In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Tibetaanse vluchteling, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Eiseres, die sinds 15 mei 2008 in Nederland verblijft, had eerder verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen en was op 2 augustus 2011 uitgeprocedeerd. Tijdens de zitting op 28 maart 2013 heeft eiseres aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met internationale normen, met name artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor bijstand op basis van de WWB, omdat zij niet als een 'Nederlander' in de zin van de wet kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vraag of eiseres als kwetsbaar persoon onder artikel 8 van het EVRM valt, in het kader van de WWB niet relevant is. De rechtbank heeft zich gebaseerd op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd geoordeeld dat bijstandsverlening aan niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdelingen categorisch is uitgesloten.
De rechtbank concludeert dat, zelfs als eiseres als kwetsbaar persoon zou worden aangemerkt, dit niet zou leiden tot recht op bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.