ECLI:NL:RBAMS:2013:2951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13-2116 BESLU en AWB 13-2117 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorzieningen inzake verkeersbesluit en WIOR vergunning Prins Hendrikkade

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen door twee verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen besluiten van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. De verzoekers stelden dat de besluiten, die betrekking hadden op de herinrichting van de openbare ruimte en de verplaatsing van touringcarhaltes, hen zouden blootstellen aan onaanvaardbare geluidsoverlast, trillingen en verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld tijdens een zitting op 8 mei 2013, waar zowel de verzoekers als de gemachtigden van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoeken en heeft de kern van het geschil geïdentificeerd als de aanwijzing van de touringcarhalteplaatsen. De rechter heeft overwogen dat de verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat de belangenafweging tussen de verzoekers en de verweerder zorgvuldig moet worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersveiligheid en dat de gevreesde overlast niet aannemelijk is gemaakt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de belangen van de verzoekers niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen van de verweerder bij de uitvoering van de werkzaamheden. De rechter heeft benadrukt dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het bestreden besluit niet in stand zal blijven na heroverweging in bezwaar. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/2116 BESLU en AWB 13/2117 BESLU

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1.
[verzoeker1],
2.
[verzoeker2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. A. Barada,
en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigden mrs. E.A. Minderhoud en H.P. Wiersema.

Procesverloop

Verzoekers hebben verzoeken ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Deze verzoeken hangen samen met de door verzoekers ingediende bezwaren tegen de besluiten van verweerder van 13 maart 2013 (het bestreden besluit I) en 11 april 2013 (het bestreden besluit II).
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 mei 2013.
Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [belanghebbende1], en [belanghebbende4], projectmanager[locatie6].

Overwegingen

1.
Inleidende bepalingen
1.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Feiten en omstandigheden
2.1.
In het kader van de herinrichting van de openbare ruimte boven de [locatie1]is in 2013 begonnen met het werk aan het [locatie4]. Als gevolg van de vernieuwing van de [locatie6] moeten volgens verweerder de thans daar aanwezige touringcarhaltes eerder worden verplaatst dan voorzien.
2.2.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder besloten de in 1994 ingestelde gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen, uitsluitend voor autobussen, op de speciaal daartoe aangelegde weggedeelten gelegen aan de walkant tegenover de percelen 20 tot en met 34 van het [locatie4], in te trekken. Daarnaast is bij het bestreden besluit I besloten aan[locatie3], een verbod in te stellen om fietsen en bromfietsen te plaatsen bij het trottoir, gelegen langs de busparkeerplaatsen en een gelegenheid in te stellen bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen, uitsluitend voor autobussen.
2.3.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder een vergunning verleend voor werken in de openbare ruimte (WIOR) bij [plaats3], conform de aanvraag van 8 april 2013.
2.4.
Verzoeker 1 heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Verzoeker 2 heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit II. Beide verzoekers hebben verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken de bestreden besluiten op te schorten totdat op de bezwaren is beslist en verweerder te verbieden werkzaamheden uit te voeren ter realisatie van de vijf halteplekken. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de belangen die verweerder stelt te hebben bij de bestreden besluiten niet opwegen tegen hun belangen als omwonenden bij de handhaving van de huidige situatie. Zij hebben daartoe aangevoerd te vrezen voor geluidsoverlast, trillingen en verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook stellen zij zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid bij de nieuwe halteplaats niet is gewaarborgd. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht. Daarnaast hebben zij naar voren gebracht dat er alternatieve locaties beschikbaar zijn die minder overlast bezorgen.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker 1 ontvankelijk is in beide verzoeken. Verzoeker 2 heeft enkel bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit II en is ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien dat besluit. Ter zitting heeft verzoeker 2, daartoe gemachtigd door verzoeker 1, het woord gevoerd met betrekking tot het bestreden besluit I.
3.2.
Ter zitting hebben verzoekers bevestigd dat de kern van het geschil ligt in de aanwijzing van de daartoe bestemde strook langs[plaats3] als touringcarhalteplaats en dat hun bezwaren tegen het bestreden besluit II daaraan ondergeschikt zijn. De voorzieningenrechter zal hieronder dan ook ingaan op de kans van slagen van het bezwaar tegen het bestreden besluit I.
3.3.
Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat het bestreden besluit I onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. De voorzieningenrechter overweegt dat dergelijke gebreken bij de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening niet van doorslaggevend belang zijn. Immers, indien het bestreden besluit om een van die redenen onrechtmatig zou zijn, brengt dat niet zonder meer met zich dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient in bezwaar een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaats te vinden, waarbij deze gebreken kunnen worden hersteld.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 26 oktober 2008 (LJN: BG5882), bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van het besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.5.
Verzoekers hebben in bezwaar onder meer aangevoerd dat er alternatieve locaties beschikbaar zijn voor de touringcarhaltes, waaronder het busstation aan [plaats3]. De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 15 februari 2012, LJN: BV5105) volgt dat de omstandigheid dat wellicht betere alternatieven bestaan dan de gekozen oplossing, niet zonder meer meebrengt dat het verkeersbesluit is genomen in strijd met de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet genoemde belangen. [plaats3] is volgens het in het dossier aanwezige [rapport1] in het verleden onderzocht als alternatieve halteplaats voor touringcars. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit alternatief in de voorbereiding is bekeken. Daar is echter niet voor gekozen, gelet op een samenstel van belangen, waaronder de verwachte beschikbaarheid als touringcarhalteplaats voor nog slechts anderhalf jaar en de vermenging met het openbaar vervoer, die tot verkeersonveilige situaties zal leiden. Het gestelde alternatief vormt in de visie van de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat besluit I in bezwaar niet stand zal houden. Ter beoordeling ligt dan ook voor het besluit waarin is gekozen voor[plaats3].
Dat uit het bestreden besluit I niet kenbaar blijkt waarom dat besluit als tijdelijke maatregel is bedoeld en voor hoe lang vormt, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 3.3 overwogen is, evenmin aanleiding om het bestreden besluit I te schorsen. De voorzieningenrechter begrijpt, gelet op de toelichting daarop door verweerder, dat het nadrukkelijk de intentie is om de gekozen plek tijdelijk te gebruiken, maar dat het geven van een einddatum niet reëel is, gelet op alle ruimtelijke ontwikkelingen en de onderlinge samenhang daartussen die op stapel staan in de directe omgeving van[plaats3].
3.6.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat uit het bestreden besluit I en de onderliggende stukken blijkt dat de verkeersveiligheid niet is gewaarborgd. De voorzieningenrechter overweegt dat er in beginsel van uitgegaan mag worden dat bij verweerder de benodigde deskundigheid aanwezig is om de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid bij[plaats3] ter plaatse te beoordelen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de omstandigheid dat de Centrale Verkeerscommissie (CVC), de verkeercommissie van het stadsdeel en ingenieurs- en projectmanagementbureau Royal HaskoningDHV om advies zijn gevraagd. Uit deze adviezen blijkt vooralsnog niet dat een verkeersonveilige situatie zal ontstaan door het verkeersbesluit. De CVC concludeert dat zij akkoord gaat met het voorgestelde principe, zolang het mogelijke conflict tussen fietser en voetganger wordt opgelost, bijvoorbeeld door het plaatsen van een palissade. In de nadien aangebrachte wijzigingen in het uitwerkingsplan voor de uitvoering, welke ter zitting zijn toegelicht aan de hand van de daartoe opgestelde plattegronden, heeft verweerder op één na alle adviezen van de CVC overgenomen.
[rapport1] concludeert in een na het bestreden besluit I uitgebracht rapport in het kader van een second opinion, dat de combinatie van aanvullende maatregelen op het ontwerp het geheel overzichtelijker en verkeersveiliger maakt. De voorzieningenrechter ziet dan ook vooralsnog geen grond om te oordelen dat de verkeersveiligheid ten gevolge van het bestreden besluit I onvoldoende is gewaarborgd. De omstandigheid dat verzoekers, naar zij stellen wegens gebrek aan financiële middelen, niet in staat zijn geweest de hiervoor weergegeven bevindingen middels een contra-expertise te weerleggen, kan aan het voorgaande niet afdoen.
3.7.
Ten aanzien van de belasting van de touringcarhalteplaats op de omgeving overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij op basis van de voorgenomen plannen een ernstige toename van geluidsoverlast, trillingen en verslechtering van de luchtkwaliteit verwachten. Deze zouden vooral het gevolg zijn van draaiende motoren van veelal verouderde bussen. Door de grote hoeveelheid bussen per dag, zal dit leiden tot substantiële negatieve gevolgen voor de (leef)omgeving. Verweerder stelt daar tegenover dat er volgens de plannen stewards zullen komen die erop toezien dat de chauffeurs direct na aankomst worden opgevangen en wordt meegedeeld dat de motoren moeten worden uitgezet. In ieder geval een aantal van deze stewards hebben bevoegdheden als bijzonder opsporingsambtenaar (BOA) om dit ook af te dwingen. Daarnaast geldt er ook ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een verbod op het laten draaien van de motoren tijdens het parkeren. Daar kan en zal ook op worden gehandhaafd. Deze werkwijze wordt nu ook gehanteerd op de huidige halteplaats aan het [locatie4] en heeft zich daar in de praktijk bewezen, aldus verweerder. De voorzieningenrechter overweegt dat de mogelijke gevolgen waarover verzoekers hun zorgen hebben geuit, niet zozeer voortvloeien uit of samenhangen met het verkeersbesluit zelf. Of die gevreesde gevolgen zich openbaren, lijkt vooral een kwestie van adequate handhaving ter plaatse. Dit geldt evenzeer voor de gestelde vrees voor overlast, veroorzaakt door de buspassagiers zelf, zoals het urineren in de buurt of het achterlaten van afval. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens op voorhand valt te oordelen dat zeer twijfelachtig is dat handhaving niet afdoende zal of kan plaatsvinden, in een mate die de rechtmatigheid van het bestreden besluit I raakt. De stelling dat voor verstrekkende gevolgen moet worden gevreesd is enkel gebaseerd op de verklaringen van verzoekers. Voor zover de voorziening van stewards na 2013 op dit moment niet is gegarandeerd, merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting bovendien heeft bevestigd dat hij er (mede) verantwoordelijk voor is dat die voorziening ook daarna is gewaarborgd. Verder merkt de voorzieningenrechter nog op dat verweerder in beginsel gehouden is om op te treden tegen de overtreding van voorschriften, waaronder die in de APV.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken en de stukken die zich in het dossier bevinden, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende grond om te aan te nemen dat aanvullend onderzoek naar een mogelijke toename van geluidsoverlast, trillingen en verslechtering van de luchtkwaliteit dient plaats te vinden voordat over de rechtmatigheid van het bestreden besluit I kan worden beslist. Daarbij is nog van belang dat sprake is van een sterk verstedelijkte omgeving waar veel gemotoriseerd verkeer en openbaar vervoer rijdt. Het is niet op voorhand aannemelijk dat sprake zal zijn van een (zodanige) toename dat dit in de weg zal moeten staan aan het realiseren van dit project.
3.8.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting heeft benadrukt dat hij zwaarwegende belangen heeft om op 13 mei 2013 een aanvang te kunnen maken met de werkzaamheden, omdat deze deel uitmaken van een complexe operatie in het kader van het project[belanghebbende2], waaraan het stadsdeel alle prioriteit geeft. Dat betekent volgens verweerder dat zowel voor dit onderdeel als ook voor volgende stappen in dit proces de benodigde financiering hoe dan ook zal worden verkregen. In de stelling van verzoekers dat de financiering nog niet geregeld is, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om aan het door verweerder gestelde belang minder gewicht toe te kennen.
3.9.
Gezien op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond om aan te nemen dat aan de belangen van verzoekers in bezwaar doorslaggevend gewicht zal worden toegekend of voor de verwachting dat het bestreden besluit I na heroverweging geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet dan ook thans geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Nu het bestreden besluit I naar verwachting in bezwaar stand zal houden, ziet de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 3.2 is overwogen, evenmin aanleiding het bestreden besluit II te schorsen.
3.10.
De voorzieningenrechter zal de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen dan ook afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2013.
de griffier
de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Conc.: JV
Coll.:
D: B
SB