3.Inhoudelijke beoordeling
Vergewisplicht
3.1.Vaststaat dat de deelauto’s ten tijde van het wegslepen in strijd met de ter plaatse geldende verkeersregels stonden geparkeerd. Eiseres heeft aangevoerd dat op sommige plaatsen de parkeersituatie niet duidelijk was. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de foto’s van de parkeerplaatsen waarop de deelauto’s stonden geparkeerd, is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk was wat de ter plaatse geldende verkeersregels waren. Voorts waren de verkeersborden E4, E6, E7 en E8 in overeenstemming met het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer geplaatst. De rechtbank wijst voorts erop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) elke verkeersdeelnemer zich ervan dient te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn. Voor zover hem dat niet direct kenbaar is, dient hij nader te bezien wat op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2009, LJN: BJ4116). Dit geldt evenzeer voor de vraag of een verkeersbord van toepassing is op de (situatie van) de betreffende verkeersdeelnemer. Indien de geldende verkeersregels niet direct duidelijk waren voor de gebruikers van de deelauto’s, dan hadden zij, gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak, nader dienen te onderzoeken wat op het zich ter plaatse bevindend verkeersbord was aangegeven en of het verkeersbord van toepassing was op het parkeervak waarin de deelauto werd geparkeerd. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat de gebruikers onvoldoende onderzoek hebben verricht naar de situatie ter plaatse.
3.2.Eiseres heeft erop gewezen dat bij de parkeerplaatsen waarvan de deelauto’s zijn weggesleept geen bord is geplaatst dat de wegsleepregeling van kracht is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden is om bij deze parkeerplaatsen een bord te plaatsen waarop is weergegeven dat de wegsleepregeling van kracht is, nu op grond van de Wegsleepverordening de wegsleepregeling van kracht is voor alle wegen en weggedeelten in Amsterdam.
3.3.Met betrekking tot sleep 6 heeft eiseres aangevoerd dat de autodeelplaats bezet was en dat de gebruiker van de deelauto van de parkeerwachter mocht parkeren op de laad- en loshaven. De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling kan een beroep op het vertrouwensbeginsel echter slechts slagen indien sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging door een daartoe bevoegde ambtenaar. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke toezegging in dit geval geen sprake is. De gestelde toezegging door een parkeerwachter is immers niet door het bevoegde gezag gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
3.4.Met betrekking tot sleep 13 heeft eiseres aangevoerd dat de autodeelplaats zonder overleg met eiseres is verplaatst. Ook deze grond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat ter plaatse – zo blijkt uit de gedingstukken – drie parkeervakken achter elkaar zijn gelegen, waarvan er één is gereserveerd voor een deelauto van eiseres. De gebruikers van deelauto’s hadden ook in deze situatie zich ervan moeten vergewissen dat het verkeersbord waarop is weergegeven dat sprake is van een autodeelplaats van toepassing was op het parkeervak waarin zij de deelauto parkeerden. Dat de autodeelplaats - al dan niet met medeweten van eiseres - is verplaatst, doet hieraan niet af.
3.5.De rechtbank komt tot de slotsom dat het voor de gebruikers van de deelauto’s duidelijk had kunnen zijn dat zij de deelauto’s in strijd met de ter plaatse geldende verkeersregels parkeerden. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat verwijdering van de voertuigen noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van de invalidenparkeerplaatsen, laad- en loshavens, parkeerplaats voor elektrische voertuigen en parkeerplaats waar een tijdelijk parkeerverbod geldt wegens markt, zijnde in de Verordening aangewezen weggedeeltes. Verweerder was dan ook bevoegd op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 tot toepassing van bestuursdwang te besluiten en de betreffende deelauto’s weg te laten slepen.
Beginselplicht tot handhaving
3.6.Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.7.Eiseres heeft aangevoerd dat de reden voor het fout parkeren was gelegen in het feit dat de autodeelplaatsen bezet waren door fout geparkeerde auto’s van particulieren. Volgens eiseres treedt verweerder niet handhavend op ten aanzien van fout geparkeerde auto’s op de autodeelplaatsen en is de oorzaak van het fout parkeren met de deelauto’s van eiseres dan ook gelegen in de eigen wanprestatie van verweerder jegens eiseres. De contractuele relatie tussen de gemeente en eiseres brengt mee dat verweerder de redelijkheid en billijkheid in acht dient te nemen. Volgens eiseres is wegslepen niet doelmatig en zijn er lichtere middelen om het gewenste doel te bereiken. In geval van een overtreding met een deelauto kan Stadstoezicht met eiseres bellen en kan eiseres de deelauto op afstand ontgrendelen zodat Stadstoezicht de deelauto naar de autodeelplaats kan verplaatsen. Wegslepen is bovendien contraproductief, omdat daarmee gemeentelijk beleid om autobezit binnen de stad terug te dringen wordt ondergraven, aldus eiseres.
3.8.De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat de autodeelplaatsen bezet waren, niet betekent dat de gebruikers de deelauto’s dus ook in strijd met de geldende verkeersregels mochten parkeren. Eiseres beschikt over parkeervergunningen, waarmee de deelauto’s zonder extra kosten binnen de gehele parkeervergunningzone op juiste wijze hadden kunnen worden geparkeerd. De rechtbank overweegt voorts dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht dat bijzonder opsporingsambtenaren gebruik maken van een prioriteitenlijst bij het wegslepen van voertuigen, omdat de beschikbare capaciteit per definitie onvoldoende is om volledig te kunnen handhaven. Invalidenparkeerplaatsen, laad- en loshavens en parkeerplaatsen waar een tijdelijk parkeerverbod geldt wegens markt, hebben prioriteit boven vergunninghouderplaatsen, aldus de gemachtigde van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op beperkte capaciteit om handhavend op te treden, de bevoegdheid heeft om prioriteiten te stellen en dat verweerder hiermee binnen de grenzen van een redelijke beleidsuitvoering blijft. Dat het, zoals de gemachtigde van eiseres heeft betoogd, onhandig is dat autodeelplaatsen lager op de prioriteitenlijst staan, maakt de gehanteerde prioriteitenvolgorde niet onredelijk. De omstandigheid dat verweerder niet handhavend optreedt tegen een foutief geparkeerde auto op een autodeelplaats, betekent niet dat ook niet mag worden gehandhaafd tegen een deelauto die in strijd met de geldende verkeersregels is geparkeerd.
3.9.Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bestaande contractuele relatie tussen eiseres en de gemeente en de redelijkheid en billijkheid niet met zich brengen dat verweerder eiseres moet beschouwen als een speciale weggebruiker waarbij verweerder van handhaving moet afzien in het geval dat een autodeelplaats bezet is aangetroffen en de gebruiker van de deelauto fout heeft geparkeerd. Ter zitting is de rechtbank duidelijk geworden dat het contract tussen eiseres en de gemeente slechts ziet op het ter beschikking stellen van autodeelplaatsen. Van een contractuele verplichting op grond waarvan verweerder eiseres, anders dan andere weggebruikers, eerst in de gelegenheid moet stellen om de fout geparkeerde deelauto te (laten) verplaatsen alvorens tot wegslepen over te gaan, is de rechtbank niet gebleken.
3.10.Gelet op hetgeen is overwogen in 3.8 en 3.9 is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden.
3.11.Eiseres heeft betoogd dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van verweerder moeten blijven.
3.12.Dit betoog slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling gaan uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen, maar staat het het bestuursorgaan vrij bij wijze van uitzondering bestuursdwang aan te zeggen in die zin dat de kosten van het effectueren daarvan niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene komen. Het bestuursorgaan dient in dit kader alle betrokken belangen af te wegen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en indien bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 september 2005, LJN: AU2988). De rechtbank is in de aan de orde zijnde gevallen niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten van bestuursdwang voor rekening zouden moeten blijven van verweerder. Niet is gebleken dat de gebruikers van de deelauto’s geen verwijt kon worden gemaakt.
3.13.Eiseres heeft verder aangevoerd dat de in rekening gebrachte kosten voor het wegslepen en met name het bewaarloon onbegrijpelijk hoog zijn. Volgens eiseres zijn de berekende kosten meer dan kostendekkend en dus winstgevend. Dat is niet toegestaan, aldus eiseres.
3.14.De rechtbank stelt vast dat eiseres ook al in de bezwaarfase, bij het aanvullend bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting, gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van het in rekening gebrachte bewaarloon. In de bestreden besluiten is verweerder hierop niet ingegaan. Verweerder heeft geen inzicht verschaft in de berekening van de kosten. Eerst ter zitting heeft verweerder desgevraagd een toelichting gegeven op de berekening van de wegsleepkosten en het bewaarloon. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten in alle zaken in dit opzicht onvoldoende zijn gemotiveerd en moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De beroepen zijn dus gegrond.
3.15.De rechtbank ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand blijven en overweegt daartoe als volgt.
3.16.Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het Vervolg Advies Wegsleep tarieven overgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft daarbij toegelicht dat bij de Totaal Begrote Kosten onder punt 3 de kosten zijn berekend die zijn gemaakt voor het wegslepen en bewaren van voertuigen over het jaar 2012. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden waarvoor de kosten zijn berekend overeenkomen met de posten die volgens artikel 12 van het Besluit in aanmerking mogen worden genomen. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat op dit moment per jaar 7.000 voertuigen worden weggesleept en dat dit aantal ook bij het in 2013 verhoogde tarief niet kostendekkend is en een verlies van € 910.391,- wordt geleden. Pas bij 10.000 verslepingen op jaarbasis is het wegslepen kostendekkend voor de gemeente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat het in rekening gebrachte tarief ook in 2011 en 2012 niet kostendekkend was en dat de aan eiseres in rekening gebrachte kosten voor het wegslepen en bewaren van de deelauto’s niet hoger zijn dan de daadwerkelijk door verweerder gemaakte kosten.
Schadevergoeding en proceskosten
3.17.Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een gebrek in de motivering van de bestreden besluiten maar dat het wegslepen van de deelauto’s niet onrechtmatig is. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.
3.18.Aangezien de rechtbank de beroepen gegrond zal verklaren, moet verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht van € 310,- aan haar vergoeden.
3.19.Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.416,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, is wegingsfactor 1,5 toegepast omdat het gaat om 4 of meer samenhangende zaken en geldt een tarief van € 472,- per punt.