ECLI:NL:RBAMS:2013:2784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
12-1193 en 12-3271 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitaties ambtenaar door gemeente Amsterdam en toetsing geschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de afwijzing van twee sollicitaties van eiser, een ambtenaar, naar functies binnen de gemeente Amsterdam. Eiser had gesolliciteerd naar de tijdelijke functie van directeur bedrijfsvoering en naar een functie met als aandachtsgebieden Financiën en Control. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de sollicitaties van eiser op redelijke gronden heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid kon besluiten dat eiser niet geschikt was voor de vacante functies, omdat hij onvoldoende onderbouwd had waarom hij wel geschikt was. De rechtbank heeft de procedure en de besluitvorming van de gemeente kritisch beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de gemeente de vereiste zorgvuldigheid in acht had genomen, ondanks enkele formele fouten in de procedure. De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen de afwijzingen ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij de toetsing van besluiten in sollicitatieprocedures, waarbij de beoordelingsruimte van het bestuursorgaan voorop staat. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn ervaring en kwalificaties in lijn waren met de eisen van de functies waarop hij solliciteerde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van de Nieuwe rechtspositieregeling gemeente Amsterdam (NRGA) met betrekking tot de afhandeling van de sollicitaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/1193 AW en 12/3271 AW

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.J.M. Scheen
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. H. Koldewee.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers sollicitatie naar de tijdelijke functie van directeur bedrijfsvoering bij de [werkgever functie] afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard (het bestreden besluit I), onder aanvulling van de motivering.
Bij besluit van 19 december 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers sollicitatie naar de functie van[functie2] i.o. met als aandachtsgebieden Financiën en Control afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard (het bestreden besluit II), onder aanvulling van de motivering. Verweerder heeft tevens het verzoek om betaling van een dwangsom afgewezen, nu het besluit bekend is gemaakt voor afloop van de ingebrekestellingtermijn.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2013. Daar is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen [adviseur verweerder], en
[betrokkene bij verweerder], verantwoordelijk voor het financiële- en HR beleid van de gemeente Amsterdam.

Overwegingen

In de zaak 12/1193 AW ([werkgever1])
1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft binnen de gemeente de status van mobiliteitskandidaat gekregen nadat zijn oude functie – door samenvoeging van de stadsdelen – is komen te vervallen.
1.2.
Eiser heeft op 15 september 2011 gesolliciteerd naar de tijdelijke functie van directeur bedrijfsvoering bij de [werkgever1]. Eiser heeft op 11 oktober 2011 een sollicitatiegesprek gevoerd. Op 13 oktober 2013 is eiser telefonisch meegedeeld dat hij niet voor de functie in aanmerking komt. Dit mondelinge besluit is bevestigd bij het primaire besluit I.
1.3.
De commissie Herplaatsingen (de commissie) heeft het primaire besluit I naar aanleiding van eisers bezwaren heroverwogen en heeft op 9 februari 2012 een advies uitgebracht. De commissie heeft overwogen dat ingevolge hoofdstuk 16 van de Nieuwe rechtspositieregeling gemeente Amsterdam (NRGA) eerst gekeken moet worden of de functie passend is. Pas als dat niet geval is, mogen kandidaten uit andere groepen voor de vacaturevervulling worden benaderd. Eiser is niet als boventallige mobiliteitskandidaat meegenomen in de selectieronde. Wat dat betreft is zijn bezwaar gegrond. Volgens de commissie is ook niet goed gemotiveerd waarom de functie niet passend is voor eiser. De commissie concludeert dat op diverse punten de vereiste zorgvuldigheid niet in acht is genomen. Ten aanzien van de inhoud overweegt de commissie dat de kandidaat over ruime ervaring in een eindverantwoordelijke (bedrijfsvoerings)functie bij een organisatie van vergelijkbare complexiteit als de [werkgever1] moet beschikken alsmede over ervaring in het aansturen van complexe veranderprocessen en het vermogen om het verandertraject verder vorm te geven. De commissie overweegt dat de vacante functie geen eindverantwoordelijkheid kent. Dat kan volgens de commissie daarom niet de afwijzingsgrond zijn. De commissie heeft eisers oude functie naast die van de vacature gelegd en zodanige verschillen geconstateerd dat de functie voor eiser als niet passend moet worden beschouwd.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens onder verwijzing naar het advies van de commissie het primaire besluit I gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
2.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de rechterlijke toets van een besluit in een sollicitatieprocedure een marginale. Een dergelijk besluit is het resultaat van een afwegingsproces waarbij de capaciteiten van de betrokkene tegen de functie-eisen worden afgezet. Nu het bestuursorgaan daarbij een grote beoordelingsruimte en afwegingsvrijheid heeft, is de rechterlijke toetsing terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen, waarbij de CRvB laat wegen of er reden is te vermoeden dat de afwijzing van de sollicitatie op andere gronden is gebaseerd dan op een onbevangen oordeel over de geschiktheid van de betrokkene voor de geambieerde functie. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN:AI1321.
2.1.1.
Het sollicitatiegesprek is in het algemeen hét moment waarop de sollicitant zich in persoon presenteert aan de (nieuwe) werkgever. Gedurende de tijd die ervoor is uitgetrokken kan de sollicitant zijn brief, curriculum vitae (cv) en motivatie toelichten. Het is daarbij zaak zoveel mogelijk aan te tonen dat hij/zij 100% aansluit op de wensen van de werkgever ten aanzien van de nieuw aan te trekken kracht.
2.1.2. Het is alleen in het geval van een ambtenaar dat een rechtsmiddel kan worden ingediend tegen een afwijzing op sollicitatie. In een bezwaarprocedure kan de afgewezene proberen om nader (concreet) te onderbouwen waarom hij/zij wel geschikt(er) is voor de vacante functie. Een werkgever kan namelijk – gelet op de daarmee gemoeide belangen – niet alleen afgaan op hetgeen een sollicitant stelt. Dat geldt te meer als het gaat om een directeursfunctie in schaal 17. Een sollicitant kan dan ook niet volstaan met het enkel stellen dat hij voldoet aan de functie-eisen. In de herkansing die de volledige heroverweging in de bezwaarfase biedt, moet hij/zij alles naar voren brengen om de werkgever ervan te overtuigen dat de eerdere afwijzing onjuist was. In de beroepsfase is die kans er niet meer, gelet op de hiervoor geschetste beperkte toets die de rechter hanteert.
2.2.
Niet in geschil is dat de tijdelijke functie waarop eiser solliciteerde inmiddels is vervuld en vervolgens ook is komen te vervallen. Eiser kan dus feitelijk niet meer in die functie worden geplaatst. Gevraagd naar het belang bij de voortzetting van zijn beroep tegen deze afwijzing, heeft eiser gesteld dat hij een schadevergoeding wil vragen als hij in het gelijk wordt gesteld. Eiser heeft sinds de afwijzing in functies gewerkt in een lagere schaal dan de geambieerde functie. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank een begin van aannemelijkheid geleverd dat er schade is geleden, mocht de besluitvorming onrechtmatig blijken. Eiser heeft daarmee voldoende belang bij voortzetting van deze procedure.
2.3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat conform artikel 16.6 van de NRGA gewacht had moeten worden met de aanstelling van een kandidaat en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft gedaan. Eiser kon pas na 18 oktober 2011 bezwaar maken, en in de tijd die daar tussen lag, had verweerder de functie al door een ander later vervullen.
2.3.1.
Volgens verweerder is in artikel 16.6 van de NRGA uitdrukkelijk bepaald dat het nodig is een bezwaarschrift bij verweerder in te dienen om opschorting van de selectieprocedure te bewerkstelligen. In de NRGA staat niet dat met het vervullen van de vacature moet worden gewacht tot de bezwaartermijn is verstreken. Verweerder heeft voorts opgemerkt dat deze bepaling is bedoeld om de boventallige medewerker, die op een passende functie solliciteert, te beschermen door de mogelijkheid van plaatsing op de functie open te houden. Nu de conclusie van verweerder is dat de functie waarop eiser solliciteerde niet passend is, rijst bij verweerder de vraag of er nog een praktisch actueel belang is bij een beoordeling van deze beroepsgrond.
2.3.2.
Ingevolge artikel 16.6, vierde lid, van de NRGA wordt, indien het bezwaar wordt ingediend, de definitieve vervulling van de vacature opgeschort tot na de beslissing op het bezwaar.
2.3.3.
De rechtbank is, gelet op de tekst van artikel 16.6, vierde lid, van de NRGA, van oordeel dat verweerders handelwijze niet strijdig is met de letter van die bepaling. Dit neemt echter niet weg dat verweerder, zoals de commissie ook in zijn advies heeft geconcludeerd, door vóór afloop van de bezwaartermijn een andere sollicitant aan te nemen, de beschermende werking van artikel 16.6 enigszins heeft uitgehold. In het geval van eiser is evenwel van belang dat de kandidaat op 21 oktober 2011 is benoemd nadat de ondernemingsraad een positief advies had afgegeven. Eiser had eerder op 13 oktober 2011 mondeling en op 18 oktober 2011 schriftelijk te horen gekregen dat hij zou worden afgewezen. Dat betekent dat eiser in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 20 oktober 2011 feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om opschorting van de aanstelling van de door verweerder wel geschikt geachte kandidaat, te bewerkstelligen. Dat eiser dat heeft nagelaten door eerst op 11 november 2011 een (definitief) bezwaarschrift in te dienen, moet voor zijn rekening en risico blijven. Eiser had, gezien de risico’s die met wachten gemoeid zijn, ook een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden kunnen indienen. Dat met de andere kandidaat al op 14 oktober 2011 een afrondend gesprek was gevoerd en dat eiser vóór de aanstelling op 21 oktober 2011 al had aangekondigd dat hij een bezwaarschrift zou indienen, doet daar niet aan af.
2.4.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift uitvoerig opgesomd welke andere formele fouten in zijn ogen zijn gemaakt bij de sollicitatieprocedure. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet behandeld conform de afspraken die in het sociaal plan zijn opgenomen ten aanzien van boventallige kandidaten. Eiser heeft verzocht om een zorgvuldige procedure. Ook in zijn beroepschriften heeft eiser (door inlassing van zowel het bezwaarschrift als zijn pleitnota voor de hoorzitting bij de commissie) deze gronden herhaald. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat deze formele gebreken in de bezwaarfase niet dan wel onvoldoende zijn hersteld.
2.4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zowel in het bestreden besluit I als ter zitting ruiterlijk heeft toegegeven dat in de primaire fase de vereiste zorgvuldigheid niet in acht is genomen. Van belang is evenwel dat verweerder in de bezwaarfase alsnog heeft beoordeeld of de functie passend is, en nu met inachtneming van al datgene waaraan het bij het primaire besluit heeft ontbroken. Dat de functie opnieuw niet passend is geacht voor eiser en de heroverweging aldus niet heeft geleid tot het door eiser gewenste resultaat, betekent niet dat eiser door de gang van zaken, te weten de fouten in de primaire besluitvorming, in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
2.5.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de commissie in zijn advies, zijn oordeel dat de functie niet passend voor hem is, niet met feiten heeft onderbouwd. De veronderstelling dat landelijke projecten met budgetten van 100 miljoen euro of meer minder complex zijn dan wat bij [werkgever1] gebeurt, is volgens eiser nergens op gebaseerd. De stelling dat de rol van [omschrijving eerdere functie eiser] bij een stuurgroep minder complex zou zijn, is volgens eiser feitelijk onjuist. Uit een afgelegd assessment is gebleken dat eiser een dergelijke functie naar behoren zou kunnen vervullen, aldus eiser.
2.5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet beschikt over de voor de geambieerde functie noodzakelijke ruime ervaring op het gebied van leidinggeven en reorganiseren. Eiser heeft geen directeursfunctie in het eerste echelon vervuld en zijn ervaring met reorganisaties blijkt daarbij onvoldoende uit zijn cv. De eerder door eiser vervulde rol van [omschrijving eerdere functie eiser] wordt door verweerder per definitie ondersteunend en/of coördinerend, maar niet aansturend van rol geacht. Eisers rol bij een eerdere reorganisatie was van een beperktere aard en omvang. Bovendien vond die reorganisatie in de periode [tijdperk] plaats, hetgeen volgens verweerder een te weinig recente ervaring betreft. Verweerder was op zoek naar een kandidaat waarvan voldoende zeker was dat deze binnen een kort tijdsbestek een succesvolle reorganisatie zou kunnen realiseren. De werkzaamheden in de door eiser geambieerde functie liggen onvoldoende in lijn met zijn oorspronkelijke functie. Eisers functie was ook veel lager ingeschaald [andere schaal]. Er was daarom in onvoldoende mate de verwachting dat eiser de werkzaamheden op behoorlijke wijze zou vervullen, terwijl het afbreukrisico in de geambieerde functie groot zou zijn. Tot slot was volgens verweerder het passend maken van de functie door omscholing niet aan de orde vanwege de tijdelijkheid van de functie.
2.5.2.
Op grond van de in artikel 16.1, onder e, van de NRGA opgenomen definitie wordt onder passende functie verstaan:
een functie die voldoet aan één van de twee volgende omschrijvingen:
1.
Een functie die:
1° maximaal twee salarisschalen lager is ingedeeld dan de functionele indeling of - indien deze hoger is - de persoonlijke indeling van de boventallige in de oorspronkelijke functie;
2° waarvan de werkzaamheden voor het overige in de lijn liggen van de oorspronkelijke functie of van het eerder verworven opleidings- en ervaringsniveau, en
3° waarbij de verwachting is gerechtvaardigd dat de boventallige de werkzaamheden op behoorlijke wijze zal kunnen verrichten;
2.
een functie waarvoor de medewerker door middel van om- en bijscholing zoals opgenomen in de trajectovereenkomst binnen maximaal twee jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven.
2.5.3. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn kennen en kunnen ten aanzien van de tijdelijke functie bij [werkgever1] - mede gelet op het hiervoor onder 2.1 tot en met 2.1.2 geschetste kader - te summier heeft onderbouwd. Eiser heeft aangegeven een “spin in het web” te zijn geweest als [omschrijving eerdere functie eiser] bij een stuurgroep. Dat doet echter niet af aan verweerders constatering dat de rol van [omschrijving eerdere functie eiser] een wezenlijk andere is dan die van directeur. Het kan weliswaar zo zijn dat een [omschrijving eerdere functie eiser] in een specifieke situatie over zeer veel competenties moet beschikken om een groot en zwaar project te trekken, maar verweerder heeft terecht gesteld dat het dan aan eiser is om daarvan concrete voorbeelden aan te dragen, hetgeen eiser in dit geval heeft nagelaten. Omvang van het budget en personeelsaantallen zijn slechts enkele elementen van een functie. Ze zijn weliswaar indicatief, maar niet dragend voor de stelling dat eiser de functie kan vervullen.
2.5.4. Het door eiser veelgenoemde assessment dat hij bij LTP heeft afgelegd, bevindt zich niet in het dossier. Eiser heeft het niet overgelegd aan verweerder, zodat verweerder daarmee ook geen rekening heeft kunnen houden. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam toegelicht waarom eiser er niet van uit kon gaan dat verweerder over dat assessment kon en zelfs moest beschikken: het assessment was afgelegd ten behoeve van een andere functie dan de functie waarnaar eiser heeft gesolliciteerd en verweerder kan niet zomaar over een dergelijk document beschikken. Mogelijk zegt het assessment iets over de geschiktheid van eiser voor zogenoemde eerste echelon functies, maar het is – onbestreden – niet specifiek gericht op de tijdelijke functie waarop eiser heeft gesolliciteerd. De zeggingskracht van het stuk – dat zich niet onder de stukken bevindt – is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeer beperkt.
2.5.5. Eisers werkervaring op het gebied van reorganiseren stamt uit de periode 1990 – 1996. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze werkervaring te weinig recent is om te kunnen concluderen dat de beoogde functie in lijn ligt van zijn eerder verworven ervaringsniveau.
2.5.6. Gelet op al het voorgaande en nu niet gebleken is van andere redenen waarom verweerder eiser niet heeft willen aannemen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid mocht beslissen dat de tijdelijke functie van directeur bedrijfsvoering bij de [werkgever1] niet passend was voor eiser. Gelet op dit oordeel, behoeft verweerders subsidiaire weigeringsgrond (inzake de integriteit van eiser) geen bespreking meer.
In de zaak 12/3271 AW ([werkgever4])
3.
Eiser heeft als herplaatsingskandidaat op[datum sollicitatie] gesolliciteerd naar de functie van[functie3] met als aandachtsgebieden Financiën en Control. Eiser heeft op [datum gesprek] een oriënterend gesprek gevoerd. Op[datum telefonisch onderhoud] is eiser telefonisch meegedeeld dat er geen aanleiding bestaat voor een vervolgstap in de selectieprocedure. Dit mondelinge besluit is bevestigd bij het primaire besluit II.
3.1.
De commissie heeft het primaire besluit II naar aanleiding van eisers bezwaren heroverwogen en heeft op 22 mei 2012 een advies uitgebracht. De commissie heeft geconcludeerd dat verweerder ook bij deze procedure op diverse punten de vereiste zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen. Ten aanzien van de inhoud heeft de commissie overwogen dat, blijkens de vacaturetekst voor de functie van[functie3], gevraagd werd naar een professional op het gebied van Financiën en Control in een complexe, politieke omgeving, die aantoonbare kennis en ervaring heeft op dat gebied op een academisch werk- en denkniveau. Gezien de grote financiële ombuigingen waar de gemeente voor stond en de wens om de controlfunctie te versterken, is daarbij financiële deskundigheid en slagvaardigheid vereist. Verder werd onder andere gevraagd naar een peoplemanager die gefocust is op kansen en mogelijkheden. Volgens de commissie heeft eiser, gezien zijn cv, niet de vereiste specialistische, maar een generalistische achtergrond. Eiser heeft daarnaast geen toegespitste opleiding genoten, maar is als jurist afgestudeerd en heeft, behoudens één opleiding, geen aanvullende opleidingen op specifiek financieel gebied genoten. Eiser heeft verder duidelijk generalistische werkervaring opgedaan. Eerst in 2008 heeft hij een “controltaak” gekregen, als [omschrijving functie] van het[werkgever2], maar deze taak had hij vanuit of naast zijn brede bedrijfsvoeringfunctie van sectormanager bestuurs- en managementondersteuning.
3.2.
Ter zitting is door verweerder nog toegelicht dat hij een echte “financial” zocht. Het[functie3] is verantwoordelijk voor een budget van 5,5 miljard euro en moet aldus in staat zijn complexe constructies en financiële planning te beoordelen en moet kennis hebben van modellen, de gemeentelijke begroting en van externe factoren. De kandidaat moet een bedrijfseconomische achtergrond hebben, moet zich middels meerdere financiële opleidingen hebben bekwaamd en moet daarnaast een concernbrede ervaring op het gebied van financieel beleid hebben. Eiser voldoet hier niet aan. Zijn functie als [omschrijving functie] zag meer op bedrijfsvoering in brede zin waarvan de financiën een onderdeel uitmaakten.
3.3.
Niet in geschil is dat de functie waarop eiser solliciteerde inmiddels is vervuld. Eiser kan dus feitelijk niet meer in die functie geplaatst worden. Gevraagd naar het belang bij voorzetting van zijn beroep tegen deze afwijzing, heeft eiser gesteld dat hij in dat geval boven de formatie geplaatst wil worden om later in de formatie te zakken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee voldoende belang bij voortzetting van deze procedure.
3.4.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat zijn in het beroepschrift opgenomen beroepsgrond dat de voorzitter van de commissie wordt benoemd door de directeur van de [werkgever4] en dat dit niet zou mogen, meer is bedoeld als een voorbeeld van verweerders onzorgvuldig handelen in het algemeen en niet als afzonderlijke beroepsgrond ten aanzien van het bestreden besluit II besproken hoeft te worden. De rechtbank zal hetgeen eiser hieromtrent naar voren heeft gebracht dan ook verder buiten bespreking laten.
3.5.
Eiser heeft aangevoerd dat in strijd met artikel 16.6, eerste lid, van de NRGA geen schriftelijke onderbouwing van het besluit is gegeven.
3.5.1.
De rechtbank stelt vast dat in het advies van de commissie, dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd, deze motivering alsnog is gegeven. Eiser heeft hierop kunnen reageren. Dit gebrek is dan ook afdoende hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.
3.6.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder ook bij deze sollicitatieronde ten onrechte het bepaalde in artikel 16.6, vierde lid, van de NRGA niet in acht heeft genomen.
3.6.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen zij onder overweging 2.3.3. van deze uitspraak heeft overwogen. Ook in dit geval geldt dat de handelwijze van verweerder niet strijdig is met de letter van de bepaling. Ten aanzien van de functie van[functie3] geldt immers dat de kandidaat op 7 december 2011 is benoemd. Op dat moment was er nog geen bezwaarschrift door eiser ingediend. Eiser was op[datum telefonisch onderhoud] mondeling meegedeeld dat hij werd afgewezen en heeft dit pas op 19 december 2011 bij het primaire besluit II op schrift gekregen. Daarnaast heeft eiser van de benoeming van de andere kandidaat pas kennis kunnen nemen middels de digitale nieuwsbrief “Hoogvliegers” van 22 december 2011. Dit betekent dat eiser - vóórdat de benoeming had plaatsgevonden - geen bezwaarschrift heeft kunnen indienen. Eiser had dan ook geen mogelijkheid om de benoeming van de andere kandidaat op te schorten. Dit betekent echter niet dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 16.6, vierde lid, van de NRGA heeft gehandeld. Daarin staat immers niet vermeld dat niet mag worden benoemd totdat alle bezwaartermijnen van alle afgewezen of nog mogelijk af te wijzen kandidaten zijn verlopen, maar slechts dat áls er een bezwaarschrift is ingediend, de benoeming wordt opgeschort. Dat was in eisers geval niet aan de orde.
3.6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie in zijn advies onder 3.3. vanaf “Ten overvloede” evenwel terecht opgemerkt dat het verweerder zou sieren als de definitieve benoeming van een kandidaat in een functie waarnaar een boventallige medewerker zonder succes heeft gesolliciteerd, wordt uitgesteld in afwachting van de schriftelijke afwijzing van laatstgenoemde, tot een beperkt aantal dagen daarna. Aan het feit dat dit in eisers geval niet is gebeurd, verbindt de rechtbank evenwel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verder geen gevolgen.
3.7.
Eiser heeft aangevoerd dat hij, gelet op zijn ervaring en staat van dienst, heeft bewezen dat hij wel degelijk in staat is een functie op directieniveau te vervullen. Indien dit anders is, is het aan verweerder om dit aannemelijk te maken. Eiser is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. Het is eiser onduidelijk hoe verweerder heeft kunnen vaststellen dat hij ook niet op termijn de benodigde kennis en ervaring kan aanvullen. Eiser stelt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen “people manager” is en vraagt zich af hoe verweerder aan deze kennis komt. Volgens eiser is hiervan geen begin van bewijs.
3.7.1.
De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar hetgeen zij onder rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.1.2 heeft overwogen ten aanzien van hetgeen van eiser verwacht mag worden wil hij koersen op een succesvolle sollicitatie. Het is niet aan verweerder om aan te tonen dat eiser ongeschikt is. Het is aan eiser om verweerder ervan te overtuigen dat hij geschikt is. Bij een afwijzing moet verweerder, gelet op eisers mobiliteitstatus, uiteraard motiveren waarom de functie niet passend voor hem is. De rechtbank toetst verweerders besluitvorming vervolgens slechts marginaal.
3.7.2.
Wat de door eiser gestelde kennis op het gebied van financiën betreft, stelt de rechtbank vast dat eiser hiervoor heeft verwezen naar zijn cv en de daarin opgenomen opleidingsgegevens. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij een financiële opleiding heeft genoten, te weten de opleiding [omschrijving opleiding], een anderhalf jaar durende financiële opleiding die is afgesloten met een examen. De rechtbank overweegt dat onduidelijk is of deze opleiding in een recent verleden is gevolgd, maar dat dat niet afdoet aan het feit dat niet in geschil is dat dat eisers enige specifiek financiële opleiding is. Eiser heeft niet aangevoerd noch is de rechtbank gebleken dat hij andere financiële opleidingen met succes heeft afgerond. Eiser voldoet dan ook niet aan verweerders wens van meerdere financiële opleidingen.
3.7.3.
Wat de door eiser gestelde ervaring op het gebied van financiën betreft, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft er opnieuw op gewezen dat hij bij[werkgever2] [functie4] was en dus veel financiële ervaring heeft. Verweerder heeft ten aanzien daarvan verwezen naar het bestreden besluit en ter zitting gesteld dat [omschrijving functie] geen functie is, maar een rol. Bovendien heeft [werkgever3] een andere graad van complexiteit dan[werkgever2], aldus verweerder. De rechtbank ziet ook ten aanzien van eisers ervaring onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij wel beschikt over de ervaring om de vacature te vervullen. Eisers stellingen overtuigen de rechtbank niet, nu ze niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd met concrete voorbeelden waaruit blijkt dat eiser voldoende ervaring heeft op de vereiste aandachtsgebieden. Dat de functie van [omschrijving functie] bij[werkgever2] een andere inhoud heeft dan de vacante functie lijkt evident, zodat te meer van eiser verwacht had mogen worden dat eiser concreet maakte waarom hij geschikt zou zijn voor deze zwaardere functie.
3.7.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank niet gebleken van strijd met het fair play beginsel, nog daargelaten dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd.
3.8.
Reeds gezien al het voorgaande en nu niet gebleken is van andere redenen waarom verweerder eiser destijds niet heeft willen aannemen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de functie van[functie3] i.o. met als aandachtsgebieden Financiën en Control niet passend was voor eiser. Gelet op dit oordeel behoeft verweerders subsidiaire weigeringsgrond (inzake de integriteit van eiser) ook hier geen bespreking meer.
4.
Gezien al het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I alsook het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 15 mei 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B