artikel 2.1 c.q. 2.5 van het Bouwbesluit 2003. Specifiek met betrekking tot deze stelling overweegt de rechtbank aanvullend nog als volgt.
3.17Waar het betreft de beoordeling van deze beroepsgrond kan en zal de rechtbank in het midden laten in hoeverre artikel 2.1 dan wel artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2003 in casu van toepassing is. Een beoordeling leidt onder beide artikelen tot eenzelfde resultaat, zoals uit het navolgende blijkt.
3.18Beide artikelen bepalen dat het bouwwerk gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten. Dit wordt ook wel de functionele eis genoemd.
3.19In de Toelichting op het Bouwbesluit 2003 wordt waar het betreft de uitleg en toepassing van de functionele eis in artikel 2.1 het volgende opgemerkt:
“De tabel van het tweede lid (van artikel 2.1 – rechtbank) wijst per gebruiksfunctie een voorschrift aan dat van toepassing is op die gebruiksfunctie. Door aan dat voorschrift te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
artikel 2.2 bepaalt welke combinaties van belastingen een bouwconstructie moet kunnen weerstaan zonder te bezwijken (belastingscombinaties bouwconstructie);
artikel 2.3 regelt welke belastingscombinaties een hoofddraagconstructie bovendien moet kunnen weerstaan zonder te bezwijken (belastingscombinaties hoofddraagconstructie), en
artikel 2.4 geeft aan welke normen moeten worden toegepast bij de toetsing of een bouwconstructie voldoet aan de eisen van het eerste en tweede artikel (uiterste grenstoestand)”.
In diezelfde toelichting wordt vervolgens waar het artikel 2.5 betreft terugverwezen naar artikel 2.1.
3.2Eisers hebben wel strijd met artikel 2.1 dan wel 2.5 gesteld, maar zij hebben dat niet met daarop toegespitste gegevens concreet gemaakt.
Daar komt bij dat eisers in het geheel niet hebben gesteld (en evenmin geconcretiseerd) dat sprake is van strijd met een van de artikelen 2.2 -2.4 of 2.6 of 2.7. Ook in de rapportage van Strackee wordt niet aangesloten bij die artikelen.
Er is dus op geen enkele wijze gebleken van strijd met deze laatste artikelen. Gelet op de Toelichting kan dan juridisch gezien van strijd met de door eisers ingeroepen functionele norm uit de artikelen 2.1 dan wel 2.5 van het Bouwbesluit 2003 geen sprake meer zijn.
Deze beroepsgrond van eisers kan daarom hoe dan ook niet leiden tot het door hen gewenste resultaat.
3.21Onder alle hiervóór weergeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek van eiser en eisers een onafhankelijke, deskundige constructeur te benoemen.
3.22Eiser heeft ter zitting van 31 januari 2013 er op gewezen dat door het realiseren van de bouwplannen hij in zijn woongenot wordt aangetast, aangezien er een drie meter hoge muur voor zijn dakterras zal worden gebouwd.
3.23De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de vergunningen strijden met het bestemmingplan.
3.24Nu geen van de in artikel 2.10 van de Wabo limitatief opgesomde weigeringsgronden zich voordoet, is verweerder gehouden de gevraagde vergunningen te verlenen. Er bestaat gelet op het limitatief imperatieve stelsel voor vergunningverlening geen ruimte voor een belangenafweging waarbij het woongenot van eiser betrokken dient te worden. De beroepsgrond van eiser dat hij wordt aangetast in zijn woongenot, treft daarom geen doel.
3.25De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat er in al hetgeen namens eisers is aangevoerd geen juridische grond is te vinden om de verleende bouwvergunningen aan te tasten. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.