ECLI:NL:RBAMS:2013:3113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
awb 12-2463 BELEI en AWB 13-659 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot wraking en planschadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op 15 mei 2013 in twee samenhangende bestuursrechtelijke procedures. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. van de Nesse, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. H. Philippart. De eerste procedure betreft een verzoek tot wraking van een adviseur in het kader van een planschadeprocedure, dat door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat deze beslissing een procedurebeslissing is en dat er geen afzonderlijke rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend, omdat eiseres niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. De rechtbank bevestigt dat verweerder terecht het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek ongegrond heeft verklaard.

De tweede procedure betreft het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade, dat eveneens door verweerder is afgewezen. Eiseres stelt schade te hebben geleden door plannen tot herontwikkeling van de omgeving van haar voormalige restaurant. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft aangetoond welke concrete schadeoorzaken aan haar verzoek om planschadevergoeding ten grondslag liggen. Bovendien is vastgesteld dat eiseres op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer in rechtsbetrekking stond tot het pand. De rechtbank concludeert dat de gestelde schade niet voortvloeit uit een planologische maatregel en dat er geen grond is voor tegemoetkoming in planschade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2463 BELEI en AWB 13/659 WRO

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G. van de Nesse,
en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. H. Philippart.

Procesverloop

AWB 12/ 2463 BELEI
Bij besluit van 8 november 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek tot wraking van de aangewezen adviseur inzake de planschadeprocedure van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 24 april 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
AWB 13/659 WRO
Bij besluit van 24 april 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de twee zaken ter zitting behandeld op 4 april 2013.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens eiseres is tevens [belanghebbende], de zoon van eiseres, verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres huurde van 1 januari 1981 tot en met 1 juli 2007 een pand aan het [adres1] te Amsterdam. Eiseres was eigenaresse van het in die ruimte gedurende die periode geëxploiteerde restaurant [naam restaurant].
1.2.
Eiseres heeft op 7 april 2010 een verzoek om vergoeding van planschade ingediend. Eiseres stelt dat zij in de periode van 1999 tot en met 2006 door de plannen tot herontwikkeling van het[adres2] en de omgeving ervan schade heeft geleden, te weten € 345.000,- aan inkomensderving en € 400.000,- aan vermogensschade.
1.3.
Verweerder heeft bij brief van 25 maart 2011 aan de Stichting Adviesbureau Onroerende zaken (SAOZ) advies gevraagd over het verzoek om planschadevergoeding. Eiseres is telefonisch en per brief van 12 mei 2011 door [medewerker SAOZ], als adviseur werkzaam bij de SAOZ, gevraagd om nadere informatie te verstrekken ten behoeve van het advies.
1.4.
Bij fax van 7 juli 2011 heeft eiseres geklaagd over de handelwijze van [medewerker SAOZ1] en het niet volgen van artikel 5 van de toepasselijke procedureverordening voor de advisering tegemoetkoming in planschade (Procedureverordening) door verweerder. Verweerder heeft de fax opgevat als een verzoek om wraking van de adviseur.
1.5.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het verzoek. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres op grond van artikel 5 van de Procedureverordening twee weken had voor het indienen van een verzoek tot wraking, eiseres op 12 mei 2011 op de hoogte was van de aangewezen adviseur en op 7 juli 2011 dan ook te laat een verzoek tot wraking heeft ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder het verzoek om planschadevergoeding afgewezen, omdat eiseres ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan[adres3] op 3 februari 2011 (het bestemmingsplan) niet meer in rechtsbetrekking stond tot het pand aan het [adres4] te Amsterdam, aangezien de huurovereenkomst van het pand op 1 juli 2007 was beëindigd. Eiseres heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek tot wraking opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing op het verzoek tot wraking van de aangewezen deskundige moet worden gezien als een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus verweerder. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.8.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor de bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
2.3.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
In het tweede lid is bepaald dat een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of van een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38;
een bepaling van een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, b en d;
een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
en bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, 2.11, eerste lid, of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
. een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
AWB 12/ 2463 BELEI
3.1.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het wrakingverzoek ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1.1.
De rechtbank overweegt dat de beslissing op het verzoek tot wraking van de aangewezen adviseur is aan te merken als een procedurebeslissing, genomen in het kader van de voorbereiding van het te nemen besluit op het verzoek van eiseres om planschadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de handelwijze van de adviseur bij het beroep tegen de afwijzing van dat planschadeverzoek aan de orde kan komen. Niet gebleken is dat eiseres door de niet-ontvankelijkverklaring van haar wrakingsverzoek rechtstreeks in haar belang is getroffen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de procedurele beslissing om deze adviseur te kiezen – los van het besluit ten aanzien van het verzoek om planschadevergoeding – geen rechtsgevolg voor eiseres heeft. De rechtbank is dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 van de Awb, van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het primaire besluit I geen besluit is waartegen afzonderlijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
3.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom ongegrond worden verklaard.
AWB 13/659 WRO
3.2.
Niet in geschil is dat het verzoek om planschadevergoeding niet op het bestemmingsplan is gebaseerd, omdat de gestelde (plan)schade geen schade betreft die is ontstaan ná het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden en eiseres op het moment dat het bestemmingsplan in werking trad ook niet meer in rechtsbetrekking stond tot het betreffende pand. In geschil is of eiseres op andere gronden, als genoemd in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van de schade die zij heeft geleden.
3.3.
Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij door de plannen van verweerder tussen 1999 en eind 2006, waaronder ook het [vernieuwingsplan]uit 2002 (het Vernieuwingsplan) en het[uitwerkingplan]uit 2005 (het Uitwerkingsplan), schade heeft geleden. Eiseres stelt daarnaast dat zij voor een tegemoetkoming van de schade in aanmerking komt omdat er, gelet op alle verrichte werkzaamheden, sprake moet zijn geweest van een exploitatieplan in de zin van artikel 6.1, tweede lid, onder f, van de Wro.
3.3.1.
De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aan te geven welke concrete schadeoorzaken in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro ten grondslag liggen aan haar verzoek om planschadevergoeding. Zij heeft dit echter nagelaten te doen en de rechtbank is ook niet gebleken van enige oorzaak in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro dat aan het verzoek van eiseres ten grondslag kan worden gelegd. In dit kader is nog van belang dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het Uitwerkingsplan niet een uitwerking is van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wro en zowel dat plan als het Vernieuwingsplan geen oorzaken zijn in de zin van artikel 6.1 van de Wro. Ook heeft verweerder toegelicht dat in de van belang zijnde periode geen sprake is geweest van de uitvoering van (een bepaling van) een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wro. Gezien het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet gebleken is dat de gestelde schade voortvloeit uit een planologische maatregel, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro en dat voor tegemoetkoming in planschade buiten de in die bepaling limitatief opgesomde gevallen geen plaats is.
3.4.
Eiseres heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de planologische zogenoemde schaduwschade zo ernstig is dat aan haar – ondanks de vaste jurisprudentie over schaduwschade – een tegemoetkoming in die schade dient te worden toegekend.
3.4.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 10 mei 2006, LJN AX0751) (schaduw)schade, geleden als gevolg van omstandigheden van vóór de inwerkingtreding van de schadetoebrengende planologische verandering, niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Dit brengt met zich dat de schaduwschade die eiseres als gevolg van de werkzaamheden van vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan heeft geleden, niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Al hetgeen eiseres in dat verband nog over de ernst van de schade naar voren heeft gebracht, wat daar verder ook van zij, doet hier niet aan af. De beroepsgrond faalt.
3.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat het verzoek van eiseres om planschadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat geen titel voor een tegemoetkoming in planschade bestaat, kan al hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de inhoud en totstandkoming van het SOAZ advies verder buiten bespreking worden gelaten, nu dit verder niet van invloed is of kan zijn op de juistheid van het bestreden besluit.
3.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het voorgaande onverlet laat dat het mogelijk is dat eiseres ten gevolge van het handelen van verweerder in het kader van de herontwikkeling van het[adres2] schade heeft geleden, maar dat dit dan geen schade betreft die bij de beoordeling van een planschadeverzoek kan worden meegenomen.
3.7.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. A.J. Bongers-Scheijde en T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van
mr. S. van Douwen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB