Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in P.I. [plaats] , [locatie] Bijzondere Afdeling te [plaats] .
1.Algemene overwegingen in alle zaken
- alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen enige van de hierboven genoemde [X] -verdachten;
- alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van bovengenoemde verdachten zijn opgemaakt;
- documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer van bovengenoemde verdachten.
2.Algemene opmerkingen in de zaak tegen [verdachte]
( [A] )
( [A] )
(criminele organisatie)
( [A] )
- aan die [persoon 4] een (groot) geldbedrag en/of een of meer goed(eren) (een auto) in het vooruitzicht gesteld en/of
- aan die [persoon 4] een (vlucht)auto en/of een of meer telefoon(s) en/of een vuurwapen met daarbij behorende munitie en/of informatie met betrekking tot het adres/verblijfplaats(en) van die [persoon 1] ter beschikking gesteld en/of
- die [persoon 4] een of meermalen meegenomen naar café “ [naam A] ” en/of
- die [persoon 4] een of meermalen gevraagd; “Zou je iemand kunnen vermoorden”, althans (met) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- aan die [persoon 4] duidelijk gemaakt dat de eigenaar/uitbater van café “ [naam A] ” “er aan moest” en/of
- die [persoon 4] (daarbij) een of meermalen (dreigend) de woorden toegevoegd: “Als ik het je laat zien, zit je erbij in; kan je niet meer terug, en als het wel zo is dan alleen maar door de kogel”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
- aan die [persoon 4] een (groot) geldbedrag en/of een of meer goederen (een auto) in het vooruitzicht gesteld en/of
- informatie met betrekking tot het adres en/of de verblijfplaats(en) van die [persoon 5] en/of het signalement van die [persoon 5] en/of andere voor de moord relevante informatie over die [persoon 5] aan die [persoon 4] ter beschikking gesteld en/of
- die [persoon 4] een of meermalen meegenomen naar het woonadres van die [persoon 5] en/of (daarbij) die [persoon 4] een of meermalen de woorden toegevoegd; “Die moet er ook aan”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [persoon 4] (daarbij) een of meermalen de woorden toegevoegd: “Als ik het je laat zien, zit je erbij in; kan je niet meer terug, en als het wel zo is dan alleen maar door de kogel”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
( [C] )
- door tussenkomst van [medeverdachte 7] aan die [persoon 6] een (groot) geldbedrag (50.000 euro) en/of een of meer goed(eren) in het vooruitzicht gesteld en/of
- door tussenkomst van [medeverdachte 7] (een briefje met) de naam en/of woonplaats van die [persoon 7] en/of het telefoonnummer van die [persoon 6] aan die [medeverdachte 7] gegeven en/of overhandigd en/of ter beschikking gesteld en/of medegedeeld en/of
- die [medeverdachte 7] gevraagd die [persoon 6] te bellen en/of te benaderen en/of te vragen de moord te plegen en/of voormelde gegevens door te spelen aan die [persoon 6] en/of
- een vuurwapen (Uzi) en/of een auto voor/aan die [persoon 6] geregeld/beloofd en/of toegezegd;
(criminele organisatie)
1.Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
“de overtreding van de artt. 9, 22, 26, 31 juncto 55 Wet wapens en munitie”(zaak C feit 2), de inhoud en omvang van het verwijt, tegen de achtergrond van het dossier en verhandelde ter zitting, onvoldoende duidelijk is geworden en de dagvaarding in zoverre nietig dient te worden verklaard.
2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie
naar de ten laste gelegde feiten.
Bewijsuitsluitingals reactie op een vormverzuim kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Strafverminderingkomt slechts in aanmerking als de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden dat is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en de strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
2.1.2 Toezeggingen aan de kroongetuige
- De wet staat blijkens haar tekst en totstandkomingsgeschiedenis als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen uitsluitend vermindering van de strafeis toe en kleine gunsten in het kader van het opportuniteitsbeginsel. De stelling van het openbaar ministerie dat uit het opportuniteitsbeginsel verdergaande bevoegdheden voortvloeien is onjuist.
- De deal bevat een verkapte immuniteitstoezegging, in ieder geval waar niet wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie. Ook op andere punten is de omvang van de vervolging discutabel (zaak [persoon 9] ) of door het onderzoek ter terechtzitting discutabel geworden (zaken [persoon 11] en [persoon 10] ). Het openbaar ministerie heeft zich ten onrechte niet de vrijheid voorbehouden om voor feiten waarover alleen de verklaring van de kroongetuige voorhanden was, alsnog tot vervolging over te gaan als meer bewijsmateriaal zou worden gevonden. Mede als gevolg daarvan wordt [medeverdachte 7] niet vervolgd voor feiten waarvoor één of meer andere verdachten wel vervolgd worden.
- De met de kroongetuige overeengekomen basisstrafeis van 16 jaren is zeer onevenredig aan de strafeisen jegens medeverdachten. De onevenredigheid klemt temeer nu bij de basisstrafeis ook nog rekening zou zijn gehouden met een aantal niet ten laste gelegde feiten. Kennelijk is er sprake van een deels verkapte toezegging tot strafvermindering. Deze is in strijd met artikel 226g, eerste lid, Sv.
- In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken van het College van Procureurs-Generaal wordt toegestaan dat aan de getuige wordt toegezegd, de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met ten hoogste de helft. Dit is in strijd met de wet. Uit de toevoeging van de laatste volzin aan artikel 226g, eerste lid, Sv blijkt duidelijk dat de wetgever andere toezeggingen zonder expliciete wettelijke regeling onmogelijk achtte en ook heeft willen voorkomen.
- In deze zaak is volledig van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgezien. Dit is in strijd met de wet en de Aanwijzing.
- Een overeenkomst met een getuige die zelf een levensdelict op zijn geweten heeft, is op zichzelf niet door de wetgever uitgesloten. Gelet op de toegenomen verdenking tegen [medeverdachte 7] dat hij actief betrokken is geweest bij de dood van [persoon 11] en een aanslag op [persoon 12] heeft uitgelokt, voldoet de overeenkomst tussen het openbaar ministerie en [medeverdachte 7] bij de huidige stand van zaken echter niet langer aan de proportionaliteitseis.
- Bepaalde gedragingen waarover [medeverdachte 7] verklaarde waren volgens de inschatting destijds verwerpelijk maar niet strafbaar (bv. voorverkenningen [persoon 13] en [persoon 5] ). Hiervoor kon [medeverdachte 7] dus niet worden vervolgd. Voor andere gedragingen was de verklaring van [medeverdachte 7] het enige beschikbare bewijsmiddel (bv. zaak [persoon 9] ). Besloten is [medeverdachte 7] voor deze gedragingen niet te vervolgen omdat zij onvoldoende bewijsbaar werden geacht. Na het sluiten van de overeenkomst mocht [medeverdachte 7] erop vertrouwen dat hij voor deze zaken niet alsnog zou worden vervolgd, tenzij zou blijken dat hij daarover opzettelijk niet naar waarheid heeft verklaard.
- De strafeis is gebaseerd op alle verwerpelijke gedragingen waarover [medeverdachte 7] heeft verklaard, dus ook op de feiten waarvoor hij niet wordt vervolgd. Bij de bepaling van de strafeis is gelet op de ernst van de feiten, alsmede op het feit dat [medeverdachte 7] door zich te melden zijn eigen vervolging heeft mogelijk gemaakt terwijl hij bij het openbaar ministerie niet in beeld was, en zijn leven wilde beteren.
- Artikel 226g Sv doet niet af aan het reguliere opportuniteitsbeginsel.
- Ook bij de toepassing van de ontnemingsregeling is het opportuniteitsbeginsel van toepassing. Voor zover de Aanwijzing het afzien van een ontnemingsvordering tot slechts de helft van het wederrechtelijk verkregen voordeel toestaat, is zij te stellig geformuleerd, omdat zij in strijd is met het wettelijk vastgelegde opportuniteitsbeginsel.
- Op grond van dit opportuniteitsbeginsel is afgezien van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [medeverdachte 7] bood op het moment dat de deal gesloten werd geen verhaal, en in verband met te treffen getuigenbeschermingsmaatregelen zou executie in een later stadium moeilijk worden. Verder was het te ontnemen bedrag lager dan het bedrag waarop [medeverdachte 7] op grond van de RBO aanspraak kon maken.
Inzake Opsporingvan de Parlementaire Enquetecommissie Opsporingsmethoden (hierna: Commissie Van Traa). Deze Commissie constateerde dat in de opsporingspraktijk tal van ingrijpende en soms ook discutabele opsporingsmethoden werden gehanteerd waarvoor geen wettelijke grondslag bestond, dat de legitimiteit van de rechtshandhaving in het geding was en dat opsporing in de toekomst zou moeten plaatsvinden op de wijze bij de wet voorzien. De rechter zou de toepassing van het gebruik van de gehanteerde opsporingsmethodes aan de wettelijke normering moeten toetsen. Om deze toetsing mogelijk te maken, zou het gebruik van opsporingsmethoden expliciet moeten worden vastgelegd.
détournement de pouvoir. [10]
détournement de pouvoirdoor degene tegen wie de verklaring was afgelegd. Hij bleef van oordeel dat aanvullende wetgeving pas aan de orde diende te komen als de rechter toezeggingen die volgens de Aanwijzing toelaatbaar zouden zijn, ontoelaatbaar zou achten wegens een ontoereikende wettelijke verankering. Uiteindelijk heeft de Eerste Kamer, na de Minister nog eens op de mogelijke juridische risico’s van een dergelijke inrichting van het stelsel van toezeggingen aan criminele getuigen te hebben gewezen, het wetsvoorstel aangenomen waarin uitsluitend strafvermindering werd geregeld.
omvang van de vervolgingoverweegt de rechtbank als volgt.
plea bargaining) en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
het achterwege laten van vervolgingvan [medeverdachte 7] voor bepaalde feiten waarover hij heeft verklaard (met name de zaken [persoon 5] , [persoon 13] en [persoon 9] ), is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
toezeggeneen vordering tot ontneming tot ten hoogste de helft van het wederrechtelijk verkregen bedrag achterwege te laten. Deze toezegging kan de vorm aannemen van een schikking ex artikel 511 Sv. Een dergelijke toezegging komt aan de orde op het moment dat het openbaar ministerie normaal gesproken, dus als er geen overeenkomst tot het afleggen van verklaringen was, tot ontneming van het volledige bedrag zou overgaan.
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 7] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarbij is van belang dat [medeverdachte 7] na ommekomst van een langdurige vrijheidsstraf door middel van getuigenbeschermingsmaatregelen vanaf de grond een zelfstandig bestaan zou moeten gaan opbouwen, waardoor een ontnemingsmaatregel in feite een vestzak-broekzak-kwestie zou worden. Bovendien is een voorbehoud gemaakt voor het geval alsnog verhaalsmogelijkheden zouden blijken te bestaan.
- De toenmalige CIE-officier van justitie De Haas heeft aan [medeverdachte 7] diverse toezeggingen gedaan over de strafeis en over getuigenbescherming. Daarbij is bewust het grootste gedeelte van de toezeggingen in de getuigenbeschermingsovereenkomst ondergebracht. Het doel daarvan was de toezeggingen aan het zicht van de verdediging en de rechtbank te onttrekken.
- Uit de wetsgeschiedenis en de nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming blijkt dat de wetgever niet voor ogen heeft gestaan dat de te beschermen persoon inhoudelijke bemoeienis zou hebben met zijn beveiliging. Waar de Instructie getuigenbescherming ruimte laat voor onderhandelingen tussen de bedreigde persoon en het openbaar ministerie, is zij in strijd met de wet en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan.
- Voor [medeverdachte 7] zijn de hem in het kader van zijn getuigenbescherming toegezegde gelden doorslaggevend geweest om in te stemmen met tactisch gebruik van zijn verklaringen. De getuigenbeschermingsafspraken maken daarom materieel onderdeel uit van de OM-deal.
- De toezeggingen in het kader van getuigenbescherming zijn ten onrechte niet aan de rechter-commissaris voorgelegd in het kader van de toetsing van de OM-deal.
- In 2008 en 2009 zijn nieuwe afspraken over getuigenbescherming gemaakt met de kroongetuige. De getuigenbeschermingsmaatregelen die toen aan [medeverdachte 7] zijn toegezegd gaan veel verder dan wat de wetgever voor ogen heeft gestaan en van de beschermingsmaatregelen die in andere gevallen worden getroffen. Met name is de verstrekking van een geldbedrag aan de getuige om zijn eigen beveiliging te regelen in plaats van het treffen van feitelijke beschermingsmaatregelen onrechtmatig. Er is sprake van een verkapte beloning voor afgelegde verklaringen.
- Het openbaar ministerie heeft geprobeerd ook de nadere afspraken in 2008 en 2009 zoveel mogelijk geheim te houden. De informatie die wel is verstrekt was misleidend. Een deel van de relevante informatie ontbreekt nog steeds.
- Tevens zijn onbekend gebleven toezeggingen gedaan omtrent beveiliging van een aanverwant van [medeverdachte 7] , met wie [medeverdachte 7] geen nauwe banden onderhield. Dit zijn verboden toezeggingen ten behoeve van een derde.
dietoetsing nodig heeft. Bijzonderheden over te treffen getuigenbeschermingsmaatregelen horen hierbij in beginsel niet, aangezien het getuigenbeschermingstraject als regel niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
a contrariogeïnterpreteerd), evenals uit de Aanwijzing toezeggingen getuigen (punt 7:3, 3e gedachtestreep). Een zinvolle toets van de afspraak door verdediging en zittingsrechter is zonder die inzichtelijkheid ook niet denkbaar. De kluisverklaringen zijn in dit verband als normale processen-verbaal te beschouwen. Het openbaar ministerie valt met name te verwijten dat het niet alle voor de waarheidsvinding relevante uitlatingen van [medeverdachte 7] uit die voorfase van oriënterende gesprekken, dealbesprekingen en kluisverhoren - over [persoon 14] , maar ook anderszins [X-relevante] opmerkingen - heeft ingebracht. Door het achterhouden van de [persoon 14] -informatie is aan de waarheidsvinding onherstelbare schade toegebracht.
- dat [persoon 16] op de vermeende drie jaar oude lijst stond,
- dat de raadsman van [medeverdachte 7] vragen stelde tijdens de verhoren, onder meer kluisverklaring 15,
- dat de daadwerkelijke reden voor [medeverdachte 7] om de OM-deal aan te gaan was gelegen in zijn vrees dat [verdachte] hem voor zou zijn of dat er sporen van hem zouden zijn aangetroffen,
- dat [medeverdachte 7] op 22 november 2006 in het overleg bekende in de eerste kluisverklaring te hebben gelogen over opdrachtverstrekking door [persoon 14] tot de moord op [persoon 17] ,
- dat [medeverdachte 7] niets wist over de moord op [persoon 8] .
ontlastende informatieblijft echter te allen tijde ontoelaatbaar, omdat daarmee de integriteit van de rechtspleging in het geding komt en risico’s ontstaan voor schade aan de materiële waarheidsvinding. [28]
evidencein their possesion for or against the accused”. [30] Het recht van de verdachte om kennis te nemen van relevant bewijsmateriaal is volgens het Hof echter niet absoluut. Er kunnen andere belangen zijn die hiertegen moeten worden afgewogen, zoals nationale veiligheid, bescherming van getuigen tegen de dreiging van repressailles en geheimhouding van opsporingsmethoden. Het achterhouden van informatie voor de verdachte moet wel strikt noodzakelijk zijn, hetgeen het Hof ter beoordeling overlaat aan de nationale rechter, en er moeten voldoende compenserende mogelijkheden tot verweer worden geboden in de procedure voor de gerechtelijke autoriteiten. [31] De noodzaak tot geheimhouding moet in ieder geval worden getoetst door een rechterlijke autoriteit en niet door de vervolgende instantie zelf. [32]
nietbij de processtukken voegt voordat de rechter-commissaris de afspraak rechtmatig heeft beoordeeld. Deze bepaling is niet alleen van belang in de situatie dat de voorgenomen afspraak door de rechter-commissaris onrechtmatig wordt beoordeeld, maar ook in de situatie dat het niet tot een voorgekomen afspraak komt, omdat de onderhandelingen tussen de officier van justitie en de potentiële getuige in een eerder stadium zijn gestrand.
in beginselter kennisneming van verdediging en rechter worden voorgelegd. Deze transparantieverplichting gaat echter niet zo ver dat, zoals de raadsman voorstaat, over elk inhoudelijk contact met de kroongetuige in die voorfase inzicht moet worden verschaft. Naar het oordeel van de rechtbank dient hier een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de kluisverklaringen en anderzijds de oriënterende gesprekken en dealbesprekingen. Na een uiteenzetting over de daarbij behorende verschillende uitgangspunten zal de rechtbank telkens direct overgaan tot de beoordeling van de vraag of het openbaar ministerie is tekortgeschoten in zijn transparantieverplichting.
conclusiedat indien een OM-deal volgt, kluisverklaringen als processtukken moeten worden aangemerkt en in het dossier gevoegd,
indien en voor zoverdeze kluisverklaringen inhoudelijk relevant zijn voor de beoordeling van een tenlastegelegd dealfeit in de zaak tegen een medeverdachte over wie de kroongetuige verklaart. Een kluisverklaring is immers ook het resultaat van feitenonderzoek, waarbij in een gepland (kluis-)verhoor een tactische verklaring wordt afgelegd. Voorts is de kluisverklaring vervat in een wettig bewijsmiddel, te weten een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal kan als een bewijsmiddel in de zin van artikel 344 lid 1 sub 2 Sv worden aangemerkt. Aan een ambtsedig proces-verbaal komt op grond van artikel 344 lid 2 Sv bijzondere bewijskracht toe.
nietvoegen van zaaksrelevante informatie afwijkt van het te hanteren relevantiecriterium voor de dossiervorming, maar desondanks nodig werd geacht om de potentiële getuige vrijer en concreter te kunnen laten verklaren. Het argument van het openbaar ministerie dat uit de wetsgeschiedenis bij het Wetsvoorstel Herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken kan worden afgeleid dat een kluisverklaring geen processtuk is, wordt evenmin gevolgd. Waar de minister in de door het openbaar ministerie aangehaalde tekst stelt dat de kluisverklaring “toch grotendeels buiten het bestek van dit voorstel valt” is bepaald niet uit te sluiten dat hij doelt op een kluisverklaring in de situatie dat géén OM-deal volgt. [39]
grootbelang moet worden geacht te zijn, niet achtergehouden mag worden.
dealbespreking van 22 november 2006over [persoon 14] (door een raadsman aangeduid als [persoon 14] -klus-vragen- [plaats] -verhaal).
niet ingebrachte dealbesprekingenen
vijf á zes oriënterende gesprekkenvan de CIE met [medeverdachte 7] , op de inhoud aftastend zijn gebleven en dat het openbaar ministerie deze had ingebracht, indien en voor zover daaruit een beeld naar voren was gekomen dat in relevante mate afwijkt van hetgeen [medeverdachte 7] overigens in zijn kluis- of zittingsverklaringen naar voren heeft gebracht en voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in zijn geheel van groot belang is. De gang van zaken rondom de ter zitting gehoorde getuige [persoon 18] , waarbij door het openbaar ministerie de door deze eerder als anonieme informant tegenover de CIE afgelegde verklaring is ingebracht, omdat die CIE-verklaring in relevante mate afweek van de zittingsverklaring, rechtvaardigt dit vertrouwen.
constateertdat, tegen de achtergrond van het aan [medeverdachte 8] gemaakte verwijt, genoemd verweer en voorts mede gelet op de voor [medeverdachte 8] belastende verklaringen van Q5 (medio mei 2010 ingebracht) en die van [persoon 20] (vanaf het begin in het dossier), de rol van [persoon 14] en de verhouding tussen [medeverdachte 8] en [persoon 14] - en daarmee ook de weggelaten [persoon 14] -informatie - in toenemende mate van belang werd voor een optimale waarheidsvinding rondom de aan [medeverdachte 8] ten laste gelegde liquidatiefeiten. De rechtbank constateert verder dat de achtergehouden [persoon 14] -informatie, in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het verhandelde ter zitting en het dossier bezien, bepleitbaar enige ondersteuning biedt voor genoemd verweer van [medeverdachte 8] . Ook zou daaruit mogelijk een andere, lichtere rol van [medeverdachte 8] (dan die van oprichter en/of leidinggevende, zoals tenlastegelegd) binnen de vermeende criminele organisatie, afgeleid kunnen worden. Daar komt bij dat waar de verklaringen van [medeverdachte 7] over [medeverdachte 8] uitsluitend van horen zeggen zijn en veelvuldig conclusies bevatten, hij in de weggelaten informatie uit eigen waarneming [persoon 14] prominent als opdrachtgever neerzet die zich ook feitelijk met de uitvoerders bemoeit. In ieder geval is de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 7] over de opdrachtverstrekking (en daarbij te hanteren tijdlijn) in de zaken [persoon 8] en [persoon 1] , zodra de weggelaten [persoon 14] -informatie erbij werd betrokken, er “
niet helderder” op geworden. Dit gegeven heeft mede ten grondslag gelegen aan de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte 8] . [44] Deze voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen rondom de opdrachtverstrekking van de kroongetuige relevante informatie, kan derhalve worden verondersteld voor de verdediging van [medeverdachte 8] van groot belang te zijn geweest.
overige verdachtendat hier geen benadeling is opgetreden tengevolge van het vormverzuim. Zij zijn niet concreet in hun verdediging geschaad.
.
zaak [persoon 11] .Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 7] , die steeds heeft verklaard [medeverdachte 9] te verdenken van de moord op [persoon 11] en hierbij zelf niet betrokken te zijn geweest, in feite zelf de dodelijke kogels op [persoon 11] afgevuurd. Mede hierom acht de verdediging (de verklaringen van) [medeverdachte 7] onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Door een onmagistratelijke proceshouding van het openbaar ministerie zou die zaak echter onvoldoende zijn uitgekristalliseerd, waardoor aan de waarheidsvinding een onherstelbare schade zou zijn toegebracht.
zaak [persoon 11]wijst de verdediging met name op de volgende punten:
- Het feit dat het openbaar ministerie [medeverdachte 7] niet voor de zaak [persoon 11] is gaan vervolgen, hoewel er naar de maatstaf die het openbaar ministerie tegenover andere verdachten binnen [X] hanteert, meer dan voldoende bewijsmateriaal voorhanden was. Hierdoor zou de verdediging een belangrijk wapen uit handen zijn geslagen om de onbetrouwbaarheid van [medeverdachte 7] aan te tonen;
- Het feit dat het openbaar ministerie voor de toekenning van de status van anoniem bedreigde getuige aan een door de verdediging aangedragen getuige een veel strenger criterium voorstond dan toen het ging om een door het openbaar ministerie aangedragen getuige;
- Het feit dat het openbaar ministerie, toen de getuigen F1 en F3 de gevraagde status eenmaal hadden verkregen, zich hier niet bij heeft neergelegd en zelfs handelingen heeft verricht waardoor de anonimiteit van de getuigen in gevaar kwam. Ten aanzien van F3 heeft het openbaar ministerie een dwangmiddel toegepast waardoor de identiteit van deze getuige bekend kon worden. Toen F3 zich bereid had verklaard om als beperkt anonieme getuige achter gesloten deuren te verklaren en de rechtbank aldus had besloten, heeft het openbaar ministerie op de geplande verhoordag bezwaar gemaakt tegen het sluiten van de deuren;
- Het feit dat het openbaar ministerie er zonder meer van uitging dat de door de verdediging ingebrachte getuigen niet naar waarheid verklaarden en suggereerde dat enkele raadslieden hierbij een bedenkelijke rol hadden gespeeld;
- Het feit dat een CIE-journaal van de getuige F3 uit 2007 pas aan het dossier is toegevoegd nadat F3 ter terechtzitting had verklaard, hoewel de verdediging herhaaldelijk had gevraagd naar CIE-informatie over de zaak [persoon 11] ; toen het journaal eenmaal werd toegevoegd werd ook informatie toegevoegd waarvoor F3 geen toestemming had gegeven;
- Het feit dat dit CIE-journaal kennelijk geen aanleiding heeft gegeven tot nader onderzoek hoewel hierin werd gesproken over twee moorden waarbij [medeverdachte 7] betrokken zou zijn en waarover hij tijdens het dealtraject niet had verklaard;
- Het verzet van het openbaar ministerie tegen aanwezigheid van de verdediging bij het verhoor van de verdachte [persoon 21] en de gang van zaken tijdens dit verhoor;
- Het feit dat de artikelen uit de Metro en/of Spits waarin [medeverdachte 7] over de moord op [persoon 11] zou hebben gelezen en de reisgegevens van [medeverdachte 4] uit die periode niet aan het dossier zijn toegevoegd ondanks vele verzoeken van de verdediging.
de OM-deal niet op te zeggen en [medeverdachte 7] niet te vervolgen voor overtreding van artikel 192 Srhoewel [medeverdachte 7] herhaaldelijk heeft geweigerd verder als getuige te verklaren en volgens de verdediging herhaaldelijk niet naar waarheid heeft verklaard.
mogelijk voor andere verdachten ontlastende documenten en gegevens niet of niet tijdig aan het dossier hebben toegevoegd.
- Verklaringen van [persoon 22] die door het openbaar ministerie niet betrouwbaar werden geacht;
- Processen-verbaal betreffende een onderzoek bij Motel [naam B] naar aanleiding van een verklaring van [medeverdachte 7] ;
- Het feit dat bij het openbaar ministerie het besef was ontstaan dat [medeverdachte 7] waar hij sprak over de [naam C] een andere uitgaansgelegenheid op het oog had dan Q5 en mogelijk [persoon 20] waar zij spraken over de [naam C] ;
- Verklaringen van de getuige [persoon 23]
- Verklaringen van de getuige [persoon 24] ;
- Een verklaring van de getuige [persoon 25] ;
- Een proces-verbaal van de CIE inzake afpersing van [persoon 26] door [persoon 14] ;
- Een proces-verbaal van de CIE van mei 2006 dat [medeverdachte 8] weer in de [naam 1] kwam;
- Het feit dat het openbaar ministerie heeft geweigerd een CIE-journaal van [medeverdachte 7] aan het dossier toe te voegen.
misleidende weergavevan een aantal verklaringen en/of de totstandkoming daarvan hebben gepresenteerd en een aantal onderzoeksbevindingen
eenzijdighebben
belichtof
hieruit in strijd met eerdere standpunten belastende conclusieshebben getrokken.
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen en verbatim uitwerkingen van verhoren van [medeverdachte 7] , waardoor aan [medeverdachte 7] overmatig belastende uitspraken werden toegeschreven, en waardoor werd verhuld dat aan [medeverdachte 7] sturende vragen werden gesteld en dat [medeverdachte 7] verklaringen aanpaste na het ontvangen van informatie over de feiten waarover hij moest verklaren;
- Een gebrekkige verbatim weergave van het politieverhoor van [medeverdachte 7] van 24 mei 2007, waardoor werd verhuld dat sturingsinformatie was gegeven;
- Het feit dat de verbalisanten Z34, Z35 en Z36 tijdens RC-verhoren hebben ontkend sturingsinformatie te hebben verstrekt dan wel hebben gesteld zich daar niets meer van te kunnen herinneren;
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen van verklaringen van [persoon 20] , waardoor werd verhuld dat [persoon 20] oorspronkelijk weinig over verdachte [medeverdachte 1] had te melden;
- Een als belastend gepresenteerde onjuiste zakelijke samenvatting van de verklaring van [persoon 27] ;
- Onjuiste samenvattingen van verklaringen van de getuigen [persoon 4] , [persoon 3] , [persoon 5] , [persoon 1] en [persoon 15] en een onjuiste beeldvorming over een vermeende relatie tussen verdachte [medeverdachte 8] en [persoon 28] in processen-verbaal van bevindingen;
- Een onjuiste en/of onvolledige weergave van verklaringen van de getuigen [persoon 4] , [persoon 3] , [persoon 20] , [medeverdachte 7] en [persoon 5] , en van verdachte [medeverdachte 9] tijdens requisitoir;
- Onjuiste conclusies uit een heimelijk opgenomen citaat van [persoon 29] en [persoon 30] tijdens requisitoir;
- Een onjuiste weergave door het openbaar ministerie van uitlatingen van de raadsman Meijering over de verklaringen van de getuige [persoon 31] ;
- Eenzijdige analyses van tap- en telecomgegevens, waarbij onvoldoende aandacht werd besteed aan door de verdediging aangedragen verweren en alternatieve scenario’s;
- Het feit dat het openbaar ministerie bij requisitoir het standpunt heeft ingenomen dat [medeverdachte 8] betrokken zou zijn geweest bij het zogenaamde kantoorincident terwijl het eerder had betoogd dat deze betrokkenheid niet in rechte was vastgesteld.
- het feit dat het openbaar ministerie in het proces [X] niet open is geweest over de door de Amsterdamse hoofdofficier in de media uitgesproken bewijsnood in de zaak tegen [persoon 14] .
niet of niet tijdig inbrengen van mogelijk ontlastende stukkenbetreffen voor een groot deel stukken die zijn ingebracht ruim vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling (verklaringen [persoon 22] ; onderzoeksbevindingen motel [naam B] ), dan wel niet bestemd zijn om in belastende of ontlastende zin voor het bewijs te dienen en evenmin als start- of sturingsinformatie binnen [X] hebben gediend (processen-verbaal van de CIE en het CIE-journaal van [medeverdachte 7] ) dan wel zijn toegevoegd zodra het zaaksparket deze kende (getuigenverklaringen [persoon 23] ) dan wel uit een ander onderzoek stammen en op het punt van relevantie voor het [X-proces] bepaald voor betwisting vatbaar zijn (verklaringen [persoon 24] ) dan wel uit een ander onderzoek stammen en zijn ingebracht op verzoek van de verdediging na inzage van dat andere dossier (verklaring [persoon 25] ). De verklaringen van [persoon 22] en in mindere mate de stukken over het onderzoek bij motel [naam B] hadden eerder aan het dossier moeten zijn toegevoegd. Dit verzuim is echter hersteld. Ten aanzien van de overige stukken is er geen sprake van schending van enige rechtsnorm.
onvolkomenheden en fouteneen schending van artikel 152 Sv opleveren. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie met een aantal van deze de fouten te laconiek is omgegaan nadat de verdediging daarop had gewezen. Zo heeft het openbaar ministerie een foutieve weergave van de verklaringen van enkele getuigen in het proces-verbaal van 23 september 2010 bij requisitoir herhaald en heeft het bij repliek uitsluitend gesteld dat het parafraseren van in het dossier aanwezige verklaringen geen deel uitmaakt van het voorbereidend onderzoek en derhalve in het kader van artikel 359a Sv niet tot enig gevolg kan leiden. Het openbaar ministerie lijkt zich aldus te weinig te realiseren dat de rechter en de verdediging moeten kunnen afgaan op de weergave van feiten in processen-verbaal van bevindingen en in requisitoir. Evenwel zijn de geconstateerde gebreken naar het oordeel van de rechtbank in de loop der tijd voldoende hersteld of gecompenseerd.
conclusies en standpunten van het openbaar ministerieis de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie, zo goed als de verdediging, de vrijheid heeft om in het dossier aanwezige feitelijke gegevens te analyseren, hieraan conclusies te verbinden en op basis hiervan standpunten in te nemen. Als het openbaar ministerie bij de bepaling van zijn standpunten onvoldoende betekenis heeft gehecht aan verweren en alternatieve scenario’s van de verdediging zal de rechtbank deze standpunten verwerpen. Van een onrechtmatigheid kan in dit verband echter slechts sprake zijn als het openbaar ministerie de rechter welbewust misleidt. De door politie en justitie gepresenteerde analyse van telecomgegevens en de stellingname van het openbaar ministerie over betrokkenheid van [medeverdachte 8] bij het kantoorincident kunnen niet als misleiding worden gekwalificeerd en leveren derhalve geen onrechtmatigheden op. Evenmin ziet de rechtbank een onrechtmatigheid in de omstandigheid dat het openbaar ministerie niet op de door de verdediging gewenste wijze inzicht heeft gegeven in zijn kennelijke inschatting van de eigen bewijspositie tegenover [persoon 14] . Het staat het openbaar ministerie vrij om zijn (voorlopige) visie in die zaak voor zich te houden en in de zaken tegen de in [X] gedagvaarde verdachten het standpunt in te nemen dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
mogelijke sturing van andere getuigen, waardoor de betrouwbaarheid van het totale dossier voor twijfel vatbaar zou worden, wordt verworpen. De vele verbatim uitgewerkte processen-verbaal van verhoor leveren allerminst het beeld op dat de politie voorinformatie aan getuigen pleegt te verstrekken.
OVC-gesprek tussen [persoon 29] en [persoon 30]en over een parafrasering door het openbaar ministerie van
uitlatingen van de raadsman van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] over verklaringen van de getuige Teevenzijn onvoldoende substantieel om op zichzelf dan wel in samenhang met andere zaken van belang te kunnen zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
vermeende verzuimen in de zaak [G]zijn - met uitzondering van enige opmerkingen over de verklaringen van [persoon 20] , die hierboven reeds zijn besproken - bij slotpleidooi niet onderbouwd en zullen buiten bespreking blijven, nu de rechtbank ruimschoots vóór aanvang van de slotpleidooien meermalen heeft laten weten dat de raadslieden ter onderbouwing van hun verweren niet konden volstaan met verwijzing naar eerdere pleidooien.
3.Schorsing vervolging
1.Formaliteiten met betrekking tot het bewijs in alle zaken
3.De zaak [persoon 11]
1.Bewijswaarde van de verklaringen van [medeverdachte 7]
alleverklaringen van [medeverdachte 7] reeds vanwege deze kanttekeningen bij hetgeen [medeverdachte 9] zou hebben verteld minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen. Dit verweer wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat de-auditu verklaringen in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter zitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat – met name – de verdediging [medeverdachte 7] gedurende vele jaren aan zeer indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect “van horen zeggen van [medeverdachte 9] ” uitvoerig aandacht heeft gekregen. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 7] reeds daarom in zijn algemeenheid op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de beweerde bron van de de-auditu verklaringen, [medeverdachte 9] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 7] .
eigenhandelen betreft ( [persoon 11] en [D] ) of daar waar het gaat om het veiligstellen van zijn
eigenbelangen in het getuigenbeschermingstraject, in staat is om de waarheid geweld aan te doen (TGB-conflict, laptopdocumenten).
2.Beslissingen aangaande het bewijs in de zaak tegen verdachte
- aan die [persoon 4] een vluchtauto en telefoons en een vuurwapen met daarbij behorende munitie en informatie met betrekking tot het adres/verblijfplaatsen van die [persoon 1] ter beschikking gesteld, en
- die [persoon 4] meermalen meegenomen naar café “ [naam A] ”, en
- die [persoon 4] gevraagd: “zou je iemand kunnen vermoorden”, en
- aan die [persoon 4] duidelijk gemaakt dat de eigenaar/uitbater van café “ [naam A] ” “er aan moest”, en
- die [persoon 4] daarbij dreigend de woorden toegevoegd: “als ik het je laat zien, zit je erbij in; kan je niet meer terug, en als het wel zo is dan alleen maar door de kogel”;
- die [persoon 4] meegenomen naar het woonadres van die [persoon 5] en die [persoon 4] de woorden toegevoegd: “die moet er ook aan”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking. en
- die [persoon 4] de woorden toegevoegd: “als ik het je laat zien, zit je erbij in; kan je niet meer terug, en als het wel zo is dan alleen maar door de kogel”;
3.Motivering van de bewezenverklaring
1.Vaststelling feiten
de rechtbank begrijpt: kort na 7 december 2005).Voor deze laatste poging hebben [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en [verdachte] een vergadering over de moord op [persoon 1] gehad. Er is toen besproken dat [verdachte] in de avond bij café [naam A] zou gaan staan, en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] een sms-bericht zou sturen als [persoon 1] eraan kwam. [67] Ook deze poging is echter afgeblazen. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] stonden die avond in vol ornaat bij de woning van [persoon 1] . [verdachte] , die in de buurt van café [naam A] stond, zou [medeverdachte 9] een sms-bericht sturen zodra [persoon 1] naar buiten zou komen. Toen dit bericht uitbleef, zijn [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] naar [verdachte] gereden, die nog steeds bij café [naam A] stond te wachten. Toen zij daar arriveerden, verliet [persoon 1] net het café en stapte in zijn zwarte Combo. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] zijn [persoon 1] vervolgens gevolgd. Zij reden toen zonder wapens in de eerlijke Opel Corsa van [persoon 36] . Toen [medeverdachte 7] [persoon 1] inhaalde, had hij het idee dat [persoon 1] het in de gaten had. [persoon 1] kwam naast hen rijden en keek hen aan. Op weg naar de woning van [persoon 1] zijn [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] in Halfweg overgestapt in de Citroën C5. Daar hebben [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] de wapens uit het skiluik gehaald, en hun handschoenen aangetrokken en mutsen opgezet. Toen zij bij de woning van [persoon 1] aan kwamen rijden, stond [persoon 1] in de deuropening met zijn armen over elkaar. [persoon 1] keek [medeverdachte 9] recht aan. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] hebben toen besloten dat het over was. [68] [medeverdachte 7] is daarna afgehaakt. Dit was half december 2005. [69]
2.Beschouwing rechtbank
en [medeverdachte 9]in november en december 2005 meerdere pogingen hebben gedaan om [persoon 1] om het leven te brengen blijkt primair uit de verklaringen van [medeverdachte 7] . Bij een van deze pogingen zouden [medeverdachte 7] en zijn mededader zijn overlopen door een buurtbewoner die de poort uitfietste en omdat hij de zaak niet vertrouwde en zeer kort hierna weer terugkeerde. Het dossier bevat de verklaring van een buurtbewoner die een tot in detail vergelijkbare gebeurtenis beschrijft. De buurtbewoner plaatst de gebeurtenis weliswaar iets later in de tijd, maar gelet op de opvallende overeenkomsten in de verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat het om dezelfde gebeurtenis gaat en dat de buurtbewoner zich in de tijd vergist. In zijn verklaring over de laatste poging beschrijft [medeverdachte 7] dat hierbij met seintelefoons werd gewerkt, waarbij [verdachte] een bericht zou seinen als [persoon 1] [naam A] verliet. Deze modus operandi stemt overeen met de door [persoon 4] beschreven werkwijze bij latere pogingen om [persoon 1] om het leven te brengen. In opdracht van [verdachte] moest [persoon 4] daarbij als seiner fungeren. Ook [persoon 2] verklaart in opdracht van [verdachte] met seintelefoons te hebben gewerkt. Ten aanzien van [medeverdachte 9] is voorts redengevend dat [medeverdachte 9] blijkens de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] kort na het incident bij de voordeur van [persoon 1] samen met [verdachte] bezig is geweest met de organisatie van de uiteindelijke moord op [persoon 1] . Deze verklaringen alsmede het volgens de vriendin van [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 9] toebehorende briefje met het kenteken van de door de getuige [persoon 35] waargenomen vluchtauto duiden zelfstandig op activiteiten van [medeverdachte 9] , gericht op een gewelddadige dood van [persoon 1] . Aldus worden de verklaringen van [medeverdachte 7] naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund om te komen tot een veroordeling van zowel [medeverdachte 9] als [medeverdachte 7] voor dit feit.
1.Vaststelling feiten
2.Beschouwing rechtbank
1.Vaststelling feiten
[persoon 42], wonende aan het [straatnaam 3] , schuin tegenover perceel [adres 8] , heeft verklaard dat zij op de avond van 2 november 2005 voor half acht haar hond heeft uitgelaten in het nabij het [straatnaam 3] gelegen park. Op de terugweg liepen twee mannen haar tegemoet. Een van de twee mannen heeft zij in het gezicht gezien. Deze man droeg donkere kleding en had een lichtgekleurde huid. Hij had een Chinees/Indisch uiterlijk. Zijn gezicht was wat Chineesachtig, niet zo extreem, misschien dat het meer Indisch was. Hij droeg een bril met een zilverkleurig stalen montuur, een beetje een ziekenfondsbrilletje. De man had stijl zwart haar tot op de schouders met een scheiding in het midden. Hij was iets groter dan getuige, die 1.68 meter lang is, en tussen de 25 en 40 jaar oud. De andere man was geheel in het donker gekleed en had geen Chinees-achtig uiterlijk. De mannen waren haar niet opgevallen als niet de ene man voor haar uit richting het bruggetje was gelopen, terwijl de man met het Chinees/Indische uiterlijk haar eerst voorbij liep om vervolgens terug te lopen en zich bij de ander te voegen. Na thuiskomst, om ongeveer 19.50 uur hoorde getuige meerdere knallen, snel achter elkaar, mogelijk van een pistool. Even was er een korte pauze en toen kwamen er weer enkele schoten. In totaal heeft ze ongeveer 9 à 10 schoten gehoord. Ze keek naar buiten en zag haar buurman [persoon 8] van zijn auto weglopen in de richting van zijn huis. Hij hield beide armen voor zijn borst. Hierop is ze naar boven gegaan. Op het moment dat ze daar is hoorde ze weer meerdere knallen en zag ze blauwe strepen door de lucht gaan, vanuit de steeg richting het huis van [persoon 8] . [196]
[persoon 20]heeft op 3 november 2005 verklaard dat ( [voornaam] ) [persoon 8] de avond van 2 november om 19.20 uur thuis was gekomen. Nadat ( [voornaam] ) [persoon 8] was weggegaan hoorde ze rond 20.00 uur dat er buiten geschoten werd. Ze is toen samen met haar dochter gaan kijken door het keukenraam en zag twee mannen wegrennen. De mannen waren geheel in het zwart gekleed. De mannen renden het pad, het laantje in (de rechtbank begrijpt: het steegje naar de [straatnaam 4] ). Ze hoorde ( [voornaam] ) [persoon 8] nog keihard roepen “kankerlijers”. Aan het geluid te horen werd er met een licht en een zwaar kaliber geschoten. [197]
[persoon 43], dochter van [persoon 8] , heeft op 2 november, enkele uren na de liquidatie van haar vader, en op 3 november 2005, verklaard dat zij haar vader door het keukenraam buiten zag lopen. Ze draaide zich om en hoorde “boem, boem, boem”. Ze keek daarop, ditmaal met haar moeder, weer door het keukenraam naar buiten. Ze zag twee mensen met vuurwapens. Ze renden de steeg in. Ze draaiden zich om en renden weer verder. Haar vader zag ze teruglopen naar de deur. Toen hoorde ze gebons op de deur. Ze heeft de deur nog even dicht gehouden omdat er werd geschoten. Toen deed ze de deur samen met haar moeder open. Haar vader strompelde naar binnen en zakte in elkaar. Het leek erop dat de kleding van de twee mannen zwart was. Ze weet nog dat haar vader heel hard “kankerlijers” riep. [198]
[persoon 44], wonende aan het [straatnaam 3] , tegenover de woning van [persoon 8] , heeft op 2 november verklaard dat hij twee knallen hoorde. Hij hoorde ook schreeuwen en zag vanuit zijn raam mensen rennen. Hij zag een man staan en hij zag vuur dat uit een vuurwapen leek te komen. De man stond op straat voor de woning waar een collega van de verhorende verbalisant staat (opmerking verbalisant: ter hoogte van de PD). [persoon 44] hoorde vervolgens een zwaarder wapen. Hij hoorde dus eerst lichte schoten, gevolgd door een serie zwaardere schoten. [199]
[persoon 45], wonende aan de [adres 9] (op de hoek van de steeg naar het [straatnaam 3] ), heeft op 2 november 2005 verklaard dat hij twee salvo’s heeft gehoord. De tweede serie schoten was veel harder dan de eerste. [200] Hij hoorde de knallen uit de richting van de steeg komen, uit de richting van het huis van [persoon 8] . Vervolgens hoorde hij nog iets van gestommel op straat, bestaande uit geschreeuw, portieren die dichtklappen en het hard wegrijden van een auto met veel toeren. Het leek alsof deze geluiden niet vanuit de steeg maar vanaf het einde van de steeg kwamen. [201]
[persoon 46]heeft verklaard dat hij zich op 2 november 2005 tussen ongeveer 19.30 uur en 20.00 uur bevond in het voorportaal van de Apostolische kerk aan het [adres 10] . Op een gegeven moment hoorde hij schoten uit de omgeving van het [straatnaam 3] . Hij kan zich nog herinneren dat hij na deze schoten vanaf de doorgang tussen de [straatnaam 4] en het [straatnaam 3] een auto heeft zien wegrijden. Deze auto reed normaal, niet opvallend in de richting van de kerk en sloeg rechtsaf in de richting van de [straatnaam 6] . [202]
[persoon 47]heeft verklaard dat [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ), [naam 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) en de kroongetuige (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 7] ) tot een moordcommando behoren. [203] [persoon 47] heeft van een persoon die samen met [medeverdachte 3] heeft vastgezeten gehoord dat er werd vergaderd over moorden. Daar had die persoon bijgezeten. [medeverdachte 3] had gevraagd: mag ik er ook één, mag ik er ook één. [204]
[medeverdachte 3]verklaard dat [medeverdachte 4] hem op 2 november 2005 om 22.00 uur heeft gebeld en dat zij toen hebben afgesproken om naar café [naam D] in Amsterdam te gaan. Zij waren daar rond 22.30 uur. Dat [persoon 1] tegen de politie heeft gezegd dat hij, [medeverdachte 3] , en [medeverdachte 9] [persoon 8] hebben doodgeschoten komt omdat hij die avond in dat café met [medeverdachte 9] is gezien. [205]
[persoon 22]heeft verklaard dat hij in de periode 2000 en 2004 met [medeverdachte 4] is omgegaan. Volgens [persoon 22] kleedde [medeverdachte 9] zich als in de film de Matrix, compleet met rond brilletje. [206]
- de hulzen werden in een hoek van ongeveer 90 graden naar rechts uitgeworpen;
- de hulzen kwamen verspreid op de grond terecht op een afstand van 4,5 tot 7,7 meter vanaf de vuurplek.
2.Beschouwing rechtbank
gerichtop [persoon 8] is geschoten.
1.Vaststelling feiten
[medeverdachte 7]heeft verklaard dat hij vanaf 1998 tot en met november 2006, behoudens een enkele onderbreking, zeer intensief contact met [medeverdachte 9] heeft onderhouden. Hij heeft [verdachte] leren kennen eind 2004, toen [verdachte] gedetineerd was en hem verzocht een moordopdracht aan [persoon 6] door te geven (zie hierna de zaak [C] ). [220]
[medeverdachte 9]heeft in april 2007 in Marokko verklaard dat hij leeft volgens een erecode, hij beroept zich in Nederlandse zaken altijd op zijn zwijgrecht om zijn integriteit naar “grote criminelen” te waarborgen. Hij is geïnfiltreerd in een groep “zeer zware criminelen”. Hij kent de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] . Naar aanleiding van een conflict van zijn broer met een groep Colombianen heeft [medeverdachte 9] een vuurwapen aangeschaft. Hij kent iedere topcrimineel persoonlijk. Hij had contact met criminelen. De liquidatielijst is openbaar en het is helemaal geen geheim wie daar op staan. Als de politie zijn verklaring schriftelijk vastlegt, tekenen ze daarmee zijn doodsvonnis. Met de door hem gedane uitspraken zou hij ook op de lijst komen. Volgens [medeverdachte 9] zijn er bij een liquidatie normaliter drie regels van toepassing: 1) er mogen geen onschuldige slachtoffers vallen, 2) het doelwit moet uitgeschakeld worden en 3) als bij de uitvoering van de liquidatie de mogelijkheid bestaat dat er onschuldige slachtoffers vallen, wordt de liquidatie op dat moment afgeblazen. [238]
[verdachte]heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens zijn detentie voor de Vinkeveen-zaak op verzoek van Reggie [medeverdachte 9] en [persoon 41] (rechtbank begrijpt: [persoon 41] ) als bezoek heeft ontvangen een kennis van [medeverdachte 4] , dat bleek [medeverdachte 7] . [verdachte] heeft met instemming van [persoon 6] , die hij al kende sinds 1998, [medeverdachte 7] contact laten opnemen met [persoon 6] (zie zaak [C] ). [239]
[persoon 4]heeft verklaard dat Thomas [persoon 1] op de dodenlijst stond [240] . [verdachte] heeft gezegd dat als [persoon 4] het zou doen, er dan heel veel werk voor hem zou zijn, maar dat hij eerst zoiets gedaan moest hebben, voordat [verdachte] hem in vertrouwen zou nemen. Met “werk” bedoelde [verdachte] liquidaties en met “zoveel werk” dat de dodenlijst heel, heel lang was. [verdachte] zei namelijk ook: “Er zijn er nog zoveel, dan zou je er elke week eentje neer kunnen schieten”. [241]
[persoon 47]heeft zaken met [medeverdachte 9] gedaan. Dat was in 2001 in Spanje. [medeverdachte 7] was er toen ook bij. Getuige had in die tijd bijna dagelijks contact met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft kennis van vuurwapens.
[persoon 41]had van 2000 tot oktober 2006 met tussenpozen een relatie met [medeverdachte 9] . [medeverdachte 9] zat altijd in het buitenland (Spanje en Marokko), en woonde in Marokko. [persoon 41] wist dat [medeverdachte 9] niet op een normale manier zijn geld verdiende.
[persoon 36]heeft verklaard dat [medeverdachte 7] in haar woning zat aan de [adres 13] te [plaats] in 2005, tot februari 2006. [medeverdachte 7] kwam wel eens op [adres 11] , de woning van haar ouders. [medeverdachte 9] was af en toe een paar dagen bij haar in die tijd. Ze bracht hem vaak naar Schiphol, waar hij ter plekke tickets kocht. [persoon 36] kon [medeverdachte 4] niet bereiken, hij belde haar altijd. [medeverdachte 4] belde op een speciale telefoon. Daar belde alleen hij op. Hij belde met een onderdrukt nummer. Volgens getuige heeft ze die telefoon van [medeverdachte 3] gehad. [253]
[persoon 50]heeft verklaard dat de tas in haar woning met het vuurwapen van [verdachte] was. Ze denkt dat het pistool van [verdachte] is, omdat ze niemand anders kan bedenken. [255]
[persoon 51]heeft in 2006 verklaard al vijftien jaar samen te wonen met [verdachte] . Ze zijn getrouwd. Vanaf februari 2006 woonde ze op [adres 4] te [plaats] . [verdachte] heeft deze woning gehuurd. [256]
- 9 mobiele telefoons,
- 1 callmaxer
- 2 Marokkaanse prepaid pakketten
- Hi prepaid pakket
- 2 prepaid pakketten T-mobile
- Insteekmap met processen-verbaal [persoon 52]
- een kogelvrij vest
- 1 vuurwapen inclusief munitie (67 stuks)
- 3 mobiele telefoons.
2.Beschouwing rechtbank
concreetmisdrijf waarop de organisatie ziet wetenschap heeft gehad. Het is wel nodig dat in zijn algemeenheid de deelnemer weet van de misdrijven die de organisatie op het oog heeft. Oogmerk betekent naaste doel, datgene wat men zich als direct gewild voorstelt. Een persoon is louter strafbaar vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Van deelnemen is sprake indien in feitelijke zin een bijdrage wordt geleverd aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor strafbare deelneming moet de deelnemer deze bijdrage opzettelijk, willens en wetens, leveren. Voorwaardelijk opzet is in dit verband onvoldoende.
moordenop het oog had. De rechtbank acht daarom 1 juli 2005 als begindatum bewezen. Dat andere, zelfstandige bewijs kan in het bijzonder niet worden gevonden in de [H] -zaak uit 2003. Het voorhanden hebben door [medeverdachte 9] en [medeverdachte 3] van vuurwapens en munitie wijst weliswaar in de richting van zware criminaliteit, levensdelicten daaronder niet uitgesloten, maar rechtens is niet vast te stellen, los van de verklaringen van [medeverdachte 7] , dat door verdachten toen al werd
beoogdmet deze (of andere) wapens
moordente begaan.
[verdachte]en
[medeverdachte 9]heeft deelgenomen aan de criminele organisatie kan op grond van de verklaringen van [medeverdachte 7] , [persoon 4] en [persoon 2] , alsmede diverse beslag- en telecomgegevens worden vastgesteld.
1.Vaststelling feiten
[persoon 6]heeft op 3 februari 2005 tegenover de politie verklaard dat hij enkele weken daarvoor door [verdachte] was gebeld, die op dat moment in de gevangenis zat. [verdachte] vertelde [persoon 6] dat hij het telefoonnummer van [persoon 6] aan een kennis had gegeven, die hem zou gaan bellen. [persoon 6] heeft verklaard dat die kennis hem vandaag, op 3 februari 2005, belde en zichzelf [naam 13] noemde. Op verzoek van [naam 13] hebben zij elkaar bij de McDonald’s, bij de afslag Landsmeer op de Ring Amsterdam-Noord, ontmoet. Daar vertelde [naam 13] dat [verdachte] problemen had met iemand die een verklaring over [verdachte] zou hebben afgelegd. Deze persoon heette [persoon 7] , of iets wat daarop lijkt. Het kwam er volgens [persoon 6] op neer dat hij die [persoon 7] zou moeten afschieten in opdracht van [verdachte] . [288] Op 22 december 2008 heeft [persoon 6] in het kader van een rechtshulpverzoek in Italië ten overstaan van de rechter-commissaris aldaar de ontmoeting bij een McDonald’s in Amsterdam, en later in de buurt van de RAI, met een vriend van [verdachte] bevestigd. Die vriend van [verdachte] vertelde dat [verdachte] een probleem had met iemand, wiens naam hem nu niet meer te binnen schiet, die in het midden van Nederland woonde en die bij de politie belastend over [verdachte] had verklaard. Die vriend van [verdachte] vertelde dat [verdachte] wilde dat hij, [persoon 6] , die persoon voor [verdachte] zou ombrengen. [289] Het is mogelijk dat hij en die vriend het bij de tweede ontmoeting ook over wapens hebben gehad. [290]
[persoon 7]heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij eerder al redenen heeft genoemd waarom hij denkt dat [verdachte] hem dood wil. Een reden is dat hij tegen [persoon 52] , [medeverdachte 4] en [verdachte] over de wapenvondst (de rechtbank begrijpt: de zaak ‘ [H] ’) een verklaring heeft afgelegd. Hij weet teveel over deze mensen. [291]
[verdachte], waarbij [verdachte] is verteld dat er informatie aanwezig was dat hij bezig zou zijn met het organiseren van een afrekening. [verdachte] deelde hierop mede dat hij verwachtte dat deze informatie uit de hoek van [persoon 7] kwam, omdat [persoon 7] een verklaring van circa dertig kantjes had afgelegd die belastend was voor [verdachte] . [292]
2.Beschouwing rechtbank
1.De eis van de officier van justitie
2.De op te leggen straf
3.Beslag
26 oktober 2009 blijkt dat benadeelde als gevolg van de gewelddadige dood van haar vader geestelijke schade heeft opgelopen. Het betreft een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Benadeelde partij heeft hiervoor gedurende langere tijd medicatie voorgeschreven gekregen.
€ 10.000,-(tienduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
€ 1.576,32(duizend vijfhonderd zesenzeventig euro en tweeëndertig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
€ 10.000,-, daar het volgens het openbaar ministerie in feite om het ruimere begrip van immateriële schade gaat.
“de overtreding van de artt. 9, 22, 26, 31 juncto 55 Wet wapens en munitie”nietig.
1. medeplegen van voorbereiding tot moord
2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren.
[persoon 56]tot € 10.000,- (tienduizend euro).
[persoon 57]tot
€ 1.576,32(duizend vijfhonderd zesenzeventig euro en tweeëndertig cent).
€ 1.576,32(duizend vijfhonderd zesenzeventig euro en tweeëndertig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 25 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
[persoon 58]tot
€ 4.013,59(vierduizend dertien euro en negenenvijftig cent).
€ 4.013,59(vierduizend dertien euro en negenenvijftig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
[persoon 59]niet-ontvankelijk in haar vordering.
mr. F.C. Lauwaars, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en M.A.H. van Dalen-van Bekkum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.O. Markenstein en L. Creuwels, griffiers,
en mr. R.H. Mulderije, rechter als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet RO,