ECLI:NL:RBAMS:2013:2710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-12_4442 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en het proces-verbaal van begravingen in Potocari

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam geoordeeld over een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D.W.J. Maat, heeft verzocht om openbaarmaking van het proces-verbaal van het begraven van personen op de compound van Dutchbat in Potocari, Srebrenica, in juli 1995. Verweerder, de Minister van Defensie, heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen en gesteld dat het proces-verbaal niet onder hem berust. De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal in 1995 is opgemaakt, maar dat er geen bewijs is dat het naar Nederland is overgebracht. Verweerder heeft verklaard dat het proces-verbaal mogelijk verloren is gegaan en dat er een uitgebreide zoekslag is verricht zonder resultaat. Eiseres heeft betoogd dat het proces-verbaal in het archief van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zou kunnen liggen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat het proces-verbaal niet onder hem berust. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4442 WOB

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde D.W.J. Maat,
en

de Minister van Defensie,

verweerder,
gemachtigde mr. E.C. Pietermaat.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [medewerker verweerder], werkzaam bij de [verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Bij brief van 28 juli 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om openbaarmaking van het proces-verbaal dat is opgemaakt van het begraven van personen op de [begraafplaats] in juli 1995 (het proces-verbaal) en van alle onderliggende documenten met betrekking tot het moslimgraf.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking op grond van de Wob gedeeltelijk ingewilligd en een aantal stukken openbaar gemaakt. Het gaat om een nota van 14 juli 2011 over het onderzoek dat naar aanleiding van een interview op 20 juni 2011 met verweerder in [betrokkene3] heeft plaatsgevonden, met een aantal bijlagen, te weten een foto van de vermoedelijke locatie van het noodgraf, een mutatierapport [plaats graf 2] van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) en een
Report on the investigation into the location of a temporary grave at Potocari. In de rapporten zijn de namen van personen onleesbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Voorts heeft verweerder bij het primaire besluit geweigerd een aantal debriefingsformulieren en eventuele bijlagen uit het debriefingsarchief openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Verweerder heeft daarbij vermeld dat ten behoeve van het lokaliseren van het noodgraf deze debriefingsverklaringen wel geraadpleegd zijn en dat de hieruit voortgekomen relevante informatie is verwerkt in de nota van 14 juli 2011. Tot slot heeft verweerder in het primaire besluit te kennen gegeven dat het proces-verbaal niet is aangetroffen. De archieven van Dutchbat zijn vernietigd bij het verlaten van [plaats graf 2] en de naar Nederland gezonden duplicaten van rapportages zijn niet in alle gevallen bewaard gebleven. Bij verweerder is het door eiseres gevraagde proces-verbaal niet aangetroffen, aldus het primaire besluit.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften Defensie van 23 juli 2012, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot het proces-verbaal al het mogelijke in het werk is gesteld om het (afschrift van het) proces-verbaal te traceren. Er is gezocht in het Debriefingsarchief [plaats graf 2], in het centrale archief van verweerder en er is navraag gedaan bij de KMAR en bij het Ministerie van Justitie. Na de opdracht van verweerder om onderzoek te verrichten naar de mogelijke locatie van het noodgraf te Potocari heeft deze zoekslag nogmaals plaatsgevonden. Het proces-verbaal is toen opnieuw niet aangetroffen, aldus verweerder. Verweerder meent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het door verweerder verrichte onderzoek, het proces-verbaal toch onder verweerder berust.
1.4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de stelling van verweerder dat het proces-verbaal is vernietigd, niet juist is. Eiseres verwijst naar het naar aanleiding van een ander Wob-verzoek van eiseres genomen besluit van 21 juli 2011 van het Openbaar Ministerie (OM), waarbij stukken zijn gevoegd die bewijzen dat het proces-verbaal heeft bestaan en is afgegeven in Zagreb. Voorts heeft wachtmeester buiten dienst Zwiers (wachtmeester b.d.) verklaard dat deze stukken zorgvuldig zijn afgegeven aan de commandant Koninklijke Marechaussee Rutten (commandant KMAR) in Zagreb. De stelling van verweerder dat het proces-verbaal niet onder hem berust, is volgens eiseres dan ook ongeloofwaardig.
2.
Beoordeling
2.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich in de eerste plaats richt tegen dat gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op verweerders standpunt dat het proces-verbaal niet onder hem berust en daarom niet openbaar gemaakt kan worden.
2.2.
Niet (meer) in geschil is dat het proces-verbaal in 1995 in Potocari is opgemaakt. Voor zover verweerder in het primaire besluit en het bestreden besluit heeft aangegeven dat het proces-verbaal mogelijk is vernietigd bij het verlaten van Dutchbat van de compound in Potocari, stelt de rechtbank vast dat – anders dan eiseres heeft aangevoerd – verweerder dat niet met zekerheid zo heeft gesteld en dat verweerder daarnaast in het verweerschrift en ter zitting nogmaals heeft toegelicht dat het standpunt niet is dat het proces-verbaal is vernietigd en daarom niet openbaar kan worden gemaakt, maar dat het proces-verbaal door verweerder wordt beschouwd als zoekgeraakt.
2.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal, ook tijdens een uitgebreide zoekslag, niet is aangetroffen en dat het proces-verbaal dus niet onder hem berust. Volgens vaste rechtspraak is het in het geval waarin deze mededeling van verweerder niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door verweerder, dat het proces-verbaal toch onder verweerder berust. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 oktober 2011, LJN: BT7337 (te vinden op www.rechtspraak.nl).
2.4.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 3 oktober 2012 (LJN: BX8935), waarin het eveneens ging om een Wob-verzoek van (ditmaal de gemachtigde van) eiseres met betrekking tot het proces-verbaal, al geoordeeld dat er geen redenen zijn de mededeling van verweerder dat het proces-verbaal na een zoekslag– in alle archieven waar het proces-verbaal zich zou kunnen bevinden – niet is aangetroffen, ongeloofwaardig te achten.
2.5.
Eiseres heeft ter zitting een tweetal punten naar voren gebracht die volgens haar maken dat de mededeling van verweerder desondanks niet geloofwaardig is, omdat niet overal is gezocht. Ten eerste heeft eiseres aangevoerd dat voldoende aannemelijk is dat de wachtmeester b.d. het proces-verbaal heeft meegenomen uit Potocari en het in Zagreb aan de commandant KMAR heeft overgedragen. Verweerder had daarom volgens eiseres moeten nagaan wat de commandant KMAR vervolgens met het proces-verbaal heeft gedaan door hem rechtstreeks te bevragen over de gang van zaken destijds.
2.5.1.
De rechtbank overweegt dat zij geen reden heeft om er aan te twijfelen dat het proces-verbaal destijds uit Potocari naar Zagreb is meegenomen. Ter zitting heeft ook verweerder bevestigd dat uit een proces-verbaal van verhoor van een getuige door het zogenaamde [team], dat deels door het OM aan eiseres is openbaar gemaakt, blijkt dat het proces-verbaal is overhandigd in Zagreb. Daarmee is echter nog niet komen vast te staan dat het proces-verbaal of een kopie daarvan vervolgens naar Nederland is overgebracht en nu onder verweerder berust. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de commandant KMAR destijds meermaals is verzocht alle defensiedocumenten die in zijn bezit waren over te dragen aan verweerder en dat ervan kan worden uitgegaan dat in vervolg daarop ook daadwerkelijk alles is overhandigd, zodat het proces-verbaal in ieder geval niet meer in zijn bezit kan zijn. Verweerder heeft gesteld dat het proces-verbaal vervolgens in het ongerede moet zijn geraakt en dat het, ook na een volledige en herhaalde zoekslag, onvindbaar is gebleven. De rechtbank heeft onvoldoende aanwijzingen dat het proces-verbaal toch onder verweerder berust. Uit de documenten die eiseres van het OM heeft verkregen, kan in ieder geval ook niet worden opgemaakt dat het proces-verbaal of een kopie daarvan destijds in Nederland is aangekomen en nu onder verweerder zou berusten. Dat verweerder de commandant KMAR naar aanleiding van het Wobverzoek van eiseres niet (opnieuw) heeft bevraagd of heeft willen bevragen, heeft verweerder ter zitting voldoende gemotiveerd. De rechtbank acht verweerders stelling dat de commandant KMAR destijds alle stukken heeft overhandigd en dat er geen aanwijzing voor is dat hij daarover nog iets nieuws zou kunnen verklaren voldoende aannemelijk.
2.6.
Eiseres heeft ten tweede aangevoerd dat verweerder ook in het archief van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ([betrokkene]) had moeten zoeken naar het proces-verbaal. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de commandant KMAR in juli 1995 bij de uitoefening van zijn taken voor verweerder mogelijk meerdere petten op had, waaronder één van de [betrokkene], en het proces-verbaal mogelijk heeft ontvangen in de hoedanigheid van [betrokkene]-functionaris. Het proces-verbaal zou via die weg in het archief van de [betrokkene] terecht kunnen zijn gekomen. Verweerder had daar dan ook moeten zoeken, aldus eiseres.
2.6.1.
Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd betwist door te stellen dat alle informatie en documentatie die betrekking heeft op de val van [plaats graf 2] in één centraal archief bij verweerder is ondergebracht, behoudens een klein deel daarvan dat bij een onderzoeksinstituut en in het debriefingsarchief is ondergebracht. Volgens verweerder zijn er geen stukken met betrekking tot de voormalige compound in Potocari in het archief van de [betrokkene] aanwezig. Verweerder heeft verder toegelicht dat overal is gezocht, waar het proces-verbaal zich redelijkerwijs zou kunnen bevinden. Er heeft dus een volledige zoekslag plaatsgevonden, waarmee verweerder aan zijn plicht heeft voldaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er naar aanleiding van het Wobverzoek van eiseres concreet navraag naar het proces-verbaal is gedaan bij het OM, maar dat het OM heeft aangegeven dat het proces-verbaal zich daar niet bevindt.
2.6.2.
De rechtbank acht aannemelijk dat in het kader van het onderzoek door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en van het onderzoek ten behoeve van de parlementaire enquête in 2002 alle informatie en documentatie met betrekking tot de aanwezigheid van Dutchbat in [plaats graf 2] en de gebeurtenissen aldaar is samengebracht op één locatie, in één centraal archief, dat onder verweerder berust. Ook al zou de commandant KMAR het proces-verbaal in de hoedanigheid van [betrokkene]-functionaris hebben ontvangen, dan is verweerders stelling dat dit in het centrale archief opgeslagen zou moeten zijn, geloofwaardig. In de enkele stelling van eiseres dat het proces-verbaal in het archief van de [betrokkene] zou kunnen liggen omdat daar volgens hem door verweerder nog niet is gezocht, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het proces-verbaal toch onder verweerder berust.
2.7.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de mededeling van verweerder dat uit het naar aanleiding van het Wob-verzoek verrichte onderzoek is gebleken dat het proces-verbaal niet onder hem berust, niet ongeloofwaardig voorkomt en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het proces-verbaal toch onder verweerder berust.
2.8.
Voor zover eiseres ter zitting (nog) heeft aangevoerd dat het Wob verzoek zich ook uitstrekt tot eventueel aanwezige correspondentie met het Internationale Rode Kruis en over meldingen bij het Openbaar Ministerie in Arnhem is de rechtbank van oordeel dat hierover in bezwaar niet is geklaagd, zodat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht aan de beoordeling daarvan niet toekomt. Overigens is over de stelling van verweerder dat deze documenten afwezig zijn door de Afdeling al geoordeeld in rechtsoverweging 10 van de uitspraak van 3 oktober 2012 (LJN: BX8935).
2.9.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat op grond van artikel 10 van het EVRM de overheid gehouden is de gevraagde informatie te verstrekken en dat het voor [betrokkene3] en de maatschappij van belang is om een juiste reconstructie van de feiten te laten plaatsvinden door middel van een onderzoek naar de verdwijning van de documenten. Eiseres heeft dan ook de rechtbank verzocht om een onderzoek te gelasten naar de verdwijning van de in het Wob-verzoek genoemde documenten, waaronder het proces-verbaal. Zoals hiervoor is overwogen, is door verweerder aannemelijk gemaakt dat de gevraagde informatie in de doorzochte overheidsarchieven niet meer kan worden achterhaald. Het in artikel 10, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht om inlichtingen te ontvangen en ook het bepaalde in de Wob leidt niet tot het oordeel dat op verweerder de verplichting rust nog een onderzoek in te stellen naar de verdwijning van de gevraagde documenten. Evenmin ziet de rechtbank daarom aanleiding tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar de verdwijning en vindplaats van het proces-verbaal, voor zover daartoe al de mogelijkheid zou bestaan.
2.10.
De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter, mrs. M. de Rooij en
M.M. Verberne, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB