In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een inkomensvoorziening die eiseres ontving op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 19 mei 2011, waarbij de inkomensvoorziening werd ingetrokken, op 28 mei 2011 zowel een intrekkings- als een terugvorderingsbesluit is geworden. Dit besluit is op rechtsgevolg gericht, omdat er geen eerder besluit meer is met dezelfde inhoudelijke strekking. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2013, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van de verweerder, waaronder het primaire besluit I van 28 juli 2011 en het primaire besluit II van 1 januari 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ontvankelijk is, omdat dit besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de beëindiging van het werkleeraanbod in rechte vaststaat, aangezien eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 november 2012.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit I in rechte stand houdt en dat de beroepen van eiseres ongegrond zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 mei 2013, en eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.