ECLI:NL:RBAMS:2013:3248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-11_5797
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot psychische klachten van defensiepersoneel

In deze zaak heeft eiseres op 21 maart 2011 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over psychische klachten van defensiepersoneel in verband met hun inzet in Afghanistan. De minister van Defensie heeft dit verzoek op 9 mei 2011 afgewezen, met als argument dat het verzoek niet onder de reikwijdte van de Wob valt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op verschillende zittingen behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door gemachtigden en de minister door mr. E.J. Daalder, mr. H. Zilverberg en mr. K.J. Bregman. Tijdens de zittingen is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot een minnelijke oplossing te komen, maar dit heeft niet geleid tot een akkoord. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de minister niet verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, omdat het verzoek niet betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid en de Wob geen vergaringsplicht oplegt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet beschikt over een database met de gevraagde informatie en dat het maken van een koppeling tussen verschillende databases niet mogelijk is zonder speciale software. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Wob niet verplicht tot het vergaren of bewerken van informatie en dat de minister op goede gronden het verzoek heeft afgewezen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister over de gevraagde gegevens beschikt, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5797 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser,
gemachtigden[gemachtigden1],
en
de minister van Defensie,
verweerder,
gemachtigde mr. E.J. Daalder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van eiseres van 21 maart 2011 afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg en
mr. K.J. Bregman.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg de mogelijkheid te bezien om tot een oplossing van het geschil te komen.
Het onderzoek is hervat ter zitting van 27 september 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn bovengenoemde gemachtigde. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen [arts], arts.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting opnieuw geschorst en het onderzoek hervat. Daarbij heeft de rechtbank bepaald de zaak opnieuw op een zitting te agenderen waarbij[medegemachtigde] als medegemachtigde zal verschijnen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ter zitting hervat op 6 maart 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door
[medgemachtigde3] en zijn bovengenoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig aan de zijde van verweerder [medegemachtigde2].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

1.1
Namens eiseres is bij brief van 21 maart 2011 op grond van de Wob verzocht om informatie betreffende psychische klachten van defensiepersoneel als gevolg van dan wel samenhangend met inzet in Afghanistan, waaronder Uruzgan. Daarbij wordt tevens verzocht om informatie met betrekking tot de afwikkeling van deze klachten door verweerder. Eiseres heeft haar verzoek nader toegelicht in die zin dat gevraagd wordt om informatie per geanonimiseerd personeelslid van Defensie. Daarbij gaat het dan met name om een zevental kenmerken per klacht met een aantal onderverdelingen.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet valt onder de reikwijdte van de Wob. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.3
In het bestreden besluit heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek dat betrekking heeft op het verstrekken van gedetailleerde informatie over de psychische en medische gesteldheid van individuele medewerkers van Defensie, niet kan worden aangemerkt als een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen overzicht met de gegevens waarom namens eiseres is verzocht, voorhanden is. Het vervaardigen van een overzicht kan in het onderhavige geval niet van verweerder worden gevergd. Ten slotte bevinden de gegevens waarom wordt verzocht zich in (medische) persoonsdossiers. De Wob is niet van toepassing waar een bijzondere openbaarmakingsregeling geldt. Op grond van artikel 9, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) blijft verstrekking van persoonsgegevens achterwege indien een geheimhoudingsplicht daaraan in de weg staat. Voorts verzetten de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WBGO) zich tegen verstrekken van de gevraagde informatie, aldus verweerder.
1.4
Eiseres heeft aangevoerd dat, anders dan verweerder stelt, het Wob-verzoek wel degelijk een bestuurlijke aangelegenheid betreft. Eiseres verzoekt om overzichten, beleid, aantallen en daarbij gaat het om data die niet herleidbaar zijn tot identificeerbare gevallen. Het gaat eiseres om managementinformatie die reeds voorhanden is. Het verzoek betreft niet het openbaar maken van medische dossiers. De bijzondere wetgeving neergelegd in de Wbp, WBGO en de wet BIG zijn hier niet van toepassing nu niet wordt gevraagd om op personen herleidbare informatie, aldus eiseres.

2.Wettelijk kader

2.1
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór
1 januari 2013.
2.2
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
2.3
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
2.4
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

3.Beoordeling van het geschil

3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet tot verstrekking van de gevraagde informatie verplicht omdat het verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid, de Wob niet voorziet in een vergaringsplicht van informatie en omdat de informatie zich in (medische) persoonsdossiers bevindt.
3.2
Ter zitting van 3 mei 2012 heeft de rechtbank bij voorlopig oordeel verweerder niet gevolgd in het standpunt dat het onderhavige verzoek geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. De daarop volgende besprekingen tussen partijen hebben (echter) niet geleid tot een minnelijke oplossing. Die besprekingen hebben zich voor een belangrijk deel gericht op de technische mogelijkheden en onmogelijkheden tot verstrekking van de gevraagde gegevens.
3.3
Eiseres heeft gevraagd om medische gegevens die vanuit de medische dossiers in een database zijn verzameld. De gegevens in die databases zijn niet herleidbaar tot medische gegevens van individuen. Volgens eiseres beschikt verweerder over de gevraagde gegevens, deels op papier, deels digitaal en moet het mogelijk zijn dat een speciale Wob-functionaris een database samenstelt die onder de Wob valt.
3.4
Verweerder heeft ontkend over een dergelijke database te beschikken. Er bestaat geen overzicht van de gevraagde gegevens en voor het vervaardigen daarvan zullen de individuele dossiers van uitgezonden medewerkers moeten worden geraadpleegd. Verweerder heeft geen inzage in medische dossiers. Slechts de medische behandelaars hebben inzage in de medische persoonsgegevens. Daar gelden de openbaarmakingsregels van de Wbp. Medische gegevens vallen niet onder de Wob, aldus verweerder.
3.5
Volgens vaste jurisprudentie geeft de Wob alleen recht op informatie voor zover deze is neergelegd in documenten en verplicht niet tot het vergaren van informatie dan wel het bewerken of opstellen van documenten. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde informatie niet in een onder hem berustend document is neergelegd en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan degene die om deze informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraken van de Afdeling van 20 juni 2007, LJN: BA7618, en 2 maart 2005, LJN: AS8433.
3.6
Als overwogen, is tussen partijen onderling overleg geweest over de vraag tot hoever de vergaringsplicht die op verweerder rust, reikt. Tijdens de behandeling ter zitting op 6 maart 2013 heeft [medegemachtigde4] desgevraagd in dat verband een nadere toelichting gegeven.
Zo heeft [medegemachtigde4] uiteengezet dat de gezondheidszorg bij Defensie is op te splitsen in eerstelijns en tweedelijns zorg en dat bij de eerstelijnszorg het informatiesysteem GIDS wordt gebruikt dat speciaal is geschreven voor Defensie. De tweedelijns geestelijke gezondheidszorg wordt verleend door de militaire GGZ waarbij de medische gegevens deels in papieren dossiers worden bijgehouden en waarbij tevens gebruik wordt gemaakt van digitale gegevensbestanden. Vóór 2008 werd voor de militairen die zijn uitgezonden naar Uruzgan alleen gebruik gemaakt van papieren dossiers. Na 2008 zijn databases ingevoerd. In 2012 is het elektronisch patiënten dossier ingevoerd.
Het programma USER, speciaal geschreven voor de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg van Defensie, is anders ingericht dan GIDS. Volgens [medegemachtigde4] is het technisch in beginsel wel mogelijk om informatie uit de verschillende systemen te halen zonder dat die gegevens aan personen zijn gekoppeld, maar daarvoor is speciale software nodig en die heeft Defensie niet. De verschillende systemen zijn daarom niet zonder meer aan elkaar te koppelen, aldus [medegemachtigde4]. Zo is het volgens [medegemachtigde4] weliswaar mogelijk uit de systemen gegevens te halen met betrekking tot het aantal militairen dat PTSS heeft, maar een koppeling maken met uitzending naar Uruzgan is niet mogelijk zonder die speciale software waarover Defensie niet beschikt. Eiseres heeft hetgeen [medegemachtigde4] ter zitting heeft verklaard, op dit punt feitelijk niet weersproken.
3.7
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de op verweerder rustende vergaringsplicht niet zo ver dat van verweerder gevergd kan worden gegevens te verzamelen ten behoeve van eiseres door middel van het maken van een koppeling tussen twee databases daar waar die koppeling zonder gebruik te maken van speciale programmatuur niet mogelijk is. Nu verweerder bovendien niet beschikt over deze speciale programmatuur gaat het gevraagde de verplichting die de Wob aan verweerder oplegt eens te meer te boven, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de verstrekking van de door eiseres verlangde informatie een publiek belang dient.
3.8
Eiseres heeft in dit verband nog aangevoerd dat in een vergelijkbare situatie, te weten in de discussie over het wel of niet juridisch erkennen van PTSS als beroepsziekte bij politieagenten, medische gegevens zijn bekend gemaakt. Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat het in dat geval niet ging om het bekend maken van medische persoonsgegevens op basis van medische dossiers. Anders dan in de onderhavige zaak ging het in die zaak om managementgegevens verzameld op basis van enquêtes en personeelsdossiers die bij het bestuursorgaan berusten.
3.9
De rechtbank volgt verweerder in dat (door eiseres ook niet betwiste) standpunt.
Waar het betreft de door verweerder geschetste context van de gegevensverstrekking met betrekking tot PTSS bij de politie, ziet de rechtbank een parallel met de bij brief van 21 september 2011 door verweerder wèl aan eiseres verstrekte documenten op grond waarvan verweerder beleid heeft gevormd. Het ging daarbij om een rapport met betrekking tot effecten van uitzendingen 2007-2009 van 6 juli 2010, Factsheet Gezondheid na uitzending, medische en psychosociale gevolgen 2007-2009 en Factsheet Gezondheid na uitzending, medische en psychosociale gevolgen 2008-2010. Aan de hand van vragenlijsten zijn uitgezonden militairen bevraagd over de effecten van de uitzending. Ook in dat geval was geen sprake van medische persoonsgegevens, maar resultaten op grond van door militairen op vrijwillige basis ingevulde vragenlijsten. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit geval wezenlijk anders heeft gehandeld dan is gedaan met betrekking tot de gegevensverstrekking met betrekking tot PTSS als beroepsziekte bij politieagenten.
3.1
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat op verweerder als goed werkgever in het kader van de beleidsuitvoering de plicht rust om medische gegevens te verzamelen. Verweerder heeft in dat verband toegelicht dat gedragswetenschappelijk onderzoek in het kader van nazorg wordt verricht door Defensie. Daarbij worden interne bestanden geraadpleegd die zijn gevormd naar aanleiding van door militaire respondenten op vrijwillige basis ingevulde vragenlijsten. De respondenten hebben voor die raadpleging toestemming gegeven. Het onderzoek richt zich op het screenen op mogelijke gezondheidsklachten en onderzoek naar effecten van de uitzending. Op basis van bijzondere signalen die bij die onderzoeken naar voren komen vormt verweerder zijn beleid.
3.11
Nog daargelaten in hoeverre aan een goed handelen van verweerder als werkgever in een procedure als deze juridisch gewicht toekomt, kan gelet op de zojuist weergegeven context niet worden gezegd dat verweerder niet handelt als goed werkgever door geen medische gegevens te verzamelen in het kader van beleidsvorming. Verweerder vormt zich immers wel degelijk een beeld van de diverse aspecten rondom de uitzending. Goed werkgeverschap verplicht een werkgever er voorts niet toe de medische personeelsgegevens onder zich te hebben. Daarvoor vormt ook het recht op privacy van de personeelsleden een obstakel.
3.12
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder feitelijk beschikt over de medische gegevens waar eiseres om heeft verzocht. Verweerder heeft zich verder op goede gronden op het standpunt gesteld dat de Wob in dit geval niet tot het vergaren van informatie dan wel het bewerken of opstellen van documenten verplicht en heeft de verstrekking van de gevraagde informatie kunnen weigeren.
3.13
Gelet hierop behoeven de overige weigeringsgronden geen bespreking meer. De rechtbank zal daarom afzien van het geven van een oordeel ten gronde op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid.
3.14
Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en A.W.C.M. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van
M.E. Sjouke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.
de griffier
de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB