ECLI:NL:RBAMS:2013:3067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
13-660118-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging te Hilversum

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 29 januari 2012 te Hilversum, waar de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers [A] en [B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers op de openbare weg, de Herenstraat, hebben geduwd, getrokken, geslagen en geschopt. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en onafhankelijke getuigen als overtuigend beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals omschreven in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [B] beoordeeld, die schadevergoeding eiste voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van [B] toegewezen tot een bedrag van € 974,08, te vermeerderen met wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/660118-12
Datum uitspraak: 28 mei 2013
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1987],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA adres],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2013.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 januari 2012 te Hilversum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Herenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A] en/of [B], welk geweld bestond uit het (met kracht) duwen en/of trekken tegen/aan die [A] en/of [B] en/of het (met kracht) een of meer ma(a)l(en) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen op/tegen de/het be(e)n(en) en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [B] en/of het (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd (linkerslaap), in elk geval het lichaam, van die [A];
(Artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

2.Voorvragen

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 januari 2012 te Hilversum met anderen, op de openbare weg, de Herenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A] en [B], welk geweld bestond uit het met kracht duwen en trekken tegen die [A] en/of [B] en het met kracht slaan en stompen en schoppen tegen de benen van die [B] en het met kracht slaan stompen tegen het hoofd, linkerslaap van die [A].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [A] ([A]) en [B] ([B]). Hiervoor is redengevend hetgeen [A] en [B] onafhankelijk van elkaar hebben verklaard over de wijze waarop het geweld is ontstaan en waar dit geweld uit bestond. [A] heeft verklaard dat de jongen met het brede postuur (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [C] ([C])) bier gooide over [B] en na een woordenwisseling aan het vechten was met [B]. Tevens heeft [A] verklaard dat de drie jongens op hem af kwamen en dat hij zich daardoor opgesloten voelde. Voorts heeft hij verklaard dat ‘de nieuwe jongen’ (de rechtbank begrijpt: de onbekend gebleven derde persoon) ook begon te vechten en dat hij een harde klap tegen zijn linkerslaap kreeg van de jongen met het brede postuur (de rechtbank begrijpt: [C]).
[B] heeft verklaard dat één van de twee langslopende jongens bier gooide en dat hij vervolgens door beide jongens werd geschopt en geslagen. Deze verklaringen worden ondersteund door een onafhankelijke getuige [D] ([D]). [D] heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw [E] ([E]) omstreeks 01:45 uur met zijn auto in de Herenstraat te Hilversum reed en dat de weg werd versperd door vijf jongens. Nadat [D] met twee wielen over het trottoir reed kon hij alsnog zijn weg vervolgen. Binnen 10 meter nadat [D] en [E] de vijf jongens hadden gepasseerd zei [E] tegen [D] dat zij zag dat er een jongen in elkaar geslagen werd. Voorts heeft [D] verklaard dat hij vervolgens uit de auto is gestapt en naar de jongens is toegelopen. Hij zag drie jongens met een Noord-Afrikaans uiterlijk om een blanke jongen (de rechtbank begrijpt: [B]) heen staan en hij zag dat deze jongens op hem in trapten. Tevens heeft [D] verklaard dat hij zag dat de andere blanke jongen (de rechtbank begrijpt: [A]) door de drie Noord-Afrikaanse jongens werd weggeduwd en nergens heen kon. De man die de mobiele telefoon van [D] vervolgens stukgooide heeft het slachtoffer (de rechtbank: begrijpt [B]) vervolgens meermalen tegen de benen getrapt.
De verklaringen van [B] en [A] worden voorts ondersteund door onafhankelijke getuige [E] die heeft waargenomen dat drie donkere jongens een blanke jongen in elkaar aan het schoppen waren. Voorts heeft [E] verklaard dat de drie donkere jongens bleven doorgaan met schoppen. Tevens bevindt zich in het dossier de verklaring van [F] die heeft waargenomen dat drie jongens de jongen die nog stond sloegen (de rechtbank begrijpt: [A]). Tevens ziet [F] dat twee jongens aan het duwen en het trekken zijn bij de jongen die hoort bij de jongen die op de grond ligt (de rechtbank begrijpt: [A]). De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij enkel hulp wilde bieden aan [A] en [B] die waren gevallen en dat hij niet geen rol heeft gehad bij het toegepast geweld, acht de rechtbank gezien het bovenstaande ongeloofwaardig.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Tot slot heeft verdachte zich samen met zijn mededaders, op de openbare weg, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De slachtoffers zijn na het uitgaan midden in de nacht onder meer geslagen en geschopt. Het is bekend dat uitgaansgeweld (door onder meer het gebruik van alcohol of drugs) gemakkelijk kan escaleren, hetgeen in dit geval ook is gebeurd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en in het bijzonder dat van de slachtoffers heeft aangetast. Een feit als het onderhavige heeft niet zelden tot gevolg dat slachtoffers nog geruime tijd de nadelige psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan zullen ondervinden. Zoals blijkt uit de slachtofferverklaring van [B], heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders een grote impact op hem gehad.
De rechtbank weegt bij de oplegging van de straf mee dat verdachte op geen enkele wijze verantwoording heeft willen afleggen over zijn gedrag. Integendeel, verdachte presenteert zichzelf als het slachtoffer in deze zaak.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2013 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in zogenaamde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid en worden geregeld geactualiseerd. Als oriëntatiepunt geldt dat bij openlijke geweldpleging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde LOVS oriëntatiepunten, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.

8.De vordering van de benadeelde partij [B]

De benadeelde [B] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor een bedrag van € 1.073,08 bestaande uit € 650,00 aan immateriële schade en € 423,08 aan materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [B] tot een bedrag van € 974,08 bestaande uit € 324,08 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade hoofdelijk dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de schoenen van € 99,00 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de schade aan de schoenen van [B] een direct gevolg is geweest van de openlijke geweldpleging.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [B].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [B] voor een deel geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 324,08 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van aangifte op 29 januari 2012. De materiële schade is opgebouwd uit de taxikosten van € 20,00, het eigen risico van de zorgverzekeraar van € 145,39 en de gederfde inkomsten van € 158,69. De rechtbank is van oordeel dat de taxikosten, ondanks dat deze niet nader zijn onderbouwd, zich in redelijkheid lenen voor toewijzing. De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat de vordering ter zake van die schade zich naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van het gevorderde bedrag van € 650,00.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [B] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Tevens geldt dat een hoofdelijke betalingsverplichting zal worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partij [B]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [B] toe tot een bedrag van € 974,08 (negenhonderd vierenzeventig euro en acht eurocent) bestaande uit € 324,08 (driehonderd vierentwintig euro en acht eurocent) aan materiële schade en € 650,00 (zeshonderd vijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2012.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [B], behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [B]
, te betalen de som van € 974,08 (negenhonderd vierenzeventig euro en acht eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2012, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Sloot   voorzitter,
mrs. J.A.W. Jansen, M.R.J. van Wel         rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Hof                 griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2013.