ECLI:NL:RBAMS:2013:2004

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
1374137 - HA EXPL 12-1174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire geldlening en aflossingsvergoeding bij verkoop van onroerend goed

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2013, staat de vraag centraal of de ING Bank N.V. recht heeft op een aflossingsvergoeding van € 14.910,00 van eiser, die zijn woning heeft verkocht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.I. Veldhuis-Lampe, betwist dat hij het aflossingsbeding heeft aanvaard en stelt dat hij geen keuze heeft gemaakt voor een rentekorting. De ING, vertegenwoordigd door mr. J.M. Atema, voert aan dat eiser bewust voor de rentekorting heeft gekozen en dat het aflossingsbeding duidelijk was. De rechtbank oordeelt dat eiser zich bewust was van de gevolgen van de rentekorting en dat het aflossingsbeding niet onredelijk bezwarend is. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat de ING niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de hoogte van de vergoeding correct is vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheid van de consument bij het aangaan van financiële verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1374137 \ HA EXPL 12-1174
Uitspraak: 27 maart 2013
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
nader te noemen [eiser] ,
gemachtigde mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel,
t e g e n
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen de ING,
gemachtigde mr. J.M. Atema te Amsterdam.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 7 augustus 2012 inhoudende de vordering van [eiser] , met producties;
  • de conclusie van antwoord genomen op 17 oktober 2012 zijdens de ING, met producties.
Ingevolge het tussenvonnis van 14 november 2012 heeft op 26 februari 2013 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde andere stukken behoren tot het procesdossier. Bij brieven van 7 maart 2013 hebben beide partijen nadere opmerkingen ingediend over het proces-verbaal.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast.
1.2.
[eiser] woonde aanvankelijk in een hem in eigendom toebehorend huis aan de [straat] te [plaats] . In het voorjaar van 2008 heeft [eiser] een woonhuis gelegen aan de [straat] te [plaats] gekocht voor een bedrag van € 475.000,00, met de bedoeling om daar te gaan wonen. Het huis in [plaats] stond toen al enige tijd te koop. Ter financiering van de aankoop van het huis in [plaats] heeft [eiser] zich gewend tot de ING. Op 9 juli 2008 hebben [eiser] en [naam 1] , een medewerkster van de ING, een bespreking gehad over de financiering. Op 22 juli 2008 is [eiser] een offerte voor een Aflossingsvrije Hypotheek toegestuurd (verder: de offerte). Daarin is – voor zover van belang – opgenomen:
“(…)
Uw hypotheekbedrag is : 497.000,00 EUR
(…)
Rente : 6,10% nominaal per jaar (…)
Rentevaste periode : 9 jaar rentevast
(…)
Looptijd : 30 jaar
Tot slot
(…)
Geen dagrente: U verkrijgt voor de eerste rentevaste periode een korting ter grootte van 0,25%. De rente zoals in deze offerte genoemd voor de leningdelen waar de korting betrekking op heeft, wordt niet meer aangepast en is dus de definitieve rente voor de eerste rentevaste periode. (…)
Vergoeding bij
verkoop onderpand: U verkrijgt voor de eerste periode een korting ter grootte van 0,15%. (…)
In afwijking van wat is bepaald in artikel 8 lid 4 sub b Algemene Bepalingen van geldlening (vergoeding bij aflossing), geldt dat in geval van vervroegde aflossing van de hypothecaire financiering als gevolg van verkoop van het onderpand, de gelegenheid zal worden geboden een nieuwe hypothecaire financiering aan te gaan voor een bedrag gelijk aan de gedane aflossing en tegen dezelfde rentecondities als de hypothecaire financiering die voortijdig wordt afgelost (‘meeneemregeling’), mits deze nieuwe hypothecaire financiering krachtens het op dat moment geldende acceptatiebeleid van ING Bank verstrekt kan worden.
Indien deze verstrekking niet verantwoord blijkt (…), zal een vergoeding, gelijk aan de netto contante waarde vergoeding voor vervroegde aflossing (met een maximum van 3% over het af te lossen bedrag) in rekening worden gebracht. De berekening van de contante waarde is beschreven in de Hypotheken Wegwijzer, hoofdstuk Productkenmerken bij Vergoedingen.
Het hiervoor bepaalde is van toepassing indien de hiervoor omschreven vervroegde aflossing van de hypothecaire financiering plaatsvindt tijdens een rentevasteperiode waarin u het recht om vergoedingsvrij af te lossen heeft opgegeven tegen verkrijging van een rentekorting. (…)”
Het beding onder het kopje ‘Vergoeding bij verkoop onderpand’ zal hierna ook worden aangeduid als het aflossingsbeding.
1.3.
Bij de offerte is de Hypotheken Wegwijzer gevoegd. Daarin is vermeld dat elk kalenderjaar 20% van de oorspronkelijke hoofdsom vergoedingsvrij kan worden afgelost. Verder is een rekenvoorbeeld opgenomen over de berekening van de verschuldigde vergoeding in het geval dat de hypotheek vervroegd wordt afgelost. In dat voorbeeld wordt rekening gehouden met het bedrag dat jaarlijks boetevrij kan worden afgelost, in dit geval 20%. Daarnaast is in de Hypotheken Wegwijzer opgenomen:
“(…) Zoals hiervoor weergegeven kunt u na de verkoop van de woning gevolgd door verhuizing onbeperkt aflossen zonder dat hiervoor een vergoeding in rekening wordt gebracht (…). Indien u dat wenst kunt u bij het aangaan van de hypotheek ervoor kiezen om – in ruil voor een korting op uw rentetarief – geen gebruik te maken van de hiervoor omschreven mogelijkheid om (het restant van) de hoofdsom zonder vergoeding af te lossen na verkoop van de woning gevolgd door verhuizing. (…)”
1.4.
In de bij de offerte gevoegde Algemene Voorwaarden is in artikel 8 (Vergoeding bij aflossing) bepaald:
“(…)
3.Indien in een kalenderjaar meer dan tien procent van de oorspronkelijke hoofdsom van de lening vervroegd wordt afgelost, is over dat meerdere een aflossingsvergoeding verschuldigd indien de rente over die hoofdsom op het tijdstip van ontvangst door de bank van die meerdere aflossing hoger is dan de door de bank alsdan voor soortgelijke leningen met een rentevaste periode die gelijk is aan de resterende rentevaste periode van die lening gehanteerde rente. (…)
4.De in lid 3 van dit artikel bedoelde aflossingsvergoeding is niet verschuldigd indien de aflossing geschiedt:
a.(…);
b.ter gelegenheid van verhuizing als gevolg van vrijwillige onderhandse verkoop en juridische levering van het onderpand;
(…)”
1.5.
Verder heeft [eiser] een Europees Gestandaardiseerd Informatieblad (EGI) dat de ING op basis van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen heeft opgesteld, in het geding gebracht. In de EGI is vermeld dat dit informatie betreft over het aanbod dat de ING heeft gedaan. Verder is in de EGI opgenomen:
“(…)
12 (…) Vervroegde aflossing van de financiering is altijd mogelijk. Als de rente voor vergelijkbare financieringen op het moment van vervroegde aflossing lager is dan de door u dan te betalen rente, bent u een vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding dient om het renteverlies te compenseren. In een aantal gevallen bent u -onafhankelijk van de rentestand- echter geen vergoeding verschuldigd.
13a (…)”
1.6.
Onder de door de ING in het geding gebrachte stukken bevindt zich een tabel van hypotheektarieven per 19 juni 2008 voor leningen van een bedrag tot en met 125% van de koopwaarde van een onroerende zaak. Voor aflossingsvrije hypotheken met een rentevaste periode tot en met 9 jaar zijn in dat overzicht twee rentepercentages opgenomen: voor ING Bank Hypotheken is dat 6,5% en voor ING Bank Hypotheken met renteopties is dat 6,1%. Op het overzicht is verder uiteengezet dat renteopties inhoudt:
“Afzien van Dagrente en/of afzien van Verhuisrente
(…)
In deze tarievenstaat zijn beide renteopties inclusief kortingen verwerkt. (…)”
1.7.
Op 1 augustus 2008 heeft [eiser] opnieuw een bespreking gehad met [naam 1] over de financiering. Tijdens die bespreking heeft [naam 1] met [eiser] een formulier genaamd “Inventarisatie Financiële Positie” (hierna: het inventarisatieformulier) doorgenomen. Hierin is onder meer vermeld:

1.9 Motivering Rentevaste periode(s), incl. eventuele renteopties
Relatie kiest voor afzien van dag/verhuisrente. Hij wil een langere RVP [rentevaste periode, rb]. De 9-jaars rente is net 0,1% lager dan de 10-jaars rente, dus hij kiest voor een RVP van 9 jaar en bijbehorend rentepercentage van 6,1%.
(…)
Het bovenstaande is een getrouwe weergave van onze bespreking over een hypotheekadvies. Aanvrager(s) staan in voor de juistheid van de verstrekte informatie.”
(…)
[eiser] en [naam 1] hebben dit formulier ondertekend. Vervolgens heeft [eiser] eveneens de offerte voor akkoord ondertekend.
1.8.
Het huis van [eiser] in [plaats] heeft daarna nog lange tijd te koop gestaan. Omdat [eiser] de dubbele woonlasten niet langer kon opbrengen heeft hij besloten het huis in [plaats] , dat inmiddels voor circa € 80.000,- was verbouwd, weer te verkopen. Op 15 november 2011 heeft [eiser] het huis in [plaats] verkocht aan een derde voor een bedrag van € 610.000,00.
1.9.
Bij brief van 28 november 2011 heeft [eiser] aan de ING gemeld dat hij het huis in [plaats] had verkocht en hij heeft daarbij verzocht te bevestigen dat hij de hypothecaire geldlening boetevrij mocht aflossen.
1.10.
ING heeft bij schrijven van 16 december 2011 bericht dit niet te kunnen bevestigen en heeft dit bij brief van 4 januari 2012 nader toegelicht:
“(…) Of er bij de verkoop van de woning een boete in rekening wordt gebracht voor de vervroegde aflossing van de hypotheek, is afhankelijk van de rentestand op de dag van aflossing. Om deze reden kunnen wij u per heden niet bevestigen dat u te zijner tijd de hypotheek boetevrij kunt aflossen. (…)”
1.11.
[eiser] heeft een ander appartement in [plaats] gekocht en ter financiering daarvan een nieuwe lening voor € 212.000,00 bij de ING aangevraagd.
1.12.
Bij brief van 2 mei 2012 aan de transporterend notaris heeft de ING te kennen gegeven aanspraak te maken op een boete van € 14.910,00 wegens vervroegde aflossing van de hypothecaire lening door [eiser] . De notaris heeft het bedrag van € 14.910,00 als onderdeel van de aflossing van de financiering naar ING overgemaakt.
1.13.
ING heeft op 21 mei 2012 te kennen gegeven bereid te zijn € 110.000,00 te lenen aan [eiser] . Diezelfde dag heeft de ING aan de financieel adviseur van [eiser] bevestigd dat het bedrag van € 14.910,00 zou worden terugbetaald aan [eiser] indien hij een nieuwe financiering bij de ING zou aanvragen (en verkrijgen).
1.14.
De levering van het huis in [plaats] aan de derde heeft plaatsgevonden op 1 juni 2012.
1.15.
[eiser] heeft ter financiering van het appartement te [plaats] een lening afgesloten bij Westland Utrecht Hypotheekbank, een voormalige dochter van de ING, ter hoogte van
€ 207.500,00.

2.Vordering en verweer

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat het boetebeding in kwestie nietig, althans onverbindend is, althans dat beding te vernietigen, althans te bepalen dat de ING daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onder de omstandigheden van het geval geen beroep mocht doen;
b. de ING te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de hoofdsom van € 14.910,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c. de ING te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.099,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. de ING te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[eiser] stelt – kort gezegd – dat hij het aflossingsbeding niet is overeengekomen met de ING omdat hij geen keuze heeft gemaakt voor de rentekorting. Verder geldt dat het aflossingsbeding onduidelijk is, zodat het in het voordeel van [eiser] moet worden uitgelegd, dan wel dat het onredelijk bezwarend is (gelet op artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:237 sub i BW). Bovendien als er al een rentekorting is overeengekomen heeft de ING die nimmer toegepast. Verder heeft de ING niet voldaan aan haar zorgplicht door het aflossingsbeding voor te stellen en daardoor haar belangen zwaarder laten wegen dan de belangen van [eiser] . Daarnaast kan de ING zelf een voorwaarde waaronder het aflossingsbeding van toepassing wordt, zelf vervullen: zij kan immers [eiser] een nieuwe hypotheek weigeren. Dit is in 2012 feitelijk ook geschied toen de ING hem een veel lagere hypothecaire lening heeft geoffreerd dan hij in 2008 heeft verkregen terwijl zijn inkomen is gestegen. De ING kan dus zelf bewerkstelligen dat het aflossingsbeding in werking treedt. Daaruit volgt ook dat het beding onredelijk bezwarend is. Onder de omstandigheden van het geval kan de ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep doen op het aflossingsbeding, aldus steeds [eiser] . Tot slot heeft [eiser] (subsidiair) gesteld dat de ING de vergoeding op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
2.3.
De ING voert gemotiveerd verweer.
2.4.
Op standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Beoordeling

Inhoud aflossingsbeding

3.1.
Centraal in dit geschil staat de vraag of de ING redelijkerwijs mocht verwachten dat [eiser] de keuze heeft gemaakt voor een rentekorting en dat hij daarmee het recht heeft prijsgegeven om in geval van verkoop van het huis zonder extra kosten vervroegd af te mogen lossen.
3.2.
In de offerte van 22 juli 2008 is [eiser] een rente van 6,1% over de hypothecaire lening aangeboden. Verder is in die offerte vermeld onder het kopje ‘Geen dagrente’ dat [eiser] een rentekorting van 0,25% verkrijgt en onder het kopje ‘Vergoeding bij verkoop onderpand’ dat [eiser] een rentekorting verkrijgt van 0,15%. Bovendien staat onder het kopje ‘Geen dagrente’ ook vermeld dat de in de offerte genoemde rente (6,1%) de definitieve rente is voor de eerste rentevaste periode.
3.3.
De strekking van deze twee bepalingen uit de offerte van 22 juli 2008 kan redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat de geoffreerde rente van 6,1% inclusief de verleende rentekortingen van 0,15% en 0,25% is. In het inventarisatieformulier is onder het kopje ‘Motivering rentevaste periode(s), incl. eventuele renteopties’ vermeld ‘Relatie kiest voor afzien van dag/verhuisrente’. Zowel in de offerte als in het inventarisatieformulier is dus expliciet vermeld dat [eiser] heeft gekozen voor rentekortingen. [eiser] heeft beide stukken getekend. De offerte had hij op het moment van ondertekening al tien dagen in zijn bezit en het inventarisatieformulier is tijdens de bespreking op 1 augustus 2008 nog door [naam 1] met hem doorgenomen. Daar komt bij dat het rentepercentage bij een hypothecaire lening doorgaans een van de belangrijkste onderdelen van de overeenkomst is, zodat mag worden aangenomen dat [eiser] daaraan de nodige aandacht heeft besteed. Gelet op deze omstandigheden, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat hij niet bewust voor de rentekortingen heeft gekozen, nader toe te lichten. Het verwijt dat ING de rentekortingen ‘in de overeenkomst heeft gerommeld’, zoals [eiser] ter zitting naar voren heeft gebracht, kan niet worden aangemerkt als een voldoende onderbouwing van die stelling. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat [eiser] bewust voor de rentekortingen heeft gekozen.
3.4.
Uit hetgeen onder
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.is overwogen volgt ook dat het betoog van [eiser] dat de hem verleende rentekorting niet is toegepast door de ING omdat hij altijd 6,1% rente heeft betaald, niet slaagt.
3.5.
[eiser] heeft de offerte op 1 augustus 2008, dus tien dagen na ontvangst, bij de ING ondertekend. In de offerte is direct na de vermelding van de korting van 0,15% onder het kopje ‘Vergoeding bij verkoop onderpand’ opgenomen: ‘in afwijking van wat is bepaald in artikel 8 lid 4 sub b van de Algemene Bepalingen van geldlening (vergoeding bij aflossing), geldt dat’ - kort gezegd - bij verkoop van het pand behoudens toepassing van de meeneemregeling een afkoopvergoeding is verschuldigd. In het bedoelde onderdeel van artikel 8 is bepaald dat geen aflossingsvergoeding is verschuldigd bij verhuizing als gevolg van verkoop van het pand. De offerte vermeldt verder dat een aflossingsvergoeding verschuldigd is indien het recht om vergoedingsvrij af te lossen is opgegeven tegen verkrijging van een rentekorting.
3.6.
Uit de tekst van de offerte volgt in voldoende duidelijke bewoordingen dat indien is gekozen voor de onder het kopje ‘Vergoeding bij verkoop onderpand’ bedoelde rentekorting, in afwijking van wat in de algemene voorwaarden is bepaald, in beginsel een vergoeding verschuldigd is bij volledige vervroegde aflossing na vrijwillige verkoop van het pand. Nu hiervoor als vaststaand is aangenomen dat [eiser] zich ervan bewust is geweest dat de offerte twee rentekortingen bevatte, moet voor hem ook duidelijk zijn geweest dat daar tegenprestaties van zijn kant tegenover moesten staan en dat een van die tegenprestaties bestond in het afzien van het recht op vergoedingsvrije aflossing. In dat verband weegt mee dat, naar ook bij de ING bekend was, [eiser] advocaat van beroep is, zodat hij beter dan gemiddeld in staat moet worden geacht contractuele bepalingen te doorgronden. Indien de offerte bij [eiser] toch vragen opriep had het op zijn weg gelegen deze vragen aan de ING voor te leggen alvorens de offerte te aanvaarden. Dit geldt te meer nu ook in de Hypotheken Wegwijzer expliciet is vermeld dat de keuze voor een korting op het rentetarief meebrengt dat het recht op vergoedingsvrije aflossing vervalt. Dat hij heeft nagelaten die vragen te stellen, moet voor zijn rekening blijven.
3.7.
Uit het bovenstaande volgt dat het betoog van [eiser] dat hij het aflossingsbeding waarbij het vrij vervroegd aflossen van de lening is geruild tegen een rentekorting niet is overeengekomen, althans dat dit beding niet inhoudt dat hij de aflossingsvergoeding verschuldigd is, niet kan worden gevolgd.
3.8.
[eiser] heeft betoogd dat het aflossingsbeding deel uitmaakt van de algemene voorwaarden en dat het in zijn voordeel moet worden uitgelegd, omdat het niet duidelijk en begrijpelijk is opgesteld (artikel 6:238 lid 2 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat het aflossingsbeding een van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarde in de zin van artikel 231 onder a BW is. Uit het voorgaande volgt echter dat van een onvoldoende duidelijk of begrijpelijk beding geen sprake is zodat het beroep van [eiser] op artikel 6:238 lid 2 BW niet opgaat.
Beding onredelijk bezwarend/onaanvaardbare gevolgen?
3.9.
[eiser] heeft verder gesteld dat het aflossingsbeding mede gelet op het bepaalde in artikel 6:237 onder i BW, onredelijk bezwarend is omdat het beding de consument verplicht een geldsom te betalen bij beëindiging van de overeenkomst.
3.10.
Bij de beoordeling van de eventuele onredelijk bezwarende gevolgen van het aflossingsbeding dienen alle omstandigheden te worden betrokken, onder meer ook de wederzijdse kenbare belangen van partijen.
3.11.
Het belang van [eiser] bij het aflossingsbeding is gelegen in het rentevoordeel gedurende de looptijd van de rentevaste periode. Het nadeel voor [eiser] is dat hem een vergoeding in rekening kan worden gebracht bij vervroegd aflossen van die lening. Het belang van de ING bij de overeengekomen rentekorting is dat zij bij het vervroegd aflossen van de gehele hypothecaire lening een compensatie ontvangt voor een eventueel renteverlies gedurende de resterende looptijd van de rentevaste periode. [eiser] heeft gesteld dat het beding in wezen vooral de ING bevoordeelt omdat de rentebesparing veel lager dan de afkoopvergoeding. Deze vergelijking echter gaat mank omdat die miskent dat de basis van het beding ligt in de inschatting die de klant zelf maakt van de kans dat hij het onderpand voor het einde van de rentevaste periode zal verkopen.
3.12.
De ING heeft gemotiveerd – en onweersproken door [eiser] – aangevoerd dat de verschuldigdheid van een vergoeding bij het vervroegd aflossen van de gehele hypothecaire lening afhankelijk is van de renteontwikkeling ten opzichte van de overeengekomen hypotheekrente. In het geval de marktrente op het moment van aflossing is gedaald ten opzichte van de overeengekomen hypotheekrente, is de klant een vergoeding ter zake winstderving verschuldigd. In het geval de marktrente op het moment van aflossen is gestegen (in vergelijking met de hypotheekrente) is de klant geen vergoeding verschuldigd. Dit alles geldt slechts indien de klant het onderpand verkoopt. Als de klant de woning niet verkoopt, heeft hij alleen voordeel van het aflossingsbeding. Dan betaalt hij immers over de hele rentevaste periode een lagere rente.
3.13.
[eiser] heeft gesteld dat er geen sprake is van winstderving omdat ieder jaar 20% van de hypothecaire lening vrij mag worden afgelost, zodat de lening na 5 jaar zou zijn afgelost en dat dit door de vervroegde aflossing na 3 jaar heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat [eiser] voorbij aan de overeengekomen looptijd van de hypothecaire geldlening (30 jaar) zoals de ING terecht heeft aangevoerd. Daarnaast heeft de ING betoogd dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van deze (vrije) aflossingsregeling. Tegenover dit gemotiveerde verweer van de ING, heeft [eiser] zijn stelling dat geen sprake zou zijn van winstderving onvoldoende onderbouwd, zodat hij niet in zijn standpunt wordt gevolgd.
3.14.
Gelet op dit betoog van de ING kan de stelling van [eiser] dat het aflossingsbeding (in alle gevallen) ertoe leidt dat de consument een geldsom aan de ING dient te betalen bij beëindiging van de hypothecaire lening niet worden gevolgd. Van een in artikel 237 onder i bedoelde voorwaarde is voorts geen sprake omdat uit het voorgaande blijkt dat indien een aflossingsvergoeding verschuldigd is, deze redelijk is en strekt tot vergoeding van door ING gederfde winst.
3.15.
Ook de stelling van [eiser] dat het beding onredelijk bezwarend is omdat ING zelf kan bepalen of het intreedt aangezien zij degene is die bepaalt of [eiser] in aanmerking komt voor een nieuwe financiering, gaat niet op. Of het aflossingsbeding in werking treedt is namelijk op de eerste plaats afhankelijk van de vraag of [eiser] het onderpand verkoopt of niet en van de rentestand op dat moment.
3.16.
[eiser] heeft in dit kader nog naar voren gebracht dat de ING in 2012 slechts een deel van de door [eiser] aangevraagde hypothecaire lening heeft willen verstrekken. De ING heeft aangevoerd, daarbij verwijzend naar de tekst over de zogenaamde ‘meeneemregeling’ in de offerte, dat haar acceptatiebeleid onderhevig is aan veranderingen (onder invloed van de maatschappij, de politiek en de markt) en dat daardoor een andere uitkomst mogelijk is bij een herhaalde aanvraag voor een hypothecaire lening door dezelfde persoon.
3.17.
Niet in geschil is dat de ING het acceptatiebeleid juist heeft toegepast op de aanvragen van [eiser] voor de hypothecaire leningen. De stelling van [eiser] komt er in de kern op neer dat het acceptatiebeleid van de ING onjuist is. Gelet op het gemotiveerde verweer van de ING op dit punt had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Nu een dergelijke nadere onderbouwing ontbreekt, wordt zijn stelling en de daaraan verbonden conclusie dat het onredelijk bezwarende van het aflossingsbeding voortvloeit uit het acceptatiebeleid van de ING, verworpen.
3.18.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] niet wordt gevolgd in zijn betoog dat het aflossingsbeding onredelijk bezwarend is.
3.19.
Onder de gegeven omstandigheden, als overwogen onder 3.9 tot en met 3.18, houdt de stelling van [eiser] dat de gevolgen van het aflossingsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar voor hem zouden zijn, geen stand.
Zorgplicht
3.20.
[eiser] heeft gesteld dat de ING redelijkerwijs had kunnen voorzien dat zijn huis in [plaats] langere tijd onverkoopbaar zou blijken en dat het dus waarschijnlijk was dat [eiser] gedwongen zou zijn het huis in [plaats] weer te verkopen. De ING heeft betwist dat zij op 1 augustus 2008 al kon voorzien dat de woningmarkt later dat jaar zou verslechteren. [eiser] heeft zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd, zodat niet als vaststaand kan worden afgenomen dat voor ING (wel en voor [eiser] niet) kenbaar was dat het huis in [plaats] mogelijk langere tijd onverkoopbaar zou blijken.
3.21.
Uit hetgeen hiervoor in 3.1 tot en met 3.7 is overwogen blijkt voorts dat de ING [eiser] adequaat heeft voorgelicht over de inhoud en de gevolgen van het aflossingsbeding en dat als [eiser] daar nadere vragen over had, hij die aan de ING had moeten voorleggen. Verder is in 3.11 en 3.12 al geoordeeld dat van een beding dat alleen de belangen van de ING op het oog heeft, geen sprake is.
3.22.
Uit een en ander volgt dat de ING niet is tekortgeschoten in een op haar rustende zorgplicht door [eiser] niet ervan te weerhouden het aflossingsbeding overeen te komen, althans de risico’s daarvan niet duidelijker aan hem voor te houden.
Hoogte van de vergoeding
3.23.
[eiser] heeft gesteld dat hem een te hoge vergoeding in rekening is gebracht. Die bedroeg immers maximaal 3% van de hoofdsom, na vermindering daarvan met het jaarlijks vrij aflosbare deel van 20%. De ING heeft onder verwijzing naar het aflossingsbeding betoogd dat de verschuldigde vergoeding wordt vastgesteld na twee berekeningen: (1) de winstderving van de ING over de gehele resterende looptijd van de rentevaste periode na het vervroegd aflossen van de nog verschuldigde hoofdsom (waarop eerst 20% van de betaling in mindering wordt gebracht als toegestane jaarlijkse vrije aflossing van de lening) of als dat minder is (2) 3% van het af te lossen bedrag.
3.24.
Met de ING is de kantonrechter van oordeel dat uit de formulering van het aflossingsbeding volgt dat de vergoeding wordt vastgesteld op het laagste van de in 3.23 onder (1) en (2) bedoelde bedragen. Het beding bevat geen aanwijzingen dat bij de berekening van het bedrag onder (2) ook rekening moet worden gehouden met het jaarlijks vrij aflosbare bedrag. [eiser] heeft zijn stelling in respons op het verweer van ING ook niet nader onderbouwd. Daarom kan zijn betoog dat bij de vaststelling van de hem in rekening gebrachte vergoeding (3% van de openstaande hoofdsom) ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn recht om jaarlijks 20% vrij af te lossen, niet worden gevolgd.
Afsluitende overwegingen
3.25.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
3.26.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de ING.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst het gevorderde af,
II. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de ING tot op heden begroot op € 600,00 (twee punten tarief vordering tot € 20.000,00), inclusief eventueel verschuldigde btw,
III. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van de ING ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf tweeëntwintig dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
IV. verklaart de onderdelen II en III van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter