Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA adres].
1.Algemene overwegingen in alle zaken
- aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) aangegeven dat zij, verdachte, nog iets tegoed had van voornoemde [medeverdachte 6], omdat die [medeverdachte 6] enige tijd in haar, verdachtes, woning heeft verbleven (waardoor die [medeverdachte 6] en/of een of meer anderen zich verplicht / verschuldigd voelde(n) ten opzichte van haar, verdachte, om te voldoen aan haar verzoek / opdracht om voornoemde [persoon 1] te vermoorden), en/of
- 10.000 gulden, althans een geldbedrag aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) overhandigd en/of beloofd, ten behoeve van de aanschaf van (een) vuurwapen(s), en/of
- aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) (telefonisch) aangeven dat [persoon 1] zich op 19 april 1993 omstreeks 21.30 uur bij en/of in de omgeving het [naam A] hotel te [plaats] zou bevinden.
- met voornoemde [persoon 1] op 19 april 1993 omstreeks 21.30 uur af te spreken bij en/of in de omgeving van het [naam A] hotel te [plaats], en/of
- (vervolgens) het tijdstip en/of de plaats van die afspraak met voornoemde [persoon 1] (telefonisch) aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) mee te delen, en/of
- een bedrag van 10.000 gulden, althans een geldbedrag toe te zeggen en/of te verschaffen aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) ten behoeve van de aanschaf van (een) vuurwapen(s) (bestemd voor het plegen van de moord op voornoemde [persoon 1]).
1.Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie
naar de ten laste gelegde feiten.
Bewijsuitsluitingals reactie op een vormverzuim kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Strafverminderingkomt slechts in aanmerking als de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden dat is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en de strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
Inzake Opsporingvan de Parlementaire Enquetecommissie Opsporingsmethoden (hierna: Commissie Van Traa). Deze Commissie constateerde dat in de opsporingspraktijk tal van ingrijpende en soms ook discutabele opsporingsmethoden werden gehanteerd waarvoor geen wettelijke grondslag bestond, dat de legitimiteit van de rechtshandhaving in het geding was en dat opsporing in de toekomst zou moeten plaatsvinden op de wijze bij de wet voorzien. De rechter zou de toepassing van het gebruik van de gehanteerde opsporingsmethodes aan de wettelijke normering moeten toetsen. Om deze toetsing mogelijk te maken, zou het gebruik van opsporingsmethoden expliciet moeten worden vastgelegd.
détournement de pouvoir. [10]
détournement de pouvoirdoor degene tegen wie de verklaring was afgelegd. Hij bleef van oordeel dat aanvullende wetgeving pas aan de orde diende te komen als de rechter toezeggingen die volgens de Aanwijzing toelaatbaar zouden zijn, ontoelaatbaar zou achten wegens een ontoereikende wettelijke verankering. Uiteindelijk heeft de Eerste Kamer, na de Minister nog eens op de mogelijke juridische risico’s van een dergelijke inrichting van het stelsel van toezeggingen aan criminele getuigen te hebben gewezen, het wetsvoorstel aangenomen waarin uitsluitend strafvermindering werd geregeld.
omvang van de vervolgingoverweegt de rechtbank als volgt.
plea bargaining) en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
het achterwege laten van vervolgingvan [medeverdachte 8] voor bepaalde feiten waarover hij heeft verklaard (met name de zaken [persoon 10], [persoon 9] en [persoon 5]), is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
toezeggeneen vordering tot ontneming tot ten hoogste de helft van het wederrechtelijk verkregen bedrag achterwege te laten. Deze toezegging kan de vorm aannemen van een schikking ex artikel 511 Sv. Een dergelijke toezegging komt aan de orde op het moment dat het openbaar ministerie normaal gesproken, dus als er geen overeenkomst tot het afleggen van verklaringen was, tot ontneming van het volledige bedrag zou overgaan.
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 8] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarbij is van belang dat [medeverdachte 8] na ommekomst van een langdurige vrijheidsstraf door middel van getuigenbeschermingsmaatregelen vanaf de grond een zelfstandig bestaan zou moeten gaan opbouwen, waardoor een ontnemingsmaatregel in feite een vestzak-broekzak-kwestie zou worden. Bovendien is een voorbehoud gemaakt voor het geval alsnog verhaalsmogelijkheden zouden blijken te bestaan.
- Uit de wetsgeschiedenis en de nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming blijkt dat de wetgever niet voor ogen heeft gestaan dat de te beschermen persoon inhoudelijke bemoeienis zou hebben met zijn beveiliging. Waar de Instructie getuigenbescherming ruimte laat voor onderhandelingen tussen de bedreigde persoon en het openbaar ministerie, is zij in strijd met de wet en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan.
- Voor [medeverdachte 8] zijn de hem in het kader van zijn getuigenbescherming toegezegde gelden doorslaggevend geweest om in te stemmen met tactisch gebruik van zijn verklaringen. De getuigenbeschermingsafspraken maken daarom materieel onderdeel uit van de OM-deal.
dietoetsing nodig heeft. Bijzonderheden over te treffen getuigenbeschermingsmaatregelen horen hierbij in beginsel niet, aangezien het getuigenbeschermingstraject als regel niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
a contrariogeïnterpreteerd), evenals uit de Aanwijzing toezeggingen getuigen (punt 7:3, 3e gedachtestreep). Een zinvolle toets van de afspraak door verdediging en zittingsrechter is zonder die inzichtelijkheid ook niet denkbaar. De kluisverklaringen zijn in dit verband als normale processen-verbaal te beschouwen. Het openbaar ministerie valt met name te verwijten dat het niet alle voor de waarheidsvinding relevante uitlatingen van [medeverdachte 8] uit die voorfase van oriënterende gesprekken, dealbesprekingen en kluisverhoren - over [persoon 11], maar ook anderszins [X-relevante] opmerkingen - heeft ingebracht. Door het achterhouden van de [persoon 11]-informatie is aan de waarheidsvinding onherstelbare schade toegebracht.
- dat [persoon 13] op de vermeende drie jaar oude lijst stond,
- dat de raadsman van [medeverdachte 8] vragen stelde tijdens de verhoren, onder meer kluisverklaring 15,
- dat de daadwerkelijke reden voor [medeverdachte 8] om de OM-deal aan te gaan was gelegen in zijn vrees dat Ros hem voor zou zijn of dat er sporen van hem zouden zijn aangetroffen,
- dat [medeverdachte 8] op 22 november 2006 in het overleg bekende in de eerste kluisverklaring te hebben gelogen over opdrachtverstrekking door [persoon 11] tot de moord op [persoon 14],
- dat [medeverdachte 8] niets wist over de moord op [persoon 2].
ontlastende informatieblijft echter te allen tijde ontoelaatbaar, omdat daarmee de integriteit van de rechtspleging in het geding komt en risico’s ontstaan voor schade aan de materiële waarheidsvinding. [28]
evidencein their possesion for or against the accused”. [30] Het recht van de verdachte om kennis te nemen van relevant bewijsmateriaal is volgens het Hof echter niet absoluut. Er kunnen andere belangen zijn die hiertegen moeten worden afgewogen, zoals nationale veiligheid, bescherming van getuigen tegen de dreiging van repressailles en geheimhouding van opsporingsmethoden. Het achterhouden van informatie voor de verdachte moet wel strikt noodzakelijk zijn, hetgeen het Hof ter beoordeling overlaat aan de nationale rechter, en er moeten voldoende compenserende mogelijkheden tot verweer worden geboden in de procedure voor de gerechtelijke autoriteiten. [31] De noodzaak tot geheimhouding moet in ieder geval worden getoetst door een rechterlijke autoriteit en niet door de vervolgende instantie zelf. [32]
nietbij de processtukken voegt voordat de rechter-commissaris de afspraak rechtmatig heeft beoordeeld. Deze bepaling is niet alleen van belang in de situatie dat de voorgenomen afspraak door de rechter-commissaris onrechtmatig wordt beoordeeld, maar ook in de situatie dat het niet tot een voorgekomen afspraak komt, omdat de onderhandelingen tussen de officier van justitie en de potentiële getuige in een eerder stadium zijn gestrand.
in beginselter kennisneming van verdediging en rechter worden voorgelegd. Deze transparantieverplichting gaat echter niet zo ver dat, zoals de raadsman voorstaat, over elk inhoudelijk contact met de kroongetuige in die voorfase inzicht moet worden verschaft. Naar het oordeel van de rechtbank dient hier een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de kluisverklaringen en anderzijds de oriënterende gesprekken en dealbesprekingen. Na een uiteenzetting over de daarbij behorende verschillende uitgangspunten zal de rechtbank telkens direct overgaan tot de beoordeling van de vraag of het openbaar ministerie is tekortgeschoten in zijn transparantieverplichting.
conclusiedat indien een OM-deal volgt, kluisverklaringen als processtukken moeten worden aangemerkt en in het dossier gevoegd,
indien en voor zoverdeze kluisverklaringen inhoudelijk relevant zijn voor de beoordeling van een tenlastegelegd dealfeit in de zaak tegen een medeverdachte over wie de kroongetuige verklaart. Een kluisverklaring is immers ook het resultaat van feitenonderzoek, waarbij in een gepland (kluis-)verhoor een tactische verklaring wordt afgelegd. Voorts is de kluisverklaring vervat in een wettig bewijsmiddel, te weten een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal kan als een bewijsmiddel in de zin van artikel 344 lid 1 sub 2 Sv worden aangemerkt. Aan een ambtsedig proces-verbaal komt op grond van artikel 344 lid 2 Sv bijzondere bewijskracht toe.
nietvoegen van zaaksrelevante informatie afwijkt van het te hanteren relevantiecriterium voor de dossiervorming, maar desondanks nodig werd geacht om de potentiële getuige vrijer en concreter te kunnen laten verklaren. Het argument van het openbaar ministerie dat uit de wetsgeschiedenis bij het Wetsvoorstel Herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken kan worden afgeleid dat een kluisverklaring geen processtuk is, wordt evenmin gevolgd. Waar de minister in de door het openbaar ministerie aangehaalde tekst stelt dat de kluisverklaring “toch grotendeels buiten het bestek van dit voorstel valt” is bepaald niet uit te sluiten dat hij doelt op een kluisverklaring in de situatie dat géén OM-deal volgt. [39]
grootbelang moet worden geacht te zijn, niet achtergehouden mag worden.
dealbespreking van 22 november 2006over [persoon 11] (door een raadsman aangeduid als [persoon 11]-klus-vragen-[plaats]-verhaal).
niet ingebrachte dealbesprekingenen
vijf á zes oriënterende gesprekkenvan de CIE met [medeverdachte 8], op de inhoud aftastend zijn gebleven en dat het openbaar ministerie deze had ingebracht, indien en voor zover daaruit een beeld naar voren was gekomen dat in relevante mate afwijkt van hetgeen [medeverdachte 8] overigens in zijn kluis- of zittingsverklaringen naar voren heeft gebracht en voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in zijn geheel van groot belang is.
Conclusie en te verbinden gevolgen aan de weglatingsafspraak
constateertdat, tegen de achtergrond van het aan [medeverdachte 9] gemaakte verwijt, genoemd verweer en voorts mede gelet op de voor [medeverdachte 9] belastende verklaringen van Q5 (medio mei 2010 ingebracht) en die van [persoon 18] (vanaf het begin in het dossier), de rol van [persoon 11] en de verhouding tussen [medeverdachte 9] en [persoon 11] - en daarmee ook de weggelaten [persoon 11]-informatie - in toenemende mate van belang werd voor een optimale waarheidsvinding rondom de aan [medeverdachte 9] ten laste gelegde liquidatiefeiten. De rechtbank constateert verder dat de achtergehouden [persoon 11]-informatie, in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het verhandelde ter zitting en het dossier bezien, bepleitbaar enige ondersteuning biedt voor genoemd verweer van [medeverdachte 9]. Ook zou daaruit mogelijk een andere, lichtere rol van [medeverdachte 9] (dan die van oprichter en/of leidinggevende, zoals tenlastegelegd) binnen de vermeende criminele organisatie, afgeleid kunnen worden. Daar komt bij dat waar de verklaringen van [medeverdachte 8] over [medeverdachte 9] uitsluitend van horen zeggen zijn en veelvuldig conclusies bevatten, hij in de weggelaten informatie uit eigen waarneming [persoon 11] prominent als opdrachtgever neerzet die zich ook feitelijk met de uitvoerders bemoeit. In ieder geval is de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 8] over de opdrachtverstrekking (en daarbij te hanteren tijdlijn) in de zaken [persoon 2] en [persoon 3], zodra de weggelaten [persoon 11]-informatie erbij werd betrokken, er “
niet helderder” op geworden. Dit gegeven heeft mede ten grondslag gelegen aan de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte 9]. [44] Deze voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen rondom de opdrachtverstrekking van de kroongetuige relevante informatie, kan derhalve worden verondersteld voor de verdediging van [medeverdachte 9] van groot belang te zijn geweest.
overige verdachtendat hier geen benadeling is opgetreden tengevolge van het vormverzuim. Zij zijn niet concreet in hun verdediging geschaad.
.
zaak [persoon 7].Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 8], die steeds heeft verklaard [medeverdachte 8] te verdenken van de moord op [persoon 7] en hierbij zelf niet betrokken te zijn geweest, in feite zelf de dodelijke kogels op [persoon 7] afgevuurd. Mede hierom acht de verdediging (de verklaringen van) [medeverdachte 8] onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Door een onmagistratelijke proceshouding van het openbaar ministerie zou die zaak echter onvoldoende zijn uitgekristalliseerd, waardoor aan de waarheidsvinding een onherstelbare schade zou zijn toegebracht.
zaak [persoon 7]wijst de verdediging met name op de volgende punten:
- Het feit dat het openbaar ministerie [medeverdachte 8] niet voor de zaak [persoon 7] is gaan vervolgen, hoewel er naar de maatstaf die het openbaar ministerie tegenover andere verdachten binnen [X] hanteert, meer dan voldoende bewijsmateriaal voorhanden was. Hierdoor zou de verdediging een belangrijk wapen uit handen zijn geslagen om de onbetrouwbaarheid van [medeverdachte 8] aan te tonen;
- Het feit dat het openbaar ministerie voor de toekenning van de status van anoniem bedreigde getuige aan een door de verdediging aangedragen getuige een veel strenger criterium voorstond dan toen het ging om een door het openbaar ministerie aangedragen getuige;
- Het feit dat het openbaar ministerie, toen de getuigen F1 en F3 de gevraagde status eenmaal hadden verkregen, zich hier niet bij heeft neergelegd en zelfs handelingen heeft verricht waardoor de anonimiteit van de getuigen in gevaar kwam. Ten aanzien van F3 heeft het openbaar ministerie een dwangmiddel toegepast waardoor de identiteit van deze getuige bekend kon worden. Toen F3 zich bereid had verklaard om als beperkt anonieme getuige achter gesloten deuren te verklaren en de rechtbank aldus had besloten, heeft het openbaar ministerie op de geplande verhoordag bezwaar gemaakt tegen het sluiten van de deuren;
- Het feit dat het openbaar ministerie er zonder meer van uitging dat de door de verdediging ingebrachte getuigen niet naar waarheid verklaarden en suggereerde dat enkele raadslieden hierbij een bedenkelijke rol hadden gespeeld;
- Het feit dat een CIE-journaal van de getuige F3 uit 2007 pas aan het dossier is toegevoegd nadat F3 ter terechtzitting had verklaard, hoewel de verdediging herhaaldelijk had gevraagd naar CIE-informatie over de zaak [persoon 7]; toen het journaal eenmaal werd toegevoegd werd ook informatie toegevoegd waarvoor F3 geen toestemming had gegeven;
- Het feit dat dit CIE-journaal kennelijk geen aanleiding heeft gegeven tot nader onderzoek hoewel hierin werd gesproken over twee moorden waarbij [medeverdachte 8] betrokken zou zijn en waarover hij tijdens het dealtraject niet had verklaard;
- Het verzet van het openbaar ministerie tegen aanwezigheid van de verdediging bij het verhoor van de verdachte [persoon 19] en de gang van zaken tijdens dit verhoor;
- Het feit dat de artikelen uit de Metro en/of Spits waarin [medeverdachte 8] over de moord op [persoon 7] zou hebben gelezen en de reisgegevens van [medeverdachte 4] uit die periode niet aan het dossier zijn toegevoegd ondanks vele verzoeken van de verdediging.
de OM-deal niet op te zeggen en [medeverdachte 8] niet te vervolgen voor overtreding van artikel 192 Srhoewel [medeverdachte 8] herhaaldelijk heeft geweigerd verder als getuige te verklaren en volgens de verdediging herhaaldelijk niet naar waarheid heeft verklaard.
mogelijk voor andere verdachten ontlastende documenten en gegevens niet of niet tijdig aan het dossier hebben toegevoegd.
- Verklaringen van [persoon 20] die door het openbaar ministerie niet betrouwbaar werden geacht;
- Processen-verbaal betreffende een onderzoek bij Motel [naam B] naar aanleiding van een verklaring van [medeverdachte 8];
- Het feit dat bij het openbaar ministerie het besef was ontstaan dat [medeverdachte 8] waar hij sprak over de [naam C] een andere uitgaansgelegenheid op het oog had dan Q5 en mogelijk [persoon 18] waar zij spraken over de [naam C];
- Verklaringen van de getuige [persoon 21]
- Verklaringen van de getuige [persoon 22];
- Een verklaring van de getuige [persoon 23];
- Een proces-verbaal van de CIE inzake afpersing van [persoon 24] door [persoon 11];
- Een proces-verbaal van de CIE van mei 2006 dat [medeverdachte 9] weer in de [naam D] kwam;
- Het feit dat het openbaar ministerie heeft geweigerd een CIE-journaal van [medeverdachte 8] aan het dossier toe te voegen.
misleidende weergavevan een aantal verklaringen en/of de totstandkoming daarvan hebben gepresenteerd en een aantal onderzoeksbevindingen
eenzijdighebben
belichtof
hieruit in strijd met eerdere standpunten belastende conclusieshebben getrokken.
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen en verbatim uitwerkingen van verhoren van [medeverdachte 8], waardoor aan [medeverdachte 8] overmatig belastende uitspraken werden toegeschreven, en waardoor werd verhuld dat aan [medeverdachte 8] sturende vragen werden gesteld en dat [medeverdachte 8] verklaringen aanpaste na het ontvangen van informatie over de feiten waarover hij moest verklaren;
- Een gebrekkige verbatim weergave van het politieverhoor van [medeverdachte 8] van 24 mei 2007, waardoor werd verhuld dat sturingsinformatie was gegeven;
- Het feit dat de verbalisanten Z34, Z35 en Z36 tijdens RC-verhoren hebben ontkend sturingsinformatie te hebben verstrekt dan wel hebben gesteld zich daar niets meer van te kunnen herinneren;
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen van verklaringen van [persoon 18], waardoor werd verhuld dat [persoon 18] oorspronkelijk weinig over verdachte [medeverdachte 1] had te melden;
- Een als belastend gepresenteerde onjuiste zakelijke samenvatting van de verklaring van [persoon 25];
- Onjuiste samenvattingen van verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2], [persoon 26], [persoon 10], [persoon 3] en [persoon 12] en een onjuiste beeldvorming over een vermeende relatie tussen verdachte [medeverdachte 9] en [persoon 27] in processen-verbaal van bevindingen;
- Een onjuiste en/of onvolledige weergave van verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2], [persoon 26], [persoon 18], [medeverdachte 8] en [persoon 10], en van verdachte [medeverdachte 4] tijdens requisitoir;
- Onjuiste conclusies uit een heimelijk opgenomen citaat van [persoon 28] en [persoon 29] tijdens requisitoir;
- Een onjuiste weergave door het openbaar ministerie van uitlatingen van de raadsman [persoon 30] over de verklaringen van de getuige [persoon 31];
- Eenzijdige analyses van tap- en telecomgegevens, waarbij onvoldoende aandacht werd besteed aan door de verdediging aangedragen verweren en alternatieve scenario’s;
- Het feit dat het openbaar ministerie bij requisitoir het standpunt heeft ingenomen dat [medeverdachte 9] betrokken zou zijn geweest bij het zogenaamde kantoorincident terwijl het eerder had betoogd dat deze betrokkenheid niet in rechte was vastgesteld.
- het feit dat het openbaar ministerie in het proces [X] niet open is geweest over de door de Amsterdamse hoofdofficier in de media uitgesproken bewijsnood in de zaak tegen [persoon 11].
niet of niet tijdig inbrengen van mogelijk ontlastende stukkenbetreffen voor een groot deel stukken die zijn ingebracht ruim vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling (verklaringen [persoon 20]; onderzoeksbevindingen motel [naam B]), dan wel niet bestemd zijn om in belastende of ontlastende zin voor het bewijs te dienen en evenmin als start- of sturingsinformatie binnen [X] hebben gediend (processen-verbaal van de CIE en het CIE-journaal van [medeverdachte 8]) dan wel zijn toegevoegd zodra het zaaksparket deze kende (getuigenverklaringen [persoon 21]) dan wel uit een ander onderzoek stammen en op het punt van relevantie voor het [X-proces] bepaald voor betwisting vatbaar zijn (verklaringen [persoon 22]) dan wel uit een ander onderzoek stammen en zijn ingebracht op verzoek van de verdediging na inzage van dat andere dossier (verklaring [persoon 23]). De verklaringen van [persoon 20] en in mindere mate de stukken over het onderzoek bij motel [naam B] hadden eerder aan het dossier moeten zijn toegevoegd. Dit verzuim is echter hersteld. Ten aanzien van de overige stukken is er geen sprake van schending van enige rechtsnorm.
onvolkomenheden en fouteneen schending van artikel 152 Sv opleveren. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie met een aantal van deze de fouten te laconiek is omgegaan nadat de verdediging daarop had gewezen. Zo heeft het openbaar ministerie een foutieve weergave van de verklaringen van enkele getuigen in het proces-verbaal van 23 september 2010 bij requisitoir herhaald en heeft het bij repliek uitsluitend gesteld dat het parafraseren van in het dossier aanwezige verklaringen geen deel uitmaakt van het voorbereidend onderzoek en derhalve in het kader van artikel 359a Sv niet tot enig gevolg kan leiden. Het openbaar ministerie lijkt zich aldus te weinig te realiseren dat de rechter en de verdediging moeten kunnen afgaan op de weergave van feiten in processen-verbaal van bevindingen en in requisitoir. Evenwel zijn de geconstateerde gebreken naar het oordeel van de rechtbank in de loop der tijd voldoende hersteld of gecompenseerd.
conclusies en standpunten van het openbaar ministerieis de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie, zo goed als de verdediging, de vrijheid heeft om in het dossier aanwezige feitelijke gegevens te analyseren, hieraan conclusies te verbinden en op basis hiervan standpunten in te nemen. Als het openbaar ministerie bij de bepaling van zijn standpunten onvoldoende betekenis heeft gehecht aan verweren en alternatieve scenario’s van de verdediging zal de rechtbank deze standpunten verwerpen. Van een onrechtmatigheid kan in dit verband echter slechts sprake zijn als het openbaar ministerie de rechter welbewust misleidt. De door politie en justitie gepresenteerde analyse van telecomgegevens en de stellingname van het openbaar ministerie over betrokkenheid van [medeverdachte 9] bij het kantoorincident kunnen niet als misleiding worden gekwalificeerd en leveren derhalve geen onrechtmatigheden op. Evenmin ziet de rechtbank een onrechtmatigheid in de omstandigheid dat het openbaar ministerie niet op de door de verdediging gewenste wijze inzicht heeft gegeven in zijn kennelijke inschatting van de eigen bewijspositie tegenover [persoon 11]. Het staat het openbaar ministerie vrij om zijn (voorlopige) visie in die zaak voor zich te houden en in de zaken tegen de in [X] gedagvaarde verdachten het standpunt in te nemen dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
mogelijke sturing van andere getuigen, waardoor de betrouwbaarheid van het totale dossier voor twijfel vatbaar zou worden, wordt verworpen. De vele verbatim uitgewerkte processen-verbaal van verhoor leveren allerminst het beeld op dat de politie voorinformatie aan getuigen pleegt te verstrekken.
OVC-gesprek tussen [persoon 28] en [persoon 29]en over een parafrasering door het openbaar ministerie van
uitlatingen van de raadsman van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] over verklaringen van de getuige [persoon 31]zijn onvoldoende substantieel om op zichzelf dan wel in samenhang met andere zaken van belang te kunnen zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
vermeende verzuimen in de zaak [A]zijn - met uitzondering van enige opmerkingen over de verklaringen van [persoon 18], die hierboven reeds zijn besproken - bij slotpleidooi niet onderbouwd en zullen buiten bespreking blijven, nu de rechtbank ruimschoots vóór aanvang van de slotpleidooien meermalen heeft laten weten dat de raadslieden ter onderbouwing van hun verweren niet konden volstaan met verwijzing naar eerdere pleidooien.
het niet opnemen van de gesprekkenvan [persoon 32] stelt de rechtbank allereerst voorop hetgeen zij hiervoor in dit vonnis heeft overwogen in verband met de door het openbaar ministerie te betrachten transparantie over de onderdelen van de fase voorafgaand aan een OM-deal, de daarbij te hanteren verschillende uitgangspunten en de juridische status van kluisverklaringen. Dit leidt tot de volgende conclusies.
gesprek van 21 april 2011draagt blijkens het overzichtsverbaal van de CIE-officieren van justitie een duidelijk oriënterend karakter en heeft te gelden als onderdeel van de vertrouwelijke, oriënterende fase voorafgaand aan de totstandkoming van de onderhavige afspraak. Dienaangaande is het openbaar ministerie niet gehouden meer dan een globaal inzicht te verschaffen in verband met de toetsing van de bereikte afspraak en totstandkoming daarvan. Voor een algemene verplichting voor het openbaar ministerie om deze gesprekken op te nemen is evenmin een rechtsgrond aan te wijzen.
gesprekken van 10 en 12 mei 2011betreft stelt de rechtbank voorop dat deze bijeenkomsten onmiskenbaar zijn aan te merken als (kluis)verhoren waarin kluisverklaringen zijn afgelegd. Er zijn immers blijkens genoemde stukken door [persoon 32] volgens afspraak tegenover onder meer tactische rechercheurs na cautie tactische verklaringen afgelegd over strafbare feiten en daarbij betrokken personen, welke verklaringen in een kluis zijn gelegd, waarna onderhandelingen zijn gestart over de voorwaarden waaronder deze verklaringen gebruikt konden worden. Voor [persoon 32] zagen deze voorwaarden op dat moment op de bescherming van hem en zijn omgeving. Die verklaringen zijn voorts in een ambtsedig proces-verbaal van verhoor vastgelegd en door getuige en verhorende verbalisanten ondertekend. Zodra in beschermende maatregelen was voorzien heeft [persoon 32] toestemming gegeven tot het operationeel gebruik van zijn eerder afgelegde verklaringen. Ook in genoemd overzichtsverbaal van de CIE-officieren van justitie wordt in dit verband gesproken van kluisverklaringen. Deze bijeenkomsten zijn derhalve noch gezien vorm, nog gezien inhoud en noch gezien de totstandkoming als oriënterende gesprekken aan te merken.
conclusiedat in het onderhavige geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, waar het openbaar ministerie in weerwil van de Aanwijzing en in strijd met de ratio daarvan (waarheidsvinding en toetsbaarheid) de kluisverhoren van [persoon 32] niet heeft opgenomen, terwijl voor de afwijking van die Aanwijzing een deugdelijke onderbouwing ontbreekt.
3.Schorsing vervolging
1.Formaliteiten met betrekking tot het bewijs in alle zaken
3.De zaak [persoon 7]
1.Bewijswaarde van de verklaringen van [medeverdachte 8]
alleverklaringen van [medeverdachte 8] reeds vanwege deze kanttekeningen bij hetgeen [medeverdachte 4] zou hebben verteld minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen. Dit verweer wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat de-auditu verklaringen in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter zitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat – met name – de verdediging [medeverdachte 8] gedurende vele jaren aan zeer indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect “van horen zeggen van [medeverdachte 4]” uitvoerig aandacht heeft gekregen. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 8] reeds daarom in zijn algemeenheid op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de beweerde bron van de de-auditu verklaringen, [medeverdachte 4], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 8].
eigenhandelen betreft ([persoon 7] en [C]) of daar waar het gaat om het veiligstellen van zijn
eigenbelangen in het getuigenbeschermingstraject, in staat is om de waarheid geweld aan te doen (TGB-conflict, laptopdocumenten).
2.Bewezenverklaring
3.Motivering van de bewezenverklaring
1.Vaststelling feiten in verband met de 1993-zaken
[persoon 41],verklaart dat [medeverdachte 4] een jeugdvriend was van [medeverdachte 10]. [medeverdachte 4] kwam in 1993 geregeld (de rechtbank begrijpt: bij haar en [medeverdachte 10]) over de vloer [73] . [persoon 41] kent [naam 1] en [medeverdachte 2] ook.
[persoon 48]werd [persoon 37] in 1993 altijd vergezeld van een jongen met een staart, klein, tenger postuur, [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] was altijd gewapend met een vuurwapen. [95] Getuige heeft zelf gezien dat [medeverdachte 6] destijds in de beschermingssfeer werkte voor [persoon 37] en altijd met een revolver liep. [persoon 48] heeft regelmatig met [medeverdachte 6] te maken gehad omdat die namens [persoon 37] geld aan hem overdroeg. [96]
[persoon 49]wordt [persoon 37] de Zwarte [F] genoemd omdat hij toeslaat als niemand het verwacht. Altijd als er betaald moest worden, ging er iemand om, aldus de getuige. [medeverdachte 4], hitman nummer 1, heeft er volgens getuige de ballen voor om de trekker over te halen en die doet het ook gewoon. [naam 1] zou de zaak kunnen hebben georganiseerd. [97]
[persoon 50]noemt verdachte [medeverdachte 6] een soort zoon. Hij kent verdachte [medeverdachte 4] en verdachte [medeverdachte 6] via [persoon 37]. Hij zegt dat deze verdachten een soort loopjongens waren van [persoon 37]. [98]
[persoon 51], die verdachte [medeverdachte 6] wel bezoekt en met hem belt, weet dat de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] in de tijd van de liquidaties “bij [persoon 37] liepen”. [99]
[persoon 9]heeft verklaard dat [naam 1] in opdracht van [persoon 37] mensen afmaakt of laat afmaken. [naam 1] heeft getuige zelf verteld dat hij in opdracht van [persoon 37] een andere man
(dan [persoon 52], rechtbank)heeft laten vermoorden. Getuige herkent van politiefoto PL0911 94/574 verdachte [medeverdachte 6] als de [naam 1] waarover hij heeft verklaard. [100]
[persoon 32]verklaart in 1995 een aantal maanden op een woonboot te hebben gewoond die toebehoorde aan [persoon 36], de zoon van [persoon 37]. [medeverdachte 6] verbleef ook regelmatig op de woonboot. In die tijd lagen er wapens op de woonboot en in de boerderij van [persoon 37]. [101] Getuige herinnert zich ene
[naam 6],die een keer op de boerderij van [persoon 37] is geweest met twee machinegeweren onder zijn jas. Getuige verklaart dat
[naam 6]de naam [naam 7] draagt en herkent verdachte [medeverdachte 7] ter terechtzitting van 11 oktober 2011 als
[naam 6],waarbij hij aangeeft op welke punten het uiterlijk van [medeverdachte 7] sinds de jaren 90 is veranderd. [102]
[persoon 53]is via verdachte [medeverdachte 7] in contact gekomen met [persoon 47] en [persoon 54]. Hij kent [medeverdachte 6]: dat is een vriend van [medeverdachte 4]. [103]
[persoon 55]heeft [persoon 49] horen zeggen dat [medeverdachte 7] veel omging met [persoon 37]. [persoon 49] had [medeverdachte 7] vaak in de woning van [persoon 37] gezien. [104]
[medeverdachte 7]op 30 december 1993 werd in zijn fouillering een briefje aangetroffen met daarop geschreven: [naam 1] [nummer 3] – [nummer 4] en [medeverdachte 4] [nummer 5]. [105]
[persoon 56]stond [medeverdachte 7] bekend als huurmoordenaar. Getuige weet dat [medeverdachte 7] in 1993 veel omging met een Marokkaan met heel veel haar. [106]
[persoon 53]had [medeverdachte 7] altijd wapens bij zich. Hij herkent verdachte [medeverdachte 7] van een foto. [107]
atf [nummer 7].
Getuige [persoon 86]heeft verklaard dat hij [medeverdachte 10] al heel lang kent. Hij kent hem van het uitgaan, maar hij was geen echte vriend. [medeverdachte 4] kende hij zeer goed. Hij was een goede vriend, een vriendschap die duurde tot ongeveer het einde van de middelbare school. Toen zijn ze ieder een eigen weg ingeslagen. [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 2]) was vroeger een zeer goede vriend. Hij ging tot zijn dertigste met hem om. [188]
Getuige [persoon 88]heeft verklaard dat zij in april 1993 in [plaats] samenwoonde met [persoon 73]. [persoon 73] ging in die tijd veel om met [medeverdachte 10]. De naam [voornaam medeverdachte 4] zegt haar niets, de naam [achternaam medeverdachte 4] wel. [medeverdachte 4] was geen contact van [persoon 73], meer van [medeverdachte 10]. Voor zover zij zich kan herinneren, heeft zij [medeverdachte 4] nooit aan de telefoon gehad. De namen [medeverdachte 6], [medeverdachte 2] zeiden haar niets, evenmin herkende zij [medeverdachte 4], [naam 1] en [medeverdachte 2] van de foto. [191]
[persoon 73]heeft verklaard dat hij in april 1993 met [persoon 88] samenwoonde in [plaats]. Getuige ging in die tijd veel om met [medeverdachte 10]. [medeverdachte 10] was een goede vriend van hem. Hij kwam [medeverdachte 4] evenals [medeverdachte 6] in 1993 wel eens tegen tijdens het stappen, maar hij ging verder niet met hen om. De naam [medeverdachte 2] zegt hem niets. [192]
2.Beschouwing rechtbank
1.Vaststelling feiten
[persoon 94]heeft verklaard dat hij op 19 april 1993 werkzaam was in het [naam A] Hotel. Die dag bevond hij zich om ongeveer 21.45 uur op de eerste verdieping van het hotel toen hij kort achter elkaar een vier- of vijftal knallen hoorde. Hij liep naar het raam vanwaar hij in de richting van de Utrechtsebrug uitzicht had op de parkeerplaatsen. Dat was de plaats waar hij de knallen meende te horen. Hij zag twee mannen met versnelde pas richting de Utrechtsebrug lopen. Tussen de knallen en het weglopen zaten ongeveer enige seconden. [209]
[persoon 95], taxichauffeur, heeft op 19 april 1993 verklaard dat hij die avond met zijn taxi op weg was naar het [naam A] Hotel. Toen hij op de [adres 9] de parallelweg opdraaide, zag hij als eerste voertuig een bus staan, met de neus in de richting van de stad. Aan de achterzijde van deze bus stond een tweetal mannen. In het voorbijrijden keek [persoon 95] beide mannen vanaf een afstand van ongeveer vijf meter recht in het gezicht aan. Vervolgens parkeerde hij zijn taxi op de taxistandplaats vlak voor de ingang van het hotel. Kort daarna hoorde hij ongeveer tien schoten, harde knallen, heel kort achter elkaar en nagenoeg tegelijkertijd glasgerinkel. Hij zag op een afstand van 15 en 20 meter een geparkeerde auto staan. Aan de passagierszijde, op het trottoir, stond een man met één of twee armen gestrekt in de richting van het portier van de auto. [persoon 95] denkt dat de man een voorwerp in handen had want hij zag vuurflitsen en begreep dat er werd geschoten. Hij zag dat de man op een gegeven moment bukte, waarna hij nogmaals twee of drie harde knallen hoorde. Deze klonken doffer en de periode tussen de knallen was langer. Hierna zag hij de man samen met een man die hij nog niet bij de auto had gezien wegrennen richting de Utrechtse brug. Beide mannen had [persoon 95] eerder gezien bij de bus. De persoon die volgens [persoon 95] heeft geschoten was een blanke man van ongeveer 25-30 jaar oud, van ongeveer 180 cm, met een tenger postuur, een smal gezicht en donker, volgens hem zwart haar in een staartje. De tweede man was volgens [persoon 95] van Indonesische afkomst, ongeveer 5 cm korter dan de eerste man . Hij had een boller gezicht en was wat forser van postuur. Hij had donker kort geknipt haar. [persoon 95] schatte hem op 25 tot 30 jaar oud. [210]
[persoon 96]heeft verklaard dat zijn zoon [medeverdachte 2] in 1993 omging met een groepje jongeren in [plaats] en daarbij behoorden ook [medeverdachte 4], [medeverdachte 10] en ene [naam 1]. [213]
[persoon 98],de moeder van verdachte [verdachte], heeft in 1993 verklaard dat haar dochter op 19 april 1993 bij haar op bezoek was. Ook haar man en andere dochter met kinderen waren thuis. Op een gegeven moment kreeg [verdachte] een telefoontje van [persoon 1]. [verdachte] heeft haar moeder na dit gesprek verteld dat zij en [persoon 1] een afspraak hadden gemaakt bij het [naam A] hotel te [plaats]. [216]
[persoon 99], de broer na het slachtoffer, verklaart dat [persoon 1] die avond met [verdachte] had afgesproken. [217]
[persoon 100]heeft verklaard dat hij in 1993 ’s nachts, nadat hij om twee of drie uur door de politie gebeld was, met [persoon 99] is meegegaan naar het politiebureau waar ze te horen kregen dat [persoon 1] was doodgeschoten. [persoon 99] vertelde [persoon 100] toen dat hij [persoon 1] die middag nog bij zijn ouders had ontmoet en [persoon 1] toen daar verteld had dat hij die avond een afspraak had met [verdachte]. Die afspraak was bij het bewuste hotel. [persoon 99] had in het ziekenhuis als eerste reactie gezegd dat ze [verdachte] dan ook doodgeschoten moesten hebben. Dit bleek niet het geval te zijn. [218]
[persoon 44], partner van [verdachte], heeft verklaard dat hij op 20 april 1993 in de ochtend is gebeld door een kennis, wiens naam hij liever niet noemt, die hem meedeelde dat [persoon 1] was doodgeschoten. [219]
[persoon 97]heeft verklaard dat zij als prostituee had gewerkt in de [adres 8] te [plaats]. [verdachte] werkte in hetzelfde pandje als zij. Omdat [persoon 97] wist dat [verdachte] problemen had met [persoon 1], vroeg [verdachte] haar omstreeks december 1992 of januari 1993 of zij, [persoon 97], wilde gaan informeren wat het moest kosten om [persoon 1] te vermoorden. [persoon 97] is toen naar café [naam H] te [plaats] gegaan en heeft daar deze vraag voorgelegd aan haar toenmalige vriend [persoon 101] en aan [persoon 102]. De mannen vertelden haar dat dat een “ton” moest kosten. [persoon 97] heeft dit aan [verdachte] verteld. [verdachte] vond dat te duur. [220] Ongeveer een maand na het gesprek met [persoon 101], kwam [verdachte] met [naam 1] op de proppen. [221] [naam 1] had bij [verdachte] gewoond en was een vriend van haar zoon. [222] Ze zei dat ze die [naam 1] probeerde te bereiken om hem te vragen of hij wat voor haar kon doen. Tientallen gesprekken later vertelde ze dat ze [naam 1] tienduizend gulden had betaald voor spullen die hij nodig had, zoals een pistool en een geluiddemper. Ze vertelde dat [naam 1] [persoon 1] volgde om hem neer te leggen. In de weken daarna is er vaak over het volgen gepraat. [persoon 97] heeft begrepen dat [naam 1] [persoon 1] wel een week of drie volgde en dat het steeds niet lukte. [223] In de vele gesprekken die [persoon 97] met [verdachte] heeft gevoerd over [persoon 1] is alleen de naam [naam 1] genoemd als degene die het zou doen, waarmee ze bedoelt vermoorden. [224] Op de donderdag voor de moord (op maandag) vertelde [verdachte] aan [persoon 97] dat het op zondag in Breukelen zou gaan gebeuren, omdat ze anders in tijdnood zou komen. [verdachte] zou in Breukelen met [persoon 1] afspreken, bij een donker pad naar beneden, alwaar [naam 1] op hem zou wachten. [verdachte] zou zelf niet naar Breukelen gaan om een alibi te hebben. [225] Omdat de liquidatie op zondag in Breukelen niet door is gegaan, [verdachte] was volgens [persoon 97] met [persoon 1] naar zijn woning gegaan, moest het volgens [verdachte] de volgende dag, 19 april 1993, gebeuren. [226] De donderdag na de moord zei [verdachte] dat het haar speet dat het toch gebeurd was. Ze vertelde dat het die maandag bij het [naam A] hotel een noodsprong was. Ze zei: “ ze zijn naar het buitenland”. [227]
[persoon 101]heeft verklaard dat hij in januari of februari 1993 in cafe [naam H] te [plaats] zat samen met [persoon 102]. [persoon 97] was een hoer uit [plaats]. [228] [persoon 97] vroeg [persoon 101] hoeveel het zou moeten kosten om [persoon 1] dood te schieten. [persoon 101] zei toen een ton. Die [persoon 97] was een hoertje en werkte toen naast een vriendin van die [persoon 1] in [plaats]. [persoon 1] scheen die vriendin te slaan of af te persen of zo. [persoon 101] weet nog dat de buurvrouw van [persoon 97] van die [persoon 1] afwilde. Hij kan zich nog wel herinneren dat toen hij [persoon 97] zei dat het een tonnetje ging kosten, [persoon 97] moest overleggen met die buurvrouw van haar of het goed was. Hij heeft nooit meer iets van [persoon 97] gehoord. [229]
[persoon 102]heeft verklaard [persoon 97] te kennen. Zij is een hoer in de [adres 8] te [plaats] en een kennis van [persoon 101]. Op een avond in maart 1993 zat [persoon 102] in café [naam H] te [plaats] met [persoon 101]. [persoon 97] zocht iemand die tegen betaling [persoon 1] zou vermoorden. [persoon 101] heeft gezegd dat het een ton moest kosten. [persoon 97] vertelde aan [persoon 101] dat zij het moest overleggen. [persoon 102] heeft duidelijk gehoord dat [persoon 97] aan [persoon 101] vroeg of hij iemand wist die [persoon 1] zou kunnen vermoorden. [230]
[persoon 103]heeft verklaard dat de Indische of Chinese hoer waar [persoon 1] een relatie mee had werkte in de [adres 8] op [locatie]. [persoon 103] had haar daar meerdere malen achter het raam zien zitten. [persoon 103] heeft een ruzie tussen die hoer en [persoon 1] gehoord bij [persoon 1] thuis. Hij hoorde die hoer zeggen dat [persoon 1] afstand van haar moest nemen omdat het anders fout zou gaan. Daar hoorde [persoon 103] de hoer toen ook bij zeggen dat ze anders iemand op [persoon 1] af zou sturen. [231]
[persoon 104]heeft verklaard dat [medeverdachte 2] in die tijd (de rechtbank begrijpt: 1993) lang haar had. [232]
[persoon 8]heeft verklaard dat hij met [persoon 37] in Spanje over de zaak [persoon 1] heeft gesproken. Dit was in 2000 of 2001. [persoon 37] had hem voor [medeverdachte 4] gewaarschuwd. [medeverdachte 4] zat samen met [naam 1] achter de liquidatie op [persoon 1]. [233]
[persoon 32]heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na december 1994 gedurende een periode van 2 of 3 jaar intensief met [persoon 37] is omgegaan. In diezelfde tijd ging hij ook om met [naam 1], [medeverdachte 6], en de vader van [medeverdachte 4], [persoon 47]. [persoon 32] woonde toen een periode in een woonboot van [persoon 36], een zoon van [persoon 37]. Ook [naam 1] woonde destijds enige tijd op deze woonboot. In die periode reden [persoon 32], [medeverdachte 6] en [persoon 37] op een gegeven moment in Utrecht, langs de rode brug, bij de prostituees, en toen zei [persoon 37] tegen [persoon 32]: “De enige die nog geld van een prostituee krijgt, is [naam 1]”. Zo ontstond een gesprek waaruit bleek dat [medeverdachte 4] en [naam 1] in [plaats] iemand hadden geliquideerd op verzoek van een prostituee. Het ging om haar vriend. Zij zouden daar fl 80.000 de man voor krijgen. Wij hebben duizenden gesprekken gehad, maar zoiets blijft hangen. [naam 1] had dat geld nog tegoed of had het al gehad in verband met deze liquidatie. Omdat de prostituee moest betalen ging [persoon 32] er vanuit dat zij ook de opdrachtgever was. [naam 1] vertelde in de auto hoe moeilijk het was geweest om weg te komen. [234]
[medeverdachte 8]heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem over de zaak [E] verteld heeft toen ze allebei op [locatie] in [plaats] vast zaten. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 8] verteld dat hij samen met [medeverdachte 10] deze moord heeft gepleegd. [medeverdachte 4] noemde ook de naam van het slachtoffer, [persoon 1]. [medeverdachte 4] vertelde dat [medeverdachte 10] in de auto was blijven zitten en dat [medeverdachte 4] toen [persoon 1] met behulp van een mitrailleur, getuige meent een uzi, had doorzeefd. [medeverdachte 10] was heel bang geweest. [medeverdachte 4] heeft aan [medeverdachte 8] later, toen zij in een bocht bij of op een ringweg, mogelijk de A10 reden, de plek aangewezen waar het gebeurd was. Hij wees richting een plek met aan aantal bedrijven. [235] Dat kun je vanaf de ring zien. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] zaten beiden bij [medeverdachte 8] op de vleugel in [locatie]. Het staat [medeverdachte 8] bij dat [medeverdachte 10] had gereden. [medeverdachte 10] was er in ieder geval bij. [medeverdachte 10] was in paniek. [236] In 1994 hoorde [medeverdachte 8] van [medeverdachte 4] dat een neefje van [medeverdachte 4], de naam wist [medeverdachte 8] toen niet, ook een keer mee was geweest met een liquidatie. In 2005 of 2006 hoorde [medeverdachte 4] via [medeverdachte 10] dat het neefje aan het praten was tegen mensen, omdat hij niet met de betrokkenheid bij een liquidatie kon omgaan. Daarna zag [medeverdachte 8] de neef een keer op [adres 2]. [237]
[medeverdachte 10]heeft verklaard dat hij in 1993 voor het bedrijf [vennootschap 1] werkte en dat hij in verband daarmee een draagbare autotelefoon (ATF) in zijn bezit had. Deze ATF gaf hij buiten het werk om niet aan privé personen mee. [238]
[persoon 38]heeft verklaard dat hij na 1 maart 1993 [naam 1] niet meer aan de telefoon heeft gehad. [241]
[persoon 105], zus van [verdachte], heeft verklaard dat zij op de dag dat [persoon 1] werd doodgeschoten aanwezig was in de woning van haar moeder. [verdachte] was daar ook, alsmede haar vader en moeder en de dochter of dochters van getuige. Verder was er niemand aanwezig. [persoon 105] is er getuige van geweest dat [verdachte] die middag met de telefoon van haar moeder een gesprek voerde met [persoon 1]. [verdachte] vroeg of getuige niet even met [persoon 1] wilde spreken en getuige heeft toen daadwerkelijk even met [persoon 1] gesproken.
2.Bespreking bewijsverweren
nade hypnose hervonden herinneringen, ook wel pseudo-herinneringen genoemd.
nahet hypnoseverhoor op aanwijzingen van [persoon 95] zijn getekend. [persoon 95] stond toen niet langer onder hypnose. In beginsel kan een na hypnose afgelegde verklaring wel bijdragen aan het bewijs. Dit geldt dus ook voor een na hypnose op basis van een mondelinge toelichting van de getuige opgemaakte tekening. Dit is eventueel anders indien er aanwijzingen zijn dat de latere verklaring c.q. mondelinge toelichting is beïnvloed door de eerdere toestand van hypnose. Dat daarvan in onderhavig geval sprake zou zijn, is door de verdediging onvoldoende concreet gemaakt. Opvallend is veeleer dat de tekeningen in lijn zijn met de door [persoon 95] in zijn verklaring van 19 april 1993, derhalve vóór het hypnoseverhoor, gegeven dadersignalementen.
3.Beschouwing rechtbank
één minuutna de liquidatie. Daar het hier de [nummer 24] betrof, bezien tegen de achtergrond van de verklaringen van [persoon 97], [persoon 32], [verdachte] en [persoon 8], houdt de rechtbank het erop dat het [medeverdachte 6] was die op de oproep van de [nummer 16] reageerde en daarbij eerst gebruik maakte van de [nummer 7] en vervolgens van de [nummer 18].
1.De eis van de officier van justitie
2.De op te leggen straf
3.Beslag
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.