ECLI:NL:RBAMS:2013:2599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12-6514 WWB en AWB 13-31 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van inkomensvoorziening op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een inkomensvoorziening die eiseres ontving op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 19 mei 2011, waarbij de inkomensvoorziening werd ingetrokken, op 28 mei 2011 zowel een intrekkings- als een terugvorderingsbesluit is geworden. Dit besluit is op rechtsgevolg gericht, omdat er geen eerder besluit meer is met dezelfde inhoudelijke strekking. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2013, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van de verweerder, waaronder het primaire besluit I van 28 juli 2011 en het primaire besluit II van 1 januari 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ontvankelijk is, omdat dit besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de beëindiging van het werkleeraanbod in rechte vaststaat, aangezien eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 november 2012.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit I in rechte stand houdt en dat de beroepen van eiseres ongegrond zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 mei 2013, en eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/6514 WWB en AWB 13/31 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. W. Vos,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. C.J. Telting.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2011 heeft verweerder de inkomensvoorziening die eiseres op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) ontving met ingang van 1 september 2010 ingetrokken waardoor eiseres een bedrag moet terugbetalen van € 5.449,41.
Bij besluit van 28 juli 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het bedrag dat van eiseres wordt teruggevorderd gewijzigd.
Bij besluit van 1 januari 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder het bedrag van de vordering gebruteerd.
Bij besluit van 22 november 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 november 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.B Appel, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1
Bij besluit van 19 mei 2011 heeft verweerder het recht op een werkleeraanbod ingevolge de WIJ met ingang van 1 september 2010 beëindigd, omdat uit onderzoek is gebleken dat eiseres studiefinanciering ontvangt voor de opleiding Luchtvaartdienstverlener.
1.2
Bij apart besluit van 19 mei 2011 heeft verweerder de bij het werkleeraanbod behorende inkomensvoorziening met ingang van 1 september 2011 ingetrokken. Eiseres dient het bedrag van € 5.4449,41 dat zij over de periode van 1 september 2010 tot en met
30 april 2011 ten onrechte heeft ontvangen terug te betalen aan verweerder.
1.3
Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het bedrag dat van eiseres wordt teruggevorderd in het beëindigingsbesluit van 19 mei 2011 niet juist is. Eiseres dient in totaal over 2010 een bruto bedrag van € 3.215,05 en over 2011 € 2.745,96 terug te betalen.
1.4
Bij brief van 14 december 2011 heeft verweerder op verzoek van eiseres een afschrift van het besluit van 19 mei 2011 aan eiseres opgestuurd en heeft het besluit van
19 mei 2011 ingetrokken. De strekking van het besluit van 19 mei 2011 is namelijk ongeveer hetzelfde als van het primaire besluit I en om te voorkomen dat er twee bezwaarprocedures zouden gaan lopen heeft verweerder het besluit van 19 mei 2011 ingetrokken.
1.5
Op 28 december 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 mei 2011 dat ziet op de intrekking van de inkomensvoorziening en tegen het primaire besluit I.
1.6
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de vordering op eiseres uit 2011 verhoogd met de belasting en premies die verweerder over dit bedrag dient te betalen aan de Belastingdienst. Eiseres heeft op 27 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7
Bij de beslissing op bezwaar van 31 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit is ingetrokken. Het bezwaar tegen het primaire besluit I heeft verweerder eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bezwaar te laat is ingediend en verweerder niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is.
1.8
De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 28 augustus 2012 het beroep tegen het besluit van 31 januari 2012 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiseres te nemen. De rechtbank heeft hiertoe aanleiding gezien vanwege een brief van 13 juli 2012 waarin verweerder heeft meegedeeld het besluit van 31 januari 2012 niet langer te handhaven.
1.9
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 mei 2011 wederom niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit is ingetrokken. Het bezwaar tegen het primaire besluit I heeft verweerder ongegrond verklaard.
1.1
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ontvankelijk geacht. Het primaire besluit II is enkel naar eiseres en niet tevens aan haar gemachtigde gestuurd, zodat het niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard aangezien de netto vordering op de juiste wijze gebruteerd is.
2
Wettelijk kader
2.1
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór
1 januari 2013.
2.2
De WIJ is met ingang van 1 januari 2012 komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht in artikel 78t, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) gelden door het college op grond van de WIJ genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de WWB. Nu het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit I vóór
1 januari 2012 door verweerder is ontvangen, zijn ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de WWB de bepalingen van de WIJ van toepassing. Op het beroep tegen het primaire besluit II zijn de van toepassing zijnde bepalingen uit de WWB van toepassing.
2.3
Op grond van artikel 40, derde lid onder a, van de WIJ kan het college een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening.
2.4
Op grond van artikel 42, eerste lid onder f, van de WIJ –voor zover thans van belang – bestaat geen recht op de inkomensvoorziening indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken.
2.5
Op grond van artikel 54, eerste lid onder a, van de WIJ kan het college de kosten van de inkomensvoorziening terugvorderen, voor zover die inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3. Beoordeling van het geschil
3.1
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit I van 28 juli 2011 en het primaire besluit II van 1 januari 2012.
3.1.1
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat lopen op het moment dat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt bekendmaking van een besluit tot een belanghebbende door toezending of uitreiking aan die persoon.
3.1.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat niet meer te achterhalen is of het primaire besluit I op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit is niet per aangetekende post verstuurd. Eiseres is op 26 juli 2011 verhuisd van [woonplaats1] naar [woonplaats2] en verweerder gaat er vanuit dat het primaire besluit I is verstuurd naar het verkeerde adres, namelijk naar het adres in [woonplaats1]. Bij brief van 30 november 2011 heeft verweerder het primaire besluit I nogmaals naar eiseres gestuurd en heeft in die brief aangegeven dat de bezwaartermijn van zes weken is gaan lopen na dagtekening van deze brief.
3.1.3
De rechtbank houdt het er voor dat het primaire besluit I in eerste instantie niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan eiseres en dat dit eerst is gebeurd door toezending van het primaire besluit I op 30 november 2011. Het bezwaar van 28 december 2011 is derhalve binnen de voorgeschreven termijn van zes weken ingediend, zodat dit bezwaar ontvankelijk te achten is.
3.1.4
Ten aanzien van het bezwaar tegen het primaire besluit II heeft verweerder in het bestreden besluit II overwogen dat dit besluit evenmin op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, aangezien dit besluit niet aan de gemachtigde van eiseres is gestuurd, maar alleen aan eiseres zelf, hetgeen in strijd is met artikel 6:17 van de Awb. Het primaire besluit II is eerst op 16 juli 2012 door de rechtbank aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Nu het bezwaarschrift van 27 augustus 2012 binnen een termijn van zes weken na deze datum van verzending is ingediend, heeft verweerder het bezwaar ontvankelijk geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding hieromtrent tot een ander oordeel te komen.
3.2
Ten aanzien van de inhoudelijke beroepsgronden stelt de rechtbank voorop dat de beëindiging van het werkleeraanbod in rechte vast is komen te staan nu eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 november 2012 waarbij het bezwaar tegen het beëindigingsbesluit van 19 mei 2011 ongegrond is verklaard.
3.2.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het terugvorderingsbesluit van 28 juli 2011, het primaire besluit I, niet in stand kan blijven aangezien dit besluit door de intrekking van het intrekkingsbesluit van 19 mei 2011 niet meer steunt op een geldig intrekkingsbesluit. In het primaire besluit I maakt verweerder slechts ten overvloede melding van de gronden die aan het intrekkingsbesluit ten grondslag lagen, maar het besluit heeft niet te gelden als zelfstandig intrekkingsbesluit. Nu het primaire besluit I geen stand kan houden, kan het hierop gebaseerde bruteringsbesluit (het primaire besluit II) evenmin stand houden.
3.2.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het intrekkingsbesluit van 19 mei 2011 is ingetrokken. Evenmin is de hoogte van de terugvordering in geschil.
3.2.3
Eiseres heeft gewezen op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit volgt dat, gezien de nauwe verwevenheid van het terugvorderingsbesluit met het herzieningsbesluit, een besluit tot herziening van bijstand in alle gevallen genomen dient te worden voorafgaand aan of uiterlijk tegelijk met het besluit tot terugvordering (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AY8641).
3.2.4
De rechtbank is van oordeel dat met het vervallen van het besluit van 19 mei 2011 het besluit van 28 mei 2011 zowel een intrekkings- als een terugvorderingsbesluit is geworden. Het primaire besluit I wijst eveneens naar de wettelijke grondslag voor intrekking van de inkomensvoorziening, namelijk artikel 40, derde lid onder a, van de WIJ, het niet voldoen aan de wettelijke plicht verweerder te informeren omtrent de studiefinanciering die eiseres ontving. Doordat er geen besluit meer bestaat met dezelfde inhoudelijke strekking ten aanzien van de intrekking van de inkomensvoorziening is het besluit van 28 juli 2011 op dit onderdeel op rechtsgevolg gericht. De enkele omstandigheid dat in dit besluit naar een eerder (vervallen) besluit wordt verwezen doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt voorts dat indien het besluit van 19 mei 2011 niet ingetrokken was geweest, het primaire besluit van
28 juli 2011 ten aanzien van de intrekking van de inkomensvoorziening slechts een mededeling van informatieve aard zou bevatten. In dat geval was er sprake geweest van een situatie waarin het intrekkingsbesluit voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit was genomen. In de onderhavige situatie is er echter sprake van een gelijktijdig genomen intrekkings- en terugvorderingsbesluit, hetgeen in overeenstemming is met de bestendige rechtspraak van de CRvB.
3.2.5
Ter zitting heeft eiseres ter onderbouwing van haar stelling ook nog gewezen op de uitspraak van de CRvB van 27 augustus 2008, LJ-nummer BE9650. De verwijzing naar deze uitspraak kan echter niet tot een ander oordeel leiden, aangezien de feitelijke situatie die aan die zaak ten grondslag lag een andere is dan de onderhavige. In die uitspraak was sprake van een terugvorderingsbesluit dat niet berustte op een voorafgaand herzieningsbesluit. Het herzieningsbesluit werd eerst een jaar later vastgesteld, zodat het terugvorderingsbesluit de vereiste wettelijke grondslag ontbeerde. Daarvan is, zoals hierboven uiteen is gezet, in het onderhavige geval geen sprake.
3.2.6
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2007, LJ-nummer BA8437 biedt evenmin aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen, aangezien in dat geval het terugvorderingsbesluit ten aanzien van ten onrechte verstrekte bedragen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uitsluitend berustte op een intrekkingsbesluit op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en er geen op de WAO gebaseerd intrekkingbesluit aan de terugvordering ten grondslag lag.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit I in rechte stand houdt. Gelet op het feit dat eiseres geen andere gronden tegen het bestreden besluit II heeft gericht dan dat dit besluit niet in stand kan blijven als het bestreden besluit I vernietigd zou worden, ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond te verklaren.
4.
Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB