ECLI:NL:RBAMS:2013:1291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-477015-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en poging tot moord in criminele organisatie

Op 29 januari 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van moord, medeplegen van een poging tot moord en het vormen van een criminele organisatie. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 2 november 2005 te Amsterdam samen met een mededader opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd door met vuurwapens meerdere kogels in het lichaam van het slachtoffer te schieten. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 september 2004 tot en met 1 mei 2005 samen met een ander heeft gepoogd [persoon 2] te bewegen om een misdrijf te begaan, namelijk de moord op [persoon 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een criminele organisatie vormden die zich richtte op liquidaties en wapendelicten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat de verdachte, ondanks zijn criminele activiteiten, belangrijke informatie heeft verschaft aan justitie over andere liquidaties, wat zijn strafmaat heeft beïnvloed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
13/477015-07 (Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1964]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
A. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op de data zoals vervat in het als bijlage 1 aangehechte overzicht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. B. Wind, H. Oppe, S. Tammes, N.M. van Ditzhuyzen en M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. Van Schaik, naar voren hebben gebracht.
B. Inleidende opmerkingen
Aanduiding verdachten
Het onderzoek [X] heeft betrekking op 11 verdachten, die ervan zijn beschuldigd in steeds wisselende samenstelling dan wel alleen betrokken te zijn geweest bij één of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Zes verdachten zijn beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. De zaken tegen de respectievelijke verdachten zijn deels gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
Tijdens het proces heeft een aantal centrale thema’s en verweren gespeeld die voor de individuele verdachten in meerdere af mindere mate van belang zijn. Om redenen van efficiency heeft de rechtbank de betreffende onderwerpen voor alle betrokken verdachten op gelijke wijze beschreven. De rechtbank onderkent dat als gevolg hiervan niet alle onderdelen van het vonnis voor verdachte in gelijke mate van belang zijn.
Ter wille van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank de verdachten binnen [X] ([medeverdachte 1], [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [verdachte], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10]) steeds bij hun achternaam aanduiden.
Het dossier waar de rechtbank bij haar beoordeling van is uitgegaan
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten [X]-dossier (betreffende 15 deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen enige van de hierboven genoemde [X]-verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van bovengenoemde verdachten zijn opgemaakt;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer van bovengenoemde verdachten.
De rechtbank heeft hiermee beoogd te bewerkstelligen dat iedere verdachte toegang heeft tot alle van belang zijnde documenten en bescheiden, zowel belastend als ontlastend, die ter zitting ter sprake zijn gekomen, dan wel die de rechtbank in dit vonnis aan de orde zal stellen.
Behandeling verweren
Op verzoek van de rechtbank hebben de raadslieden verwezen naar onderdelen uit de pleitnota’s van de raadslieden van medeverdachten. Zij worden geacht daarvan de essentie te hebben herhaald en ingelast in hun eigen pleidooien. Voorts heeft de rechtbank zich ten aanzien van alle verweren en argumenten die in de hier bedoelde strafzaken zijn verwoord, ambtshalve beraden of deze ook van belang konden zijn voor medeverdachten.
Gelet op de omvang van de zaak, het aantal te houden pleidooien en het aantal te verwachten verweren heeft de rechtbank de raadslieden bij herhaling gevraagd om bij hun pleidooien een puntsgewijze opsomming te voegen van verweren en conclusies, bij gebreke waarvan het risico zou bestaan dat de rechtbank een minder substantieel verweer over het hoofd zou zien. De verdediging heeft aan dit verzoek niet voldaan in de door de rechtbank verlangde vorm. Indien in dit vonnis een namens verdachte ingenomen standpunt onbesproken wordt gelaten, acht de rechtbank dit onvoldoende substantieel om van belang te kunnen zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing en/of is dit standpunt onvoldoende specifiek als zelfstandig verweer onder de aandacht van de rechtbank gebracht.
Verzoeken
De rechtbank wijst alle bij pleidooi of dupliek gedane verzoeken tot nader onderzoek af onder verwijzing naar haar tussenbeslissing van 13 december 2011, waarin de rechtbank heeft aangekondigd vanaf 4 weken voor het requisitoir nog slechts onderzoekswensen te zullen honoreren als er sprake zou zijn van zo wezenlijke nieuwe ontwikkelingen dat hantering van deze gedragslijn een schending van het recht op een eerlijk proces van één of meer partijen tot gevolg zou hebben. De door enkele verdachten gedane verzoeken vinden geen grond in dergelijke wezenlijke nieuwe ontwikkelingen.
C. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 9 februari 2009 – ten laste gelegd dat:
1.
([D])
hij op of omstreeks 2 november 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapens, negen, althans een aantal, kogels in het lichaam van die [persoon 1] geschoten, waardoor die [persoon 1] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden;
2.
(Oma)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 1 mei 2005 te Scheveningen en/of Amsterdam en/of Landsmeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ([medeverdachte 5]) of anderen, althans alleen, heeft gepoogd [persoon 2], door middel van giften en/of beloften en/of het verschaffen van middelen en/of inlichtingen en/of door bedreiging te bewegen een misdrijf te begaan, namelijk het misdrijf van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten moord (op [persoon 3]), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) aan die [persoon 2] een (groot) geldbedrag (50.000 euro) en/of een of meer goederen in het vooruitzicht gesteld en/of (een briefje met) de adresgegevens/verblijfplaats(en) van die [persoon 3] aan die [persoon 2] gegeven en/of overhandigd en/of ter beschikking gesteld en/of medegedeeld en/of een vuurwapen (Uzi) en/of een auto voor/aan die [persoon 2] geregeld/beloofd en/of toegezegd;
subsidiair:
[medeverdachte 5] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 1 mei 2005 te Scheveningen (gemeente Den Haag) en/of Landsmeer en/of Amsterdam, in elk geval op enige plaats(en) in Nederland, heeft gepoogd [persoon 2] door middel van giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen het misdrijf van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten de moord op [persoon 3] te laten begaan,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 september 2004 tot en met 1 mei 2005 te Scheveningen en/of te Amsterdam en/of te Landsmeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, aan die [persoon 2] een (groot) geldbedrag (50.000 euro) en/of een of meer goederen in het vooruitzicht gesteld en/of (een briefje met) de adresgegevens/verblijfplaats(en) van die [persoon 3] aan die [persoon 2] gegeven en/of overhandigd en/of ter beschikking gesteld en/of medegedeeld en/of een vuurwapen (Uzi) en/of een auto voor/aan die [persoon 2] geregeld/beloofd en/of toegezegd.
3.
([A])
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 20 februari 2006 te Amsterdam en/of te Zwanenburg en/of te Halfweg, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, gepoogd heeft [persoon 4], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders ter uitvoering van dat door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
  • zich een of meermalen, (telkens) voorzien van één of meer vuurwapens met munitie en/of van speciaal daartoe aangeschafte kleding en/of een of meer personenauto’s, (telkens) op tijdstippen waarop die [persoon 4] door hem, verdachte, en/of zijn mededaders daar verwacht werd, begeven naar de woning van die [persoon 4] en/of naar café "[naam A]" en/of
  • een of meermalen (telkens) op een door hem, verdachte, en/of zijn mededaders geschikt geachte plaats op die [persoon 4] gewacht en/of een of meermalen die [persoon 4] naar diens woning gevolgd en/of
  • is/zijn hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders met een (geladen) vuurwapen in de richting van die [persoon 4] gelopen;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 20 februari 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Abcoude en/of Leidschendam en/of te Halfweg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, te weten moord op een persoon genaamd [persoon 4], opzettelijk een of meer personenauto’s en/of een of meer vuurwapens, met daarbij behorende munitie en/of een of meer mobiele telefoons en/of een of meer speciaal aangeschafte kledingstukken, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
De rechtbank leest taalfouten in de ten laste gelegde feiten als verbeterd daar waar sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslagen wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
D. Voorvragen

1.Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.

2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak tegen [verdachte] getoetst, en meer in het bijzonder de rechtmatigheid van de door het openbaar ministerie met hem gesloten overeenkomst. Daarbij is niet gebleken van zodanige onregelmatigheden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging van [verdachte] of dat diens verklaringen in zijn zaak van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten.

3.Schorsing vervolging

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
E. Het bewijs en de standpunten van partijen

1.Formaliteiten met betrekking tot het bewijs in alle zaken

In verband met de omvang van het dossier is het schriftelijke dossier bij de politie in bewaring gegeven en is gewerkt met een digitaal dossier, alsmede een hard copy daarvan. De diverse aanvullingen zijn ook telkens digitaal en op schrift verspreid. De officier van justitie heeft verzekerd dat de digitale stukken, en dus ook de hard copies daarvan, zijn gescand van de originele stukken en dienen te worden aangemerkt als kopieën conform origineel.
De door de rechtbank in de voetnoten of elders aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen, tenzij anders vermeld. Processen-verbaal van verbalisanten uit andere lidstaten van de Europese Unie worden daarbij aangeduid als processen-verbaal. Artikel 344, tweede lid, Sv. wordt in dit vonnis niet toegepast.
Schriftelijke stukken worden slechts gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank geeft als vindplaats voor aangehaalde stukken de digitale codering (tenzij anders vermeld).
2. Het standpunt van partijen in de zaak tegen [verdachte] aangaande de tenlastelegging
Het openbaar ministerie heeft bewezen geacht dat verdachte, kort gezegd, zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten. De motivering van het standpunt van het openbaar ministerie wordt besproken in de beschouwingen van de rechtbank.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit in de zaak ‘[B]’ op grond van de navolgende verweren die de rechtbank, voor zover relevant, bij haar beschouwingen betrekt aangaande het bewijs.

3.De zaak-[persoon 5]

De zaak [persoon 5] ziet op de dood van [persoon 5]. Op 9 april 2002 werd het lichaam van [persoon 5], die sinds 25 maart 2002 werd vermist, aangetroffen in het Amsterdam Rijnkanaal ter hoogte van Loenen aan de Vecht. [persoon 5] bleek te zijn doodgeschoten. Hij had onder meer een schotwond in het hoofd. [1] Het destijds uitgezette opsporingsonderzoek heeft niet tot een oplossing geleid.
Hoewel binnen [X] niemand voor de zaak [C] wordt vervolgd maakt deze op basis van hetgeen [verdachte] hierover heeft verklaard in zijn kluisverklaringen, wel onderdeel uit van de deal. [verdachte] heeft - kort samengevat - verklaard dat hij van [medeverdachte 4] had begrepen dat hij, [medeverdachte 4], direct verantwoordelijk was voor de dood van [persoon 5]. Ook [persoon 6] was erbij betrokken, al weet [verdachte] niet wat de precieze rolverdeling was. Ook weet [verdachte] niet hoe [persoon 5] om het leven is gebracht. [verdachte] zou er zelf niets mee te maken hebben gehad. [2]
De zaak heeft op initiatief van de verdediging uitgebreid aandacht gekregen binnen het proces [X]. Volgens de verdediging heeft [verdachte] namelijk niet de waarheid gesproken als het om zijn rol bij de dood van [persoon 5] gaat en maakt dat zijn overige verklaringen onbetrouwbaar. De verdediging baseert zich daarbij op verklaringen van [medeverdachte 4] en diverse andere door haar in verband met deze zaak ingebrachte, deels anonieme, getuigen.
Volgens het openbaar ministerie wijzen de getuigen weliswaar [verdachte] aan als degene die [persoon 5] zou hebben doodgeschoten, maar lopen de verklaringen van deze getuigen op andere onderdelen uiteen, zijn deze op punten innerlijk tegenstrijdig, op belangrijke onderdelen oncontroleerbaar en daar waar ze wel controleerbaar zijn worden ze niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet hierop kan uit deze verklaringen niet worden opgemaakt wat de werkelijke toedracht is geweest bij de moord op [persoon 5], en evenmin kan daaruit de conclusie worden getrokken dat [verdachte] hierover niet naar waarheid zou hebben verklaard.
Hoewel binnen het proces [X] de bewijsvraag in de zaak [C] niet aan de orde is, onderkent de rechtbank het belang van dit zogenaamde “dealfeit” voor het oordeel over de betrouwbaarheid van [verdachte]. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat [persoon 6] als eerste op [persoon 5] heeft geschoten, maar waarschijnlijk heeft gemist, waarna het [verdachte] was die de dodelijke schoten heeft afgevuurd. Ook [medeverdachte 4] zelf was bij de dodelijke schietpartij aanwezig, maar hij was niet betrokken bij de gewelddadigheden. Integendeel, hij was daar naar eigen zeggen als mediator, “om de boel rustig te kunnen houden”. [3]
Naast deze verklaring van [medeverdachte 4] heeft de verdediging gedurende het proces vijf getuigen ingebracht om de gestelde betrokkenheid van [verdachte] bij de dood van [persoon 5] nader te onderbouwen. [4] Hoewel niet elke verklaring voldoende ankerpunten oplevert voor de conclusie dat [verdachte] een fors aandeel had in de liquidatie, hebben met name de ter zitting gehoorde bedreigde, beperkt anonieme getuige F3 en de bij de rechter-commissaris gehoorde anonieme bedreigde getuige F1, twee getuigen die door de rechter-commissaris als betrouwbaar zijn aangemerkt, substantiële en vrij eenduidige verklaringen hebben afgelegd die lijken te wijzen op strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de dood van [persoon 5]. De getuigenis van F3 krijgt temeer betekenis, nu eerst laat in het proces is gebleken dat deze getuige reeds in maart 2007, op een moment dat de inhoud van de deal die [verdachte] zojuist met het openbaar ministerie had gesloten voor de buitenwereld nog niet bekend was, voor [verdachte] én [medeverdachte 4] buitengewoon belastende informatie had verstrekt aan de CIE. Volgens deze informatie hadden [verdachte] en [medeverdachte 4] aan F3 meerdere verhalen verteld over door hen gepleegde liquidaties. Bij één van die liquidaties durfde [medeverdachte 4] niet te schieten, waarna [verdachte] het had afgemaakt. [verdachte] had het slachtoffer, een grote vent, daarbij onder meer door het hoofd geschoten. Dit moet volgens F3 ergens in de periode 2001-2003 zijn gebeurd. [5]
Geconstateerd moet worden dat de verklaringen van F3 afgelegd bij de CIE en later bij de rechter-commissaris en ter zitting op onderdelen verschillen. Zo heeft F3 bij de CIE niets verklaard over een loods waarin [verdachte] en [medeverdachte 4] iemand zouden hebben vermoord, waar F3 zich dat later wel lijkt te herinneren. Ook is de verklaring bij de CIE in meerdere opzichten zeer belastend voor [medeverdachte 4], waar F3 [medeverdachte 4] later nadrukkelijk uit de wind lijkt te houden. Daartegenover staat evenwel dat de CIE-informatie van F3 ook getuigt van daderinformatie waar het gaat om een schot in het hoofd en het feit dat het slachtoffer een “grote vent” zou zijn. [6] Ook overigens lijkt het erop dat de CIE-informatie van F3 in het licht van de later door F3 afgelegde verklaringen en bezien in samenhang met de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 4], betrekking heeft op de dood van [persoon 5].
Overigens vormt het gegeven dat F3 bij de CIE tevens zeer belastend heeft verklaard over [medeverdachte 4] een contra-indicatie voor de stelling van het openbaar ministerie dat F3 door (de familie van) [medeverdachte 4] reeds in 2007 gestuurd zou zijn om [verdachte] zwart te maken. Dat F3 deze voor [medeverdachte 4] belastende onderdelen in latere verklaringen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft ingetrokken, doet daar niet aan af.
Verder is van belang dat [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank weinig substantieel heeft gereageerd op de soms gedetailleerde beschuldigingen van [medeverdachte 4] en de overige [persoon 5]-getuigen. Zo heeft hij zelf nooit enig verzoek gedaan tot nader onderzoek, een proceshouding die de rechtbank, gelet op hetgeen [verdachte] wel over deze zaak heeft verklaard, onverklaarbaar acht. In de reactie van [verdachte] valt veeleer een bevestiging te lezen van de stelling van de verdediging dat hij wel betrokken is bij de moord op [persoon 5]. [verdachte] heeft immers zelf verklaard dat F3 hem in 2005, kort na de moord op [persoon 7], [persoon 8] en [persoon 1] binnen een tijdsbestek van enkele dagen, had gevraagd of ‘zij daar achter zaten’, doelende op [verdachte] en [medeverdachte 4]. [7] Deze vraag zou naar inschatting van de rechtbank alleen dan bij F3 hebben kunnen opkomen indien F3 het voor mogelijk hield dat [verdachte] tot een liquidatie in staat was. Volgens [verdachte] had hij echter nooit met F3 over een door hem gepleegde liquidatie gesproken en was [persoon 1] de eerste en enige liquidatie waar hij als schutter bij betrokken is geweest. Hoe het dan kan dat F3 toch deze vraag stelde kan [verdachte] niet verklaren.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, moet de rechtbank er zo ernstig rekening mee houden dat [verdachte] strafrechtelijk betrokken is geweest bij de dood van [persoon 5], dat zij hieraan in het kader van de hierna volgende beoordeling van de bewijswaarde van de verklaringen van [verdachte] in het bewijs tegen de andere verdachten niet voorbij kan gaan.
F. Het oordeel van de rechtbank aangaande het bewijs

1.Bewijswaarde van de verklaringen van [verdachte]

Het onderwerp van de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verdachte] heeft voortdurend als een rode draad door dit proces gelopen. Een kritische benadering van de verklaringen van [verdachte] ligt ook voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige. Immers, het feit dat een kroongetuige van het openbaar ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen, verschaft hem een bijzondere positie, die maakt dat zijn verklaringen met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd.
Tegen deze achtergrond schrijft artikel 360, lid 2 Sv voor dat de rechter een bijzondere motiveringsplicht heeft indien de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs worden gebruikt. De enige begrenzing die de wetgever aan het gebruik van de verklaring van een kroongetuige tot het bewijs heeft opgelegd ligt besloten in artikel 344a lid 4 Sv. Dit voorschrift houdt in dat de ondersteuning van de verklaring van een kroongetuige niet mag worden gevonden in de verklaring van een andere kroongetuige. Voor het overige gelden voor het gebruik van de verklaringen van een kroongetuige de gebruikelijke regels van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342, lid 2 Sv.
De eis van behoedzaamheid geldt in dit geval temeer, daar waar het gaat om die verklaringen die zien op informatie die [verdachte] stelt van [medeverdachte 4] te hebben verkregen. [verdachte] heeft over [medeverdachte 4] immers verklaard dat hij informatie wel eens aandikte of met desinformatie strooide.
Naar de rechtbank begrijpt stelt de verdediging zich op het standpunt dat
alleverklaringen van [verdachte] reeds vanwege deze kanttekeningen bij hetgeen [medeverdachte 4] zou hebben verteld minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen. Dit verweer wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat de-auditu verklaringen in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter zitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat – met name – de verdediging [verdachte] gedurende vele jaren aan zeer indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect “van horen zeggen van [medeverdachte 4]” uitvoerig aandacht heeft gekregen. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [verdachte] reeds daarom in zijn algemeenheid op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de beweerde bron van de de-auditu verklaringen, [medeverdachte 4], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [verdachte].
Op de rechtbank, deze behoedzaamheid indachtig, komt [verdachte], in zijn wijze van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent over. Aan deze algemene positieve indruk draagt bij dat [verdachte] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij het openbaar ministerie in het geheel niet in beeld was gekomen en het gegeven dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen voor een deel ook bevestiging krijgen in onderzoeksbevindingen. Naar mate het proces vorderde slopen in de verklaringen van [verdachte] wel meer en meer onderlinge afwijkingen. In een proces van zoveel jaren, waarbij [verdachte] over dezelfde onderwerpen uitzonderlijk vaak is gehoord, is dat naar het oordeel van de rechtbank echter onvermijdelijk.
Ook heeft [verdachte] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder, al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuigingen, in al te concluderende zin had verklaard.
Er zijn echter ook ongerijmdheden in de verklaringen van [verdachte] niet opgehelderd of anderszins verklaarbaar gebleken. Hiervan is met name sprake in de zaken [persoon 5] en [D], daar waar het de rol van [verdachte] zelf betreft. In beide zaken, die elders in dit vonnis nader aan de orde komen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte], hoewel daartoe op grond van de deal gehouden, niet volledig naar waarheid heeft verklaard. Dat hij hiertoe in staat is, is gebleken uit de gang van zaken rondom zijn conflicten met het TGB. In dit verband heeft hij diverse keren medewerkers van het openbaar ministerie beschuldigd van laakbaar gedrag, de inhoud van het strafproces rakende, om daarover later te verklaren dat de beschuldigingen vals, aangezet, gemanipuleerd of gekleurd waren. Ook schriftelijk heeft [verdachte] aangetoond in staat te zijn om met overtuiging leugens over te brengen, gelet op de kort voor repliek door het openbaar ministerie prijsgegeven documenten afkomstig van de laptop van [verdachte].
Ondanks deze serieuze kanttekeningen die op punten bij de verklaringen van [verdachte] kunnen worden geplaatst, blijft, tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, het beeld van [verdachte] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Wel dient er nadrukkelijk rekening mee te worden gehouden dat [verdachte], daar waar het zijn
eigenhandelen betreft ([persoon 5] en [D]) of daar waar het gaat om het veiligstellen van zijn
eigenbelangen in het getuigenbeschermingstraject, in staat is om de waarheid geweld aan te doen (TGB-conflict, laptopdocumenten).
Dit gegeven maakt dat de rechtbank de verklaringen van [verdachte] temeer met de vereiste extra behoedzaamheid zal dienen te benaderen. De rechtbank geeft hieraan op de volgende wijze concreet uiting. Een verklaring van [verdachte] over het daderschap van een medeverdachte bij een tenlastegelegd feit kan alleen dan leiden tot een veroordeling van deze medeverdachte indien er naast deze verklaring sprake is van ander zelfstandig bewijs dat wijst op dit daderschap.
Daar er geen aanwijzingen zijn dat [verdachte] in de door hem benoemde strafbare feiten zijn eigen rol groter heeft gemaakt dan dat deze in werkelijkheid is geweest, geldt in zijn eigen zaken voornoemd vereiste niet.

2.Bewezenverklaring in de zaak tegen verdachte [verdachte]

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 2 november 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens kogels in het lichaam van die [persoon 1] geschoten, waardoor die [persoon 1] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 september 2004 tot en met 1 mei 2005 te Scheveningen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ([medeverdachte 5]), heeft gepoogd [persoon 2], door middel van beloften en het verschaffen van inlichtingen te bewegen een misdrijf te begaan, namelijk het misdrijf van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten moord op [persoon 3], immers hebben hij, verdachte en zijn mededader aan die [persoon 2] een geldbedrag, 50.000 euro, in het vooruitzicht gesteld en een briefje met de adresgegevens/verblijfplaats van die [persoon 3] aan die [persoon 2] gegeven en/of medegedeeld;
ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 september 2005 tot en met 20 februari 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, gepoogd heeft [persoon 4], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg van het leven te beroven, immers hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders ter uitvoering van dat door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
  • zich meermalen, telkens voorzien van vuurwapens met munitie en van speciaal daartoe aangeschafte kleding en een personenauto, op tijdstippen waarop die [persoon 4] door hem, verdachte, en/of zijn mededaders daar verwacht werd, begeven naar de woning van die [persoon 4] of naar café "[naam A]", en
  • eenmaal op een door hem, verdachte, en/of zijn mededaders geschikt geachte plaats op die [persoon 4] gewacht en/of die [persoon 4] naar diens woning gevolgd, en
  • zijn hij, verdachte, en een van zijn mededaders met een geladen vuurwapen in de richting van die [persoon 4] gelopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Motivering van de bewezenverklaringen in de zaak tegen [verdachte]

3.1
[D]

1.Vaststelling feiten

1.1.
Plaats delict
Op woensdag 2 november 2005 omstreeks 19.55 uur krijgt de politie van het politiebureau [locatie] te [plaats] opdracht om naar het [straatnaam 1] te [plaats] te gaan. De melder verklaarde daar op straat meerdere schoten te hebben gehoord. Volgens nadere informatie zou er een slachtoffer liggen in de woning van het perceel [adres 1] te [plaats].
Op het moment dat de politie voornoemde woning wil binnentreden geeft een aanwezige ambulancebroeder te kennen dat het slachtoffer inmiddels ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden. In de woning treft de politie halverwege de gang en de woonkamer een man liggend op zijn rug aan met op zijn gezicht en meerdere plaatsen op zijn borst verwondingen, kennelijk ten gevolge van vuurwapengeweld. Het slachtoffer blijkt [persoon 1] te zijn, geboren op [1959]. [8]
Uit sectie op het lichaam van [persoon 1] blijkt dat er negen schotkanalen, inschotopeningen en waarschijnlijke inschotopeningen zijn aan de linkerhand, linkerarm, rechterschouder, linkerwang, borst en rug. In het lichaam van [persoon 1] wordt één kogel aangetroffen. Bij het uittrekken van de jas van [persoon 1] valt uit de linkermouw van deze jas een kogel. Het beeld wijst erop dat [persoon 1] door tenminste 7 en ten hoogste 9 kogels is geraakt. Het oplopen van de schotletsels heeft de dood tot gevolg gehad op basis van orgaan- en weefselbeschadiging met bloedverlies. [9] Volgens de deskundige wijzen de sporen op de inschotverwonding in het gelaat van [persoon 1] op een schootsafstand tussen circa 25 en 200 cm.
Op de straat, gedeeltelijk voor de oprit van perceel [adres 1], staat een Mercedes, type CLS 500 met kenteken [nummer 1], toebehorend aan [persoon 1]. Vanaf de straatzijde bezien staat de Mercedes met de neus naar rechts. Het linkervoorportier van de Mercedes staat open. Rechtsboven in de ruit van dit portier zit een groot rond gat. De kogel die dit gat heeft veroorzaakt heeft waarschijnlijk het stuur geschampt en is in het rechterportier terechtgekomen. Op de zitting van de bestuurdersstoel liggen twee kogels. In de middenconsole is een uitstulping en een beschadiging zichtbaar, met achter de uitstulping een kogel. In het rechter voorportier zijn nabij het portiervak beschadigingen zichtbaar ongeveer ter hoogte van de uitstulpingen aan de buitenzijde van dit portier. In het portier bevinden zich op de bodem 2 kogels. In de leuning van de bestuurdersstoel zijn perforaties zichtbaar. Onder de bestuurdersstoel ligt 1 kogel.
Nabij de Mercedes liggen op straat 9 hulzen, 8 aan de linkerzijde naast en achter de Mercedes, 1 geklemd onder het linkerachterwiel van de Mercedes (fotobordjes 1 t/m 8 en 21). [10]
Aan de achterzijde van de Mercedes staat, ter hoogte van het perceel [adres 1] een Fiat, type Diablo met kenteken [nummer 2], geparkeerd. Vanaf de straatzijde bezien staat deze Fiat met de neus naar links. Aan de bestuurderszijde, de straatzijde, van de Fiat zijn in het voorspatbord, het portier en in het metalen huifgedeelte in totaal 4 gaten zichtbaar, vermoedelijk veroorzaakt door kogelinslagen. In het metalen huifgedeelte en het portier aan de andere zijde van de Fiat zijn 2 kleinere gaten zichtbaar, vermoedelijk veroorzaakt door kogeldoorslagen. In de Fiat worden bij nader onderzoek enkele kogeldelen aangetroffen. [11]
Tegenover het perceel [adres 1], in de richting van de doorgang tussen de percelen met nummers 6 en 8 (de steeg), ligt op de straatklinkers een kogeldeeltje (fotobordje 19). [12]
In het verlengde van de mogelijke schietrichtingen en inslagen van de Fiat worden zowel lager als hoger in de gevelmuur, in de omgeving van de voordeur van [adres 1] (fotostickers 14 t/m 17), alsook achter en naast de Fiat in de 75 cm hoge tuinmuur waarmee het perceel [adres 1] wordt afgescheiden van het trottoirgedeelte (fotostickers 13 en 18), diverse beschadigingen aangetroffen. Deze beschadigingen zijn vermoedelijk door kogels veroorzaakt. [13]
Van de Mercedes loopt een onregelmatig bloedspoor naar de voordeur van [adres 1]. [14] In de hal van [adres 1] liggen diverse rode druppels, vermoedelijk bloedspatten. [15]
De op de plaats delict aangetroffen 9 hulzen zijn afkomstig van pistoolpatronen van het kaliber .45 ACP en zeer waarschijnlijk verschoten uit één en hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch werkend pistool van het merk Glock. De 8 kogels, 6 aangetroffen in de Mercedes, 1 in het lichaam van [persoon 1] en 1 uit de kleding van [persoon 1], zijn zeer waarschijnlijk van het kaliber .45 ACP. De sporen in de kogels passen bij een pistool van het merk Glock. [16] De 9 hulzen en 8 kogels hebben behoord tot patronen van hetzelfde kaliber .45 ACP. [17]
Het op straat aangetroffen kogeldeeltje (fotobordje 19) en de in de Fiat aangetroffen kogeldelen hebben waarschijnlijk behoord tot een kogel van het kaliber 7,62x39 (Kalashnikov). Gelet op het kaliber, de opbouw, de gevonden metaalfragmenten (kogeldeeltje op straat) en de groene lak, vaak een typecodering voor lichtspoormunitie (kogeldelen Fiat), betreft het hier waarschijnlijk een zogenaamde lichtspoorkogel, ook wel “Tracer” genoemd. De kogels zijn vermoedelijk afgevuurd uit de loop van een geweer van het merk Kalashnikov of een afgeleide daarvan. [18]
1.2
Verklaringen van [verdachte] en overige getuigen
[verdachte]heeft als verdachte en getuige verklaard dat hij en [medeverdachte 4] twee à drie weken voor de liquidatie van [persoon 1] een Kalashnikov hebben opgehaald. [19] De Kalashnikov zat in een tas van Albert Heijn, zo’n hele sterke. Toen [verdachte] de tas later in Wilnis samen met [medeverdachte 4] opende bleken er een Kalashnikov in te zitten en ontzettend veel patronen, ongeveer 1.000 in een heleboel doosjes van 10 of 12. [20]
[medeverdachte 3] heeft de bij de liquidatie gebruikte Glock geleverd, [21] Het was een .45 Glock met een plastic zakje met 7 of 8 patronen. [medeverdachte 3] klaagde over de Glock want het was volgens hem een collectors item. [22] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben in het bijzijn van [verdachte] wel eens tegen elkaar zitten opbieden over hoeveel liquidaties zij zouden hebben gepleegd. Getuige weet niet of het woord liquidatie letterlijk is gebruikt. Er werden ook handbewegingen gemaakt, te weten de rechterhand met een hoek van 90 graden naar beneden buigen en dan de hand heen en weer schudden. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hadden deze handbeweging bedacht. [23]
[verdachte] en [medeverdachte 4] zijn op 2 november 2005 rond 19.00 uur naar de plaats delict gegaan met de Citroën C5. Ze kwamen daar ongeveer 19.15 uur, 19.20 uur aan. De auto werd aan het eind van het steegje (de rechtbank begrijpt: de doorgang tussen het [straatnaam 1] en de [straatnaam 2], gelegen tegenover perceel [adres 1]) aan de linkerkant gezet, met de neus naar het park gericht (vanaf [adres 1] gezien: met de neus naar rechts).
[verdachte] droeg een halflange leren jas, handschoenen en een mutsje, alles zwart. [medeverdachte 4] had een grote dikke jas aan met een capuchon, ook zwart. [24] Volgens [verdachte] droeg [medeverdachte 4] in die tijd ook regelmatig een grijs rond brilletje. [25]
[verdachte] en [medeverdachte 4] hadden afgesproken dat [verdachte] dekkingsvuur zou geven. [26]
Nadat [verdachte] en [medeverdachte 4] zagen dat de Mercedes van [persoon 1] voor de deur stond zijn ze een rondje gaan lopen. [27] Toen ze weer terug waren zagen ze rond 19.45 uur dat er een Combo kwam aangereden, die achter deze Mercedes werd geparkeerd. [28] [verdachte] en [medeverdachte 4] zaten op dat moment gehurkt in de bosjes bij de buren van [persoon 1] op nummer 23. Die bosjes lagen rechts als je vanuit de steeg komt. [29] Tot hun verrassing stapte [persoon 1] uit de Combo. Ze zagen dat [persoon 1] zijn woning binnenging. Even later kwam [persoon 1] weer naar buiten. [30] [medeverdachte 4] zei: “dat is hem”. [31] Daarna ging het heel snel. [persoon 1] stapte in de Mercedes, zat met zijn benen nog buiten de auto toen [medeverdachte 4] zonder [verdachte] te waarschuwen opstond uit de bosjes en vanaf ongeveer 10 à 12 meter naar [persoon 1] liep. [verdachte] zag dat [medeverdachte 4] op 2 à 3 meter afstand een schiethouding aannam met de Glock in de hand. [verdachte] zag [medeverdachte 4] schieten op [persoon 1]. [32] [medeverdachte 4] had twee handen om het wapen en schoot zonder onderbrekingen. Het magazijn zat vol met ongeveer 10 patronen. [33] [medeverdachte 4] stond met zijn rug naar de woning van [persoon 1] en met zijn gezicht naar de straat. [verdachte] is achter [medeverdachte 4] langs tussen de auto’s naar de overkant gelopen. [persoon 1] riep iets van “kankerlijers”. [34] [persoon 1] zat of lag in de auto. [verdachte] herinnert zich dat hij iets zag bewegen door het raam van de auto. [35] [verdachte] heeft zich aan de overkant omgedraaid. Terwijl [verdachte] achteruit liep, en nadat [medeverdachte 4] hem aan de rechterkant voorbij was gelopen, heeft [verdachte] acht tot tien schoten met de Kalashnikov richting de woning van [persoon 1] gelost. [verdachte] denkt dat hij is begonnen met schieten ter hoogte van de stoep aan de overkant van de straat. Hij kon vandaar de Mercedes zien, terwijl dat niet mogelijk is vanuit de steeg vanwege een heg die daar het zicht op de Mercedes ontnam. [verdachte] stond bij het schieten haaks op de Combo, of misschien een meter meer naar links of rechts. [verdachte] heeft beweging gezien bij de voordeur van de woning van [persoon 1]. [verdachte] heeft lichtsporen in de lucht gezien. [verdachte] weet dat hij het huis van [persoon 1] en de Combo heeft geraakt. [36]
Na de liquidatie liepen [medeverdachte 4] en [verdachte] de steeg in en reden weg met de Citroën C5. Ze reden op een helder verlicht raam af. Er stonden twee mensen voor dat raam. [verdachte] zei nog tegen [medeverdachte 4]: “ze zien ons”. [medeverdachte 4] antwoordde dat je niet van licht naar donker kunt kijken. Ze sloegen linksaf en zijn naar de [straatnaam 3] gereden. Daar zijn ze uitgestapt en hebben ze de tas met wapens in de achterbak van de aldaar staande Corsa gelegd. [medeverdachte 4] zei [verdachte] dat hij de wapens in de Amstel moest gooien. [verdachte] is vervolgens naar de Amstel gereden via “de Appel”. Hij is doorgereden naar een plek waar het donker was. Daar heeft hij de tas met de Kalashnikov in het water gegooid. De tas was nogal zwaar en kwam dichtbij de kant terecht. De plek heeft [verdachte] aangewezen aan de politie. De Glock heeft hij apart, verder van de walkant in de Amstel gegooid. [37]
[verdachte] heeft verklaard er zeker van te zijn dat de in de Amstel aangetroffen Kalashnikov het wapen is dat bij de liquidatie van [persoon 1] is gebruikt. [38]
De rechtbank zal hierna nader terugkomen op de door [verdachte] geschetste rolverdeling tussen hem en [medeverdachte 4] bij de liquidatie van [persoon 1].
Getuige
[persoon 9], wonende aan het [straatnaam 1], schuin tegenover perceel [adres 1], heeft verklaard dat zij op de avond van 2 november 2005 voor half acht haar hond heeft uitgelaten in het nabij het [straatnaam 1] gelegen park. Op de terugweg liepen twee mannen haar tegemoet. Een van de twee mannen heeft zij in het gezicht gezien. Deze man droeg donkere kleding en had een lichtgekleurde huid. Hij had een Chinees/Indisch uiterlijk. Zijn gezicht was wat Chineesachtig, niet zo extreem, misschien dat het meer Indisch was. Hij droeg een bril met een zilverkleurig stalen montuur, een beetje een ziekenfondsbrilletje. De man had stijl zwart haar tot op de schouders met een scheiding in het midden. Hij was iets groter dan getuige, die 1,68 meter lang is, en tussen de 25 en 40 jaar oud. De andere man was geheel in het donker gekleed en had geen Chinees-achtig uiterlijk. De mannen waren haar niet opgevallen als niet de ene man voor haar uit richting het bruggetje was gelopen, terwijl de man met het Chinees/Indische uiterlijk haar eerst voorbij liep om vervolgens terug te lopen en zich bij de ander te voegen. Na thuiskomst, om ongeveer 19.50 uur hoorde getuige meerdere knallen, snel achter elkaar, mogelijk van een pistool. Even was er een korte pauze en toen kwamen er weer enkele schoten. In totaal heeft ze ongeveer 9 à 10 schoten gehoord. Ze keek naar buiten en zag haar buurman [persoon 1] van zijn auto weglopen in de richting van zijn huis. Hij hield beide armen voor zijn borst. Hierop is ze naar boven gegaan. Op het moment dat ze daar is hoorde ze weer meerdere knallen en zag ze blauwe strepen door de lucht gaan, vanuit de steeg richting het huis van [persoon 1]. [39]
Getuige
[persoon 10]heeft op 3 november 2005 verklaard dat ([voornaam]) [persoon 1] de avond van 2 november om 19.20 uur thuis was gekomen. Nadat ([voornaam]) [persoon 1] was weggegaan hoorde ze rond 20.00 uur dat er buiten geschoten werd. Ze is toen samen met haar dochter gaan kijken door het keukenraam en zag twee mannen wegrennen. De mannen waren geheel in het zwart gekleed. De mannen renden het pad, het laantje in (de rechtbank begrijpt: het steegje naar de [straatnaam 2]). Ze hoorde ([voornaam]) [persoon 1] nog keihard roepen “kankerlijers”. Aan het geluid te horen werd er met een licht en een zwaar kaliber geschoten. [40]
Getuige
[persoon 11], dochter van [persoon 1], heeft op 2 november, enkele uren na de liquidatie van haar vader, en op 3 november 2005, verklaard dat zij haar vader door het keukenraam buiten zag lopen. Ze draaide zich om en hoorde “boem, boem, boem”. Ze keek daarop, ditmaal met haar moeder, weer door het keukenraam naar buiten. Ze zag twee mensen met vuurwapens. Ze renden de steeg in. Ze draaiden zich om en renden weer verder. Haar vader zag ze teruglopen naar de deur. Toen hoorde ze gebons op de deur. Ze heeft de deur nog even dicht gehouden omdat er werd geschoten. Toen deed ze de deur samen met haar moeder open. Haar vader strompelde naar binnen en zakte in elkaar. Het leek erop dat de kleding van de twee mannen zwart was. Ze weet nog dat haar vader heel hard “kankerlijers” riep. [41]
Getuige
[persoon 12], wonende aan het [straatnaam 1], tegenover de woning van [persoon 1], heeft op 2 november verklaard dat hij twee knallen hoorde. Hij hoorde ook schreeuwen en zag vanuit zijn raam mensen rennen. Hij zag een man staan en hij zag vuur dat uit een vuurwapen leek te komen. De man stond op straat voor de woning waar een collega van de verhorende verbalisant staat (opmerking verbalisant: ter hoogte van de PD). [persoon 12] hoorde vervolgens een zwaarder wapen. Hij hoorde dus eerst lichte schoten, gevolgd door een serie zwaardere schoten. [42]
Getuige
[persoon 13], wonende aan de [adres 2] (op de hoek van de steeg naar het [straatnaam 1]), heeft op 2 november 2005 verklaard dat hij twee salvo’s heeft gehoord. De tweede serie schoten was veel harder dan de eerste. [43] Hij hoorde de knallen uit de richting van de steeg komen, uit de richting van het huis van [persoon 1]. Vervolgens hoorde hij nog iets van gestommel op straat, bestaande uit geschreeuw, portieren die dichtklappen en het hard wegrijden van een auto met veel toeren. Het leek alsof deze geluiden niet vanuit de steeg maar vanaf het einde van de steeg kwamen. [44]
Getuige
[persoon 14]heeft verklaard dat hij zich op 2 november 2005 tussen ongeveer 19.30 uur en 20.00 uur bevond in het voorportaal van de Apostolische kerk aan het [adres 3]. Op een gegeven moment hoorde hij schoten uit de omgeving van het [straatnaam 1]. Hij kan zich nog herinneren dat hij na deze schoten vanaf de doorgang tussen de [straatnaam 2] en het [straatnaam 1] een auto heeft zien wegrijden. Deze auto reed normaal, niet opvallend in de richting van de kerk en sloeg rechtsaf in de richting van de [straatnaam 4]. [45]
Getuige
[persoon 15]heeft verklaard dat [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4]), [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6]), [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]) en de kroongetuige (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) tot een moordcommando behoren. [46] [persoon 15] heeft van een persoon die samen met [medeverdachte 3] heeft vastgezeten gehoord dat er werd vergaderd over moorden. Daar had die persoon bijgezeten. [medeverdachte 3] had gevraagd: mag ik er ook één, mag ik er ook één. [47]
Als verdachte en getuige heeft
[medeverdachte 3]verklaard dat [medeverdachte 4] hem op 2 november 2005 om 22.00 uur heeft gebeld en dat zij toen hebben afgesproken om naar café [naam B] in [plaats] te gaan. Zij waren daar rond 22.30 uur. Dat [persoon 4] tegen de politie heeft gezegd dat hij, [medeverdachte 3], en [medeverdachte 4] [persoon 1] hebben doodgeschoten komt omdat hij die avond in dat café met [medeverdachte 4] is gezien. [48]
Getuige
[persoon 16]heeft verklaard dat hij in de periode 2000 en 2004 met [medeverdachte 4] is omgegaan. Volgens [persoon 16] kleedde [medeverdachte 4] zich als in de film de Matrix, compleet met rond brilletje. [49]
1.3
Overige onderzoeksbevindingen
Wapens en munitie
Op woensdag 29 november 2006 is de recherche op aanwijzen van [verdachte] naar een plek aan de Amstel tegenover lantaarnpaal 49 gereden. [verdachte] gaf aan dat hij de Glock en een tas met de Kalashnikov en patronen op die plaats in de Amstel had geworpen. [50]
Op 20 maart 2007 is uit de Amstel ter hoogte van lantaarnpaal 49 op ongeveer 4 meter uit de kant een tas opgedoken. Het betrof een zogenaamde “Big Shopper” tas van Albert Heijn. In deze tas zat een Roemeens kogelgeweer, afgeleid van de Russische Kalashnikov, model AK 47. Dit wapen is bestemd voor semi- en volautomatisch verschieten van patronen van kaliber 7,62x39 (Kalashnikov). Bij het wapen zat een patronenhouder met daarin 11 patronen en tevens 1 in de kamer. Het wapen was dus schietklaar. Daarnaast bevonden zich in de tas ruim 400 patronen in 45 munitiedoosjes en los in de tas en de bak waarin de tas door de duikers uit het water omhoog was gehaald. Er zaten verder nog twee losse met een onbekend aantal patronen gevulde patroonhouders in de tas alsook stukken plastic met grijs tape omwikkeld. [51]
De 422 in de tas en het wapen aangetroffen patronen hebben een groen gelakte punt en zijn van het kaliber 7,62x39 (Kalashnikov) type lichtspoor. Aan de hand van de mosselaangroei op de tas is het volgens de deskundige het meest waarschijnlijk wanneer wordt aangenomen dat de mosselen zich tussen september 2005 en augustus 2006 op de tas hebben gevestigd en de tas in deze periode te water is geraakt. [52]
Op 12 september 2007 is door de recherche in samenwerking met het NFI een schietproef gehouden met de uit de Amstel gehaalde Kalashnikov en een door het NFI ter beschikking gestelde Kalashnikov. Bij de proef werd gebruik gemaakt van uit de Amstel opgedoken munitie en soortgelijke munitie. Tijdens de schietproef werd onder andere het volgende waargenomen:
  • de hulzen werden in een hoek van ongeveer 90 graden naar rechts uitgeworpen;
  • de hulzen kwamen verspreid op de grond terecht op een afstand van 4,5 tot 7,7 meter vanaf de vuurplek.
Naar aanleiding van de bevindingen opgedaan bij de schietproeven, alsmede de door getuigen en [verdachte] afgelegde verklaringen is op de plaats delict nader onderzoek verricht naar de plaats waar mogelijk hulzen terecht zouden kunnen zijn gekomen. Hierbij zijn op 4 en 11 oktober 2007 in de tuin van perceel [adres 4] (de woning van getuige [persoon 9]), nabij de heg die de grens vormt tussen de tuin en de stoep die leidt naar de steeg tussen het [straatnaam 1] en de [straatnaam 2], in totaal 6 hulzen aangetroffen. [54]
Onderzoek naar de 6 hulzen heeft uitgewezen dat deze afkomstig zijn van patronen van kaliber 7,62x39 Kalashnikov. De 6 hulzen zijn gelijk aan de hulzen van de 422 (lichtspoor)patronen uit de in de Amstel aangetroffen plastic tas van Albert Heijn. De sporen in de slaghoedjes van de hulzen zijn bij 4 van deze hulzen mogelijk en bij 2 van deze hulzen waarschijnlijk veroorzaakt door de afsluiter van de in de Amstel aangetroffen Kalashnikov. [55]
Uit een vergelijking van de samenstelling van de op de plaats delict aangetroffen kogelfragmenten met de in de plastic tas aangetroffen (lichtspoor)patronen blijkt dat er ten aanzien van de meeste onderzochte (lichtspoor)patronen een overeenkomst is vastgesteld in de chemische samenstelling voor zowel de mantels als het kogellood. [56]
Telecom
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de mobiele telefoon met nummer [nummer 3] ([nummer 3]) van hem was. [57]
Tijdens een doorzoeking van de woning van de ouders van [persoon 17] aan perceel [adres 5] te [plaats] op 13 februari 2007 is de originele verpakking van een mobiele telefoon met nummer [nummer 4] ([nummer 4]) aangetroffen. [58]
Tijdens een doorzoeking van de woning van [persoon 18] aan het perceel [adres 6] te [plaats] op 13 februari 2007 is een briefje aangetroffen met daarop het nummer [nummer 4] en de vermelding “[naam 2]”. [59]
Uit onderzoek naar de historische gegevens van het mobiele nummer [nummer 4] is gebleken dat tussen dit nummer en het nummer [nummer 3] op 1 november 2005 twaalf maal en op 2 en 3 november 2005 vier maal contact is geweest. Het laatste contact tussen beide nummers op 2 november 2005 was om 21.59 uur. De mobiele telefoon met nummer [nummer 4] peilde op dat moment uit in [plaats]. [60]
Foto [naam C] Hotel
In het dossier bevindt zich een foto afkomstig van een beveiligingscamera van het [naam C] Hotel te Amsterdam van 4 november 2005. Op deze foto staan twee mannen en een vrouw, die zich kennelijk bevinden aan de balie van het hotel. Verbalisanten herkennen de mannen als [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Gebleken is dat [medeverdachte 4] in het hotel een kamer had geboekt van 3 november tot en met 5 november 2005. [61]

2.Beschouwing rechtbank

Op grond van de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 4] tezamen en vereniging [persoon 1] hebben vermoord.
De rechtbank leidt het daderschap van [verdachte] primair af uit zijn eigen verklaringen en de onderzoeksresultaten. De rechtbank is zich daarbij bewust van het feit dat er in de verklaringen van [verdachte] enkele opvallende ongerijmdheden zijn aan te wijzen. Het betreft dan met name de gebrekkige omschrijving door [verdachte] van de gebruikte Kalashnikov, zijn wisselende verklaringen over de looproute, vervat in een onduidelijk gebleven verhaal over “zekerheidjes”, zijn eveneens wisselende verklaringen over wat er na de liquidatie met de hulzen van dit wapen is gebeurd en het feit dat, anders dan [verdachte] heeft verklaard, uit de technische bevindingen, in samenhang met de verklaringen van [persoon 11], is op te maken dat er met de Kalashnikov
gerichtop [persoon 1] is geschoten.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat deze gebreken in de verklaringen van [verdachte] niet afdoen aan de vaststelling dat [verdachte] niet alleen zichzelf heeft bestempeld tot medepleger van de moord op [persoon 1] maar er bovendien een jaar na deze moord blijk van heeft gegeven over buitengewoon opvallende daderwetenschap te beschikken. [62] Zo wist hij onder meer de plaats delict gedetailleerd te omschrijven, waaronder de tuin van de buurman van [persoon 1] op nummer 23, en benoemde hij de gebruikte wapens, een Kalashnikov en een Glock.45. De verklaring van [verdachte] over waar en vanaf welke afstand [persoon 1] met de Glock is beschoten en wat er met de hulzen van dit wapen is gedaan stemt overeen met andere bevindingen. Daarnaast verklaarde [verdachte] tijdens de liquidatie lichtsporen te hebben gezien, waar gebleken is dat met de Kalashnikov inderdaad lichtspoorkogels zijn afgevuurd. [verdachte] wordt eveneens gesteund in zijn verklaring over de volgtijdigheid van het schieten met eerst een licht en daarna een zwaar kaliber wapen. Ook hoorde [verdachte] [persoon 1] iets roepen als “kankerlijers”, hetgeen door meerdere getuigen is bevestigd. Van grote betekenis is verder dat op aanwijzen van [verdachte] de stevige Albert Heijn tas met de Kalashnikov en munitie is teruggevonden in de Amstel. Tot slot valt op dat [verdachte] wordt bevestigd door getuigen in de door hem verklaarde vluchtroute en het gegeven dat de vluchtauto bij het wegrijden op een groot raam afreed in een kerkpand aan de [straatnaam 2], waarachter twee personen werden waargenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat in ieder geval getuige Jonker zich op dat moment achter dat raam bevond.
De daderwetenschap van [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank hiermee dermate substantieel dat het ervoor moet worden gehouden dat [verdachte] als een van de schutters aanwezig was op de plaats delict.
Dat [medeverdachte 4] de andere schutter was leidt de rechtbank af uit de verklaringen van [verdachte], [medeverdachte 3], [persoon 9] en [persoon 15].
Door te stellen dat hij ten onrechte als schutter is genoemd naast [medeverdachte 4] omdat hij kort na de moord op [persoon 1] met [medeverdachte 4] in een café is gezien, heeft [medeverdachte 3] naar het oordeel van de rechtbank impliciet bevestigd dat [medeverdachte 4] wel als schutter bij de liquidatie betrokken is geweest en dat hij, [medeverdachte 3], daar weet van heeft. Niet valt in te zien op welke andere wijze de opmerking van [medeverdachte 3] kan worden uitgelegd. Daar komt bij dat het ervoor moet worden gehouden dat [medeverdachte 3] destijds, blijkens de vrij intensieve telefonische contacten met [medeverdachte 4] juist rond 2 november 2005 en het feit dat hij zich na de moord met [medeverdachte 4] in het [naam C] Hotel heeft opgehouden, goed op de hoogte was van het doen en laten van [medeverdachte 4]. De duiding die de rechtbank aan de uitlating van [medeverdachte 3] geeft vindt voorts steun in de verklaring van [persoon 15], waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 3] wist dat [medeverdachte 4] zich met liquidaties bezig hield, hetgeen op zichzelf ook weer [verdachte] ondersteunt, die hetzelfde heeft verklaard. Dit alles bij elkaar genomen en bezien in het bredere verband van de gebleken criminele organisatie, waarover hierna meer, maakt de verklaring van [medeverdachte 3] in deze redengevend.
De rechtbank gaat er verder vanuit dat de twee in het zwart geklede mannen die getuige [persoon 9] kort voor de moord op [persoon 1] is tegengekomen in het park [verdachte] en [medeverdachte 4] betroffen. Ook getuige [persoon 10] heeft verklaard dat de twee daders in het zwart gekleed waren. [medeverdachte 4] voldoet naar het oordeel van de rechtbank voorts aan één van de door [persoon 9] opgegeven signalementen, te weten – kort gezegd – de man met het Chinees/Indische uiterlijk. Dat [medeverdachte 4] die avond een brilletje droeg is zeer wel mogelijk, gelet op de verklaringen van [verdachte] en getuige [persoon 16].
Het gegeven dat [persoon 9] [medeverdachte 4] niet heeft herkend in de fotoconfrontatie doet aan het voorgaande niet af, temeer nu de fotoconfrontatie zag op de eventuele herkenning van de door [persoon 9] waargenomen “Chineesachtige” persoon met brilletje, terwijl [medeverdachte 4] op de aan getuige getoonde foto nu juist geen bril droeg.
Door de verdediging is aangevoerd dat [verdachte] mogelijk niet de Kalashnikov maar de Glock zou hebben gehanteerd. Dit scenario, waarbij de rollen tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] kennelijk zijn omgedraaid, is, gelet op voornoemde ongerijmdheden in de verklaringen van [verdachte] in samenhang met hetgeen [verdachte] overigens heeft verklaard, niet uit te sluiten. Wat daar ook van zij, dit staat naar het oordeel van de rechtbank aan een bewezenverklaring van het medeplegen door [verdachte] en [medeverdachte 4] van de moord op [persoon 1] niet in de weg.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] en [medeverdachte 4] samen [persoon 1] hebben vermoord.
3.2 [A]

1.Vaststelling feiten

1.1
Plaats delict
In de ochtend van 20 april 2006 is [persoon 4] door pistoolschoten om het leven gebracht in café [naam A], gevestigd op de [straatnaam 5] te Amsterdam. [63] Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn zeven schotbanen waargenomen. Het slachtoffer is geraakt in de rug, het achterhoofd en de nek. In de schotbanen lagen vitale organen, zoals het hart, de aorta en de hersenen. Gezien de grote hoeveelheid bloed in de borst- en buikholte, en de bloeduitstorting rond de letsels zijn deze letsels bij leven opgelopen en verklaren ze het intreden van de dood zonder meer op basis van uitval van vitale organen, weefselbeschadiging en bloedverlies. Uitval van vitale organen, weefselschade en bloedverlies tengevolge van het meervoudig schotletsel zijn de oorzaak geweest van het overlijden van het slachtoffer. [64]
Op de plaats van het delict (café [naam A]) zijn 7 hulzen van het merk/type 9mm Luger (AGT 161 tot en met AGT 167) en 3 kogelfragmenten in beslaggenomen en voor onderzoek overgedragen aan het Nederlands Forensisch Instituut. [65]
Door diverse getuigen wordt gezien dat direct na de schietpartij ten minste twee mannen met een donkere huidskleur wegrennen van de plaats delict en op de [straatnaam 6] te Amsterdam.
Door getuige [persoon 19] wordt gezien dat de mannen op de [straatnaam 6] in een zilverkleurige Audi, voorzien van kenteken [nummer 5] stappen en wegrijden. Getuige [persoon 19] ziet dat voordat de beide mannen in deze auto stapten één van hen een voorwerp in het water van de [straatnaam 6] werpt. [66]
Op 21 april 2006 is door de duikploeg van de politie in het water van de [straatnaam 6], ter hoogte van de door de getuige aangewezen plaats waar één van de daders het voorwerp in het water wierp, een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. [67] Het betreft een pistool van het merk Ruger, type P95 DC, kaliber 9x19 mm, kleur kast zwart, slede zilver. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het pistool was voorzien van een 10 schots patroonhouder. In het vuurwapen werden 3 patronen van het kaliber 9x19 mm, voorzien van volmantel projectielen en het bodemstempel 9 mm Luger S&B (Sellier & Bellot) aangetroffen. Deze munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4e, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. [68]
Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de hulzen en de kogels aangetroffen en in beslaggenomen in café [naam A] en de kogels die zijn aangetroffen in het lichaam van het slachtoffer zeer waarschijnlijk, dan wel waarschijnlijk zijn afgevuurd met het vuurwapen dat in de [straatnaam 6] is aangetroffen. [69]
Getuige [persoon 20] heeft verklaard dat zij ten tijde van de schietpartij op de [straatnaam 5] reed in de richting van de [straatnaam 7]. Op de kruising [straatnaam 7] / [straatnaam 5] reed er naast haar een zilverkleurige Mercedes coupé, nieuw model. De bestuurder had donkerbruin haar tot op de schouder. Getuige heeft deze man later herkend als [medeverdachte 5]. [70]
1.2
Verklaringen verdachten en getuigen
Getuige [verdachte]heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte 4] kort na de liquidatie van [persoon 1] een aantal keren met wapens naar de woning van [persoon 4] zijn gegaan om hem te liquideren. [medeverdachte 5] zat nog gedetineerd toen [verdachte] en [medeverdachte 4] begonnen met de voorobservaties in het kader van de voorgenomen liquidatie alsmede toen zij een aantal keren met wapens klaarstonden met de intentie om de liquidatie op [persoon 4] daadwerkelijk uit te voeren. [medeverdachte 5] is op 7 december 2005 vrij gekomen. [71]
Volgens [verdachte] hebben [medeverdachte 4] en hij drie of vier keer in vol ornaat bij de woning van [persoon 4] gestaan om [persoon 4] te liquideren. Zij waren dan voorzien van wapens, handschoenen, een mutsje en schoenen die weggegooid konden worden. [72]
[verdachte] en [medeverdachte 4] hadden voor de liquidatie van [persoon 4] de beschikking over een gestolen grijze Citroën C5. Deze auto was ook bij de liquidatie van [persoon 1] gebruikt. In de auto lagen de wapens. De auto werd af en toe verplaatst. Op de momenten dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daadwerkelijk actief waren, stond de auto in Halfweg. Daarvoor stond de auto in Amsterdam. In de auto lag ook een flesje Spa blauw, gevuld met benzine, om de auto later eventueel in brand te kunnen steken. [73]
[verdachte] heeft verklaard dat hij ten behoeve van het uitvoeren van de liquidatie van [persoon 4] begin december 2005 voor zichzelf en voor medeverdachte [medeverdachte 4] speciaal handschoenen, schoenen en een mutsje heeft gekocht. Deze spullen heeft [verdachte] iedere keer dat hij en [medeverdachte 4] actief waren met de liquidatie, gedragen. Ook zijn er twee telefoons aangeschaft, speciaal bestemd voor communicatie tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], die bij de laatste poging actief betrokken was. [74] Verder waren er een pistool en een machinegeweer geregeld. [medeverdachte 5] heeft dat later getest en [medeverdachte 4] zei dat het machinegeweer het niet deed. [75]
Over één van de pogingen heeft [verdachte] verklaard dat hij en [medeverdachte 4] in de vroege ochtend in het donker in de steeg ter hoogte van de parkeerplaats aan de achterzijde van de woning van [persoon 4] stonden te wachten, toen er een man met een fiets de poort uit kwam en hun vroeg hen wat zij daar deden. Toen de man kort na te zijn weggefietst weer terugkwam, hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] besloten deze poging af te blazen en zijn zij met de auto weer weggereden. [76]
Over een andere keer heeft [verdachte] verklaard dat de poging niet doorging, omdat hij, [verdachte], te laat uit de auto was gestapt. [medeverdachte 4] en [verdachte] reden langs de woning van [persoon 4], toen deze net naar buiten kwam. [medeverdachte 4] liep met een automatisch wapen door het steegje. Toen [verdachte] de auto goed had geparkeerd, zijn handschoenen had aangetrokken en zijn wapen had gepakt en de steeg inliep, kwam [medeverdachte 4] alweer teruggelopen en is de poging afgeblazen. [77]
[verdachte] heeft verklaard dat bij de laatste poging ook [medeverdachte 5] actief betrokken was. Dit was kort na de vrijlating van [medeverdachte 5] (
de rechtbank begrijpt: kort na 7 december 2005).Voor deze laatste poging hebben [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] een vergadering over de moord op [persoon 4] gehad. Er is toen besproken dat [medeverdachte 5] in de avond bij café [naam A] zou gaan staan, en [medeverdachte 4] en [verdachte] een sms-bericht zou sturen als [persoon 4] eraan kwam. [78] Ook deze poging is echter afgeblazen. [verdachte] en [medeverdachte 4] stonden die avond in vol ornaat bij de woning van [persoon 4]. [medeverdachte 5], die in de buurt van café [naam A] stond, zou [medeverdachte 4] een sms-bericht sturen zodra [persoon 4] naar buiten zou komen. Toen dit bericht uitbleef, zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 5] gereden, die nog steeds bij café [naam A] stond te wachten. Toen zij daar arriveerden, verliet [persoon 4] net het café en stapte in zijn zwarte Combo. [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn [persoon 4] vervolgens gevolgd. Zij reden toen zonder wapens in de eerlijke Opel Corsa van [persoon 17]. Toen [verdachte] [persoon 4] inhaalde, had hij het idee dat [persoon 4] het in de gaten had. [persoon 4] kwam naast hen rijden en keek hen aan. Op weg naar de woning van [persoon 4] zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] in Halfweg overgestapt in de Citroën C5. Daar hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] de wapens uit het skiluik gehaald, en hun handschoenen aangetrokken en mutsen opgezet. Toen zij bij de woning van [persoon 4] aan kwamen rijden, stond [persoon 4] in de deuropening met zijn armen over elkaar. [persoon 4] keek [medeverdachte 4] recht aan. [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben toen besloten dat het over was. [79] [verdachte] is daarna afgehaakt. Dit was half december 2005. [80]
[verdachte] heeft verklaard dat hij uit eigen waarneming heeft dat [medeverdachte 4] [persoon 4] uitbesteedde aan [medeverdachte 5]. Dat ging spelen na het deuropeningincident, toen [verdachte] en [medeverdachte 4] het niet meer wilden doen. [verdachte] is bij gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] geweest waarbij hij [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] hoorde vragen, meer in retorische zin: regel jij het? Dat ging over [persoon 4]. In de laatste 1 1/2 tot 2 weken voordat [verdachte] en [medeverdachte 4] naar Spanje gingen heeft [verdachte] [medeverdachte 4] horen zeggen dat [medeverdachte 5] de kamikazen aan het begeleiden was. Die kamikazen heeft [medeverdachte 4] ook zelf ontmoet. [medeverdachte 4] zette [medeverdachte 5] onder druk, door [medeverdachte 5] te vragen of het nog niet was gebeurd. [81]
Later heeft [verdachte] naar eigen zeggen van [medeverdachte 4] gehoord dat [medeverdachte 5] de opdracht om [persoon 4] te liquideren had uitbesteed aan een jongen, die het zou doen, maar zich heeft teruggetrokken. [medeverdachte 4] zou hierna tegen [medeverdachte 5] hebben gezegd dat die jongen dan weggemaakt moest worden. [82]
Nadat [medeverdachte 4] en hij zich hadden teruggetrokken, is er volgens [verdachte] een Audi A4 geregeld. Deze auto is na de liquidatie door de politie aangetroffen. Er zat toen een ander kenteken op. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 5] dit geregeld. [83] [verdachte] is wel eens bij die auto in Halfweg geweest. Hij wist dat de Audi A4 voor de liquidatie op [persoon 4] zou worden gebruikt. De auto was al in beeld voordat [verdachte] naar Spanje vertrok. Volgens [verdachte] had [medeverdachte 5] het beheer over de auto. [84] De Audi A4 heeft ook een paar keer in Buitenveldert gestaan. De A4 is alleen betrokken geweest bij de kamikazen bij [medeverdachte 5], aldus [verdachte].[verdachte] is op 23 februari 2006 naar Spanje gegaan en heeft in de periode van 20 april tot 10 mei 2006 een e-mail van [medeverdachte 4] over die Audi ontvangen. [verdachte] zou volgens [medeverdachte 4] in die Audi hebben gezeten. [85]
[verdachte] heeft ten slotte begrepen dat er twee jongens zijn benaderd die uiteindelijk de liquidatie hebben uitgevoerd, maar dat ze niet zijn betaald. [86] [medeverdachte 4] had samen met [medeverdachte 5] de organisatie van de liquidatie van [persoon 4] op zich genomen. [medeverdachte 5] had de ‘kamikazen’ geregeld. [87]
Getuige [persoon 21]heeft verklaard dat hij in februari 2006 om ongeveer 07.15 - 07.30 uur met zijn fiets zijn poort is uit gegaan en via de steeg aan de achterzijde van zijn woning aan de [adres 7] te [plaats], is gefietst naar het pleintje dat is gelegen achter het huis van [persoon 4]. Op het pleintje stonden naast de aldaar gelegen garages twee jongens in donkere jassen. Omdat [persoon 21] de zaak niet vertrouwde is hij een blokje om gefietst. Toen [persoon 21] weer bij zijn poort aankwam stonden de mannen ditmaal achter in de poort bij een muurtje. Vanaf dit punt hadden zij goed zicht op de achterzijde van de woning van [persoon 4]. [persoon 21] vroeg de mannen of zij iets zochten, waarna de mannen zonder iets te zeggen wegliepen. [persoon 21] hoorde autoportieren dichtslaan. De posities die de mannen hadden ingenomen waren zodanig dat ze een goed zicht hadden op de achterzijde van de woning van [persoon 4] aan de [adres 8] alsmede op zijn auto, die altijd in het toegangsstraatje tot de garages stond geparkeerd. [88]
Getuige [persoon 22]heeft verklaard dat [medeverdachte 5] begin of half januari 2006 met hem langs café [naam A] in Amsterdam reed en aan [persoon 22] vroeg of hij in staat zou zijn om iemand te vermoorden. [persoon 22] heeft gezegd dat hij dat niet wist. [medeverdachte 5] heeft hem gezegd dat zodra [medeverdachte 5] het hem liet zien, hij erbij in zat en niet meer terug kon, alleen nog door de kogel. [89] [persoon 22] zou € 60.000,- krijgen, dan wel een Saab Turbo 93 Cabriolet, als hij het zou doen. [90] [medeverdachte 5] heeft [persoon 22] verteld dat de te liquideren persoon de eigenaar van café [naam A] betrof. [91] [medeverdachte 5] is meerdere keren met [persoon 22] langs café [naam A] gereden. [92] Hij heeft [persoon 22] ook laten zien waar het beoogde slachtoffer woonde, hem instructies gegeven en hem een vluchtroute laten zien. [93] [persoon 22] kreeg kort daarna van [medeverdachte 5], ten behoeve van de uitvoering van de liquidatie, de beschikking over een personenauto (een zilverkleurige Audi A4) [94] , meerdere wapens, waaronder een Scorpion, een AK47 en een pistool van het merk Ruger met daarbij behorende munitie [95] en twee mobiele telefoons. [96] Over de Scorpion verklaart [persoon 22] dat [medeverdachte 5] zei dat hij die ging uitproberen en dat hij later zei dat het daar niet mee kon omdat het geen automatisch wapen was. [97]
[persoon 22] heeft vervolgens gedurende een periode, naar eigen zeggen enkele maanden [98] , tot kort voor de uiteindelijke moord op [persoon 4] op 20 april 2006, ter voorbereiding van de toen nog door hem zelf te plegen moord, meerdere malen ter observatie bij café [naam A] gestaan. Ook is hij langs de woning van [persoon 4] in [plaats] gereden en heeft hij meerdere malen de Audi A4, die was bestemd om te dienen als vluchtauto, verzet. [99] [medeverdachte 5] heeft [persoon 22] verteld dat de Audi een gestolen auto was met eerlijke kentekenplaten. [100]
Tevens heeft [persoon 22] verklaard dat hij via de telefoon werd gewaarschuwd als het beoogde slachtoffer vertrok vanaf café [naam A]. Als de telefoon overging, zou het beoogde slachtoffer met tien minuten arriveren bij de woning in [plaats], waar [persoon 22] stond te wachten. [101] [persoon 22] heeft één avond daadwerkelijk met een doorgeladen pistool bij de woning van [persoon 4] gestaan, doch heeft de uitvoering van de liquidatie op dat moment bewust gefrustreerd. [102]
Volgens [persoon 22] was hij steeds meer in een situatie terecht gekomen die hij niet wilde. Hij wilde niemand doodschieten. Omdat [persoon 22] dit uit angst voor [medeverdachte 5] niet tegen hem durfde te zeggen, heeft hij getracht om op andere manieren, zoals door het zich opzettelijk verslapen en door het veelvuldig gaan gebruiken van drugs, onder de liquidatieopdracht uit te komen. [103] [persoon 22] heeft vervolgens kort voor de liquidatie de vluchtauto (Audi) en de wapens met de bijbehorende munitie aan [medeverdachte 5] teruggegeven. [104] [medeverdachte 5] heeft toen iemand anders geregeld. [105] Aan [persoon 22] werd na het teruggeven van de auto en de wapens van [medeverdachte 5] een andere rol toebedeeld, namelijk het posten bij café [naam A] en het zogenoemde seinen: het laten overgaan van een mobiele telefoon op het moment dat de auto van het latere slachtoffer bij café [naam A] wegreed. [106]
Op 18 april 2006 heeft [persoon 22] op verzoek van [medeverdachte 5] een negroïde persoon in Leidschendam opgehaald en is hem voorgereden naar de loods van [naam 3], waar [medeverdachte 5] met de negroïde persoon heeft gesproken. [persoon 22] reed toen in de Peugeot van zijn vriendin [persoon 23]. Hij heeft in het dossier een foto gezien “van die [naam 4]”. Dat is de neger die hij toen heeft opgehaald, van Leidse Hage. [107] [persoon 22] heeft verklaard dat het ophalen van de negroïde persoon het laatste was wat hij voor [medeverdachte 5] ten behoeve van de liquidatie heeft gedaan. [108]
[persoon 22] heeft verder verklaard dat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4]) de compagnon van [medeverdachte 5] is. [109]
Getuige [persoon 24]heeft verklaard dat hij [medeverdachte 5] een keer heeft ontmoet op de housewarmingparty van [persoon 22] (de rechtbank begrijpt: [persoon 22]). Dat was op 27 januari 2006. Half [persoon 24] 2006 heeft [persoon 22] [persoon 24] verteld dat hij een man ging of moest kieren. Vervolgens heeft [persoon 22] [persoon 24] het café [naam A], de woning en de auto van het slachtoffer laten zien. Later is [persoon 24] mee geweest om een auto op te halen. [persoon 22] vertelde dat hij een vluchtauto, een bivakmuts en een pistool had. Toen [persoon 22] het dashboardkastje van de auto open wilde doen en dit op slot bleek te zitten, zei hij tegen [persoon 24] dat [medeverdachte 5] dat zeker voor zijn kinderen had gedaan. [110] [persoon 24] verklaart in augustus 2006 dat hij [persoon 22] het afgelopen jaar heeft zien rijden in onder andere een zilverkleurige auto, “dat zou wel eens de Audi kunnen zijn waarover jullie het hebben gehad”. [persoon 22] zei dat de auto’s van [medeverdachte 5] waren. [111] Tevens heeft [persoon 24] verklaard dat [persoon 22] voor [medeverdachte 5] werkte en dat [persoon 22] een aparte telefoon had voor contact met [medeverdachte 5]. [112]
Getuige [persoon 23], de toenmalige vriendin van [persoon 22], heeft onder meer verklaard dat [persoon 22] haar vertelde dat er een moord zou worden gepleegd en dat hij hierbij betrokken was. [persoon 22] vertelde haar dat de moord zou worden gepleegd op de eigenaar van een café en dat hij, [persoon 22], in een coffeeshop tegenover dat café moest zitten en de telefoon moest laten overgaan op het moment dat die man naar buiten kwam. [113] Dat was op 14 april 2006. [persoon 22] vertelde [persoon 23] dat hij aanvankelijk de moord zou plegen, maar dat hij dit niet meer wilde doen. Voor het plegen van de moord zou hij naar eigen zeggen € 60.000,- van [medeverdachte 5] krijgen. [persoon 22] heeft [persoon 23] voorts verteld dat hij, omdat hij ervan af had gezien om de moord te plegen, nu een andere rol toebedeeld had gekregen, bestaande uit het posten. [114]
Getuige [persoon 23] heeft voorts verklaard dat zij een keer, in elk geval na 15 februari 2006, samen met [persoon 22] een zilvergrijze Audi heeft verplaatst in [plaats], en dat deze Audi ook bij hen thuis in [plaats] had gestaan. [115] Later vertelde [persoon 22] haar dat deze Audi bij de uiteindelijke moord was gebruikt. [116]
Getuige [persoon 25]heeft bij de politie verklaard dat [persoon 26] (de rechtbank begrijpt: [persoon 26]) en hij [medeverdachte 5] in een eettent in Leidschendam hebben ontmoet. [medeverdachte 5] had iets te doen voor hen. [117] [persoon 25] en [persoon 26] hebben [medeverdachte 5] op 11 april 2006 ontmoet bij het station in Abcoude [118] , de dag waarop [persoon 25] om ongeveer 14.26 uur in Abcoude een bekeuring wegens een snelheidsovertreding heeft gekregen. [119] [medeverdachte 5] kwam samen met een andere man bij het station aanrijden. [persoon 25] en [persoon 26] zijn bij [medeverdachte 5] in de auto gestapt. Ze zijn richting Amsterdam gereden. [persoon 25] en [persoon 26] zaten achterin, [medeverdachte 5] bestuurde de auto en de andere man zat op de passagiersstoel. [120] [persoon 25] betitelt de man op de passagiersstoel ook wel als “de compagnon” van [medeverdachte 5]. Hij omschrijft deze compagnon als een kleine man, licht bruin van wellicht Aziatische afkomst met een litteken aan de rechterkant van zijn nek en zwart haar. Hij was netjes gekleed. Zijn tongval was plat Amsterdams. [121] Hij stond in hiërarchie boven [medeverdachte 5]. Hij deelde een beetje de lakens uit, zo van “Nee, rijd even hier naar toe”. [122]
Onderweg naar Amsterdam is aan [persoon 25] en [persoon 26] uitgelegd dat zij iemand dood moesten schieten en dat zij daar 60.000 euro voor zouden krijgen. Dat geld is hun door [medeverdachte 5] en de compagnon toegezegd. Bij café “[naam A]” is hun een Combi Opel en een zwarte Volkswagen Golf aangewezen. De Golf was de auto van de vriendin van het slachtoffer. [persoon 25] en [persoon 26] moesten de kentekens van de auto’s onthouden. De compagnon bekeek hoe lang het zou duren van café [naam A] naar de woning van het slachtoffer. Bij de woning aangekomen is [persoon 25] en [persoon 26] een plek aangewezen waar ze zich konden verschuilen en is verteld hoe ze het precies zouden moeten doen. [medeverdachte 5] en de compagnon hebben ook de plek aangewezen waar [persoon 25] en [persoon 26] het wapen in het water moesten weggooien. Daarna zijn ze weer richting Amsterdam gereden. Onderweg is de compagnon uitgestapt en heeft lijm gekocht om de autosleutel van de Audi te repareren. Daarna zijn ze weer naar café “[naam A]” gereden. Ze zijn daarna voor de zekerheid naar de woning van het slachtoffer gereden, zodat [persoon 25] en [persoon 26] de route zouden kennen. [123] De compagnon nam het initiatief om de route nogmaals te rijden. [124] Vervolgens zijn ze naar de Audi gereden die geparkeerd stond bij een kerk, dichter bij de woning dan bij café [naam A]. De compagnon stapte uit en pakte een grote tas uit de auto en stapte weer in. Hij haalde een machinegeweer, een AK, en een pistool uit de tas, met munitie en extra magazijnen. Zij vertelden dat het kleine wapen een lekker wapen was; [medeverdachte 5] had er wel eens mee geschoten. De compagnon was alles aan het controleren en verrichtte een aantal handelingen met de wapens. Hij deed het grote wapen weer in de weekendtas en heeft de plastic tas met het kleine wapen en het magazijn in de Audi teruggelegd, in het handschoenenkastje. Daarna zijn ze teruggereden naar de auto van [persoon 25] in Abcoude. [125]
[persoon 25] en [persoon 26] hebben van [medeverdachte 5] een seintelefoon gekregen. [persoon 25] en [persoon 26] moesten telkens één afrit voor die waar de Audi geparkeerd stond wachten totdat de telefoon ging. Dan zouden zij naar de woning van het slachtoffer rijden. Dit is twee of drie keer gebeurd. [126]
[persoon 25] heeft verklaard dat hij diverse malen tegen [medeverdachte 5] heeft gezegd dat [persoon 26], die zou schieten, en hij het niet durfden. [medeverdachte 5] zei dat [persoon 25] en [persoon 26] dan ook weggemaakt moesten worden, omdat zij teveel wisten. [persoon 25] en [persoon 26] zijn met [medeverdachte 5] naar een bebost gebied gegaan achter Leidsenhage. Daar liet [medeverdachte 5] hen een wapen zien en zei: “Kijk hoe makkelijk het is, ik kan je nou zo afschieten, er is geen haan die ernaar kraait. Het is hier afgelegen. Helemaal niets”. [127]
Een van de laatste keren dat [persoon 25] en [persoon 26] bij de woning van het slachtoffer zijn geweest, heeft [persoon 26] [medeverdachte 5] langs de weg zien staan. [persoon 25] is de volgende dag naar Leidsenhage gegaan. [persoon 26] was toen niet mee. [medeverdachte 5] moest op zijn compagnon wachten. Dat was dezelfde man als in Abcoude. [persoon 25] is met [medeverdachte 5] en de compagnon voor een hotel naast een Japanner bij een fietsenhok gaan praten. De compagnon zei dat het nu snel moest gebeuren; het hoefde niet persé bij de woning van het slachtoffer, maar het kon ook vroeg in de ochtend bij het café. [128] [medeverdachte 5] zei tegen [persoon 25] dat hij de zus van [persoon 25] zou meenemen naar een afgelegen gebied als het niet snel zou gebeuren. Niemand zou er achter komen. [129]
Volgens [persoon 25] is hij ook bedreigd door de compagnon. Op een manier van “Nou, als het niet gebeurt dan moeten we die ook weer…” Net zoals [medeverdachte 5] in eerste instantie heeft gezegd: “Ja, dan moeten jullie ook weggemaakt worden, want losse eindjes daar doen we niet aan”. De compagnon heeft ook gezegd: “Nou, wat hoor ik nou van [medeverdachte 5]. Dat jullie terugkrabbelen. Dat zou niet fijn zijn voor jullie en voor mij niet. Want dan heb ik alleen maar meer werk om de losse eindjes aan mekaar te knopen” en “Anders moet men ook weer weggemaakt worden”. [130] Ook heeft de compagnon bij de ontmoeting bij het fietsenhok naast de Japanner gezegd dat [persoon 25] een staart zou krijgen. Hij bedoelde dat iemand [persoon 25] en [persoon 26] constant in de gaten hield. [131]
[persoon 25] en [medeverdachte 5] hebben daarna weer contact gehad in Leidsenhage. [medeverdachte 5] had gezegd dat [persoon 25] daar naar toe moest komen en dat hij achter iemand in een blauwe Peugeot aan moest rijden. [medeverdachte 5] heeft toen tegen hem gezegd: “Het moet nu echt heel snel gebeuren! Het moet echt heel snel gaan gebeuren, anders bel ik je zus en je zus komt toch wel en je weet, dan is het vrij makkelijk voor mij om haar af te maken zonder dat iemand daar achter komt en dat het ook niet moeilijk is om er achter te komen waar je moeder woont”. [132] [persoon 26] was erbij toen [medeverdachte 5] zei dat wanneer het niet zou lukken [persoon 25] en [persoon 26] ook weg moesten omdat [medeverdachte 5] geen losse eindjes achterliet. [133] [persoon 22] is degene geweest die hem die dag heeft opgehaald en naar [medeverdachte 5] heeft gebracht. [134]
[persoon 25] is de dag na de ontmoeting naar [persoon 26] gereden en heeft verteld hoe het zat. Zij zijn naar de Audi gereden en met de Audi naar café [naam A]. [persoon 26] heeft het wapen uit het dashboardkastje gepakt en bij zich gestoken. In het café was een vadsige man die aan het opgegeven signalement voldeed. [persoon 26] stond in de straat naast het café met bevende handen en zei dat hij het echt niet durfde. [persoon 25] dacht toen alleen wat er met zijn zus zou gaan gebeuren en met hem. Hij zag dat [persoon 26] echt bang was en heeft het wapen van [persoon 26] overgenomen. [persoon 25] is café [naam A] binnengelopen, heeft het wapen uit zijn zak gehaald en twee keer achter elkaar de trekker overgehaald. Nadat het slachtoffer was gevallen heeft hij nog een paar keer op zijn hoofd geschoten, zoals hij het moest doen. [135] [medeverdachte 5] had hem tevoren verteld dat hij eerst in de borst moest schieten en dan in het hoofd. [136] [persoon 25] en [persoon 26] zijn rustig weggelopen en om het hoekje gaan rennen. Vlak bij de auto heeft [persoon 26] het wapen van [persoon 25] overgenomen en met een grote boog in het water gegooid, met het extra magazijn. [137]
Ze hebben de Audi bij Halfweg bij een flat geparkeerd en zijn met de auto van [persoon 25] naar huis gereden. [persoon 25] heeft [medeverdachte 5] gebeld en ze zijn naar hem toe gegaan. [medeverdachte 5] was echt blij en omhelsde [persoon 25] en [persoon 26]. Hij heeft toen beloftes gedaan. [persoon 25] zou een auto krijgen, [persoon 26] een rijbewijs. Het geld dat inmiddels 75.000 euro was geworden, zou die avond worden opgehaald. [medeverdachte 5] heeft toen aangegeven dat hij eerst nog van alles moest regelen. [medeverdachte 5] heeft tegen [persoon 25] gezegd dat hij de Audi in brand moest steken. [persoon 25] heeft dit gedaan. [138] Toen [persoon 25] en [persoon 26] hun beloning kwamen ophalen zei [medeverdachte 5] dat hij eerst nog van alles moest regelen. Toen is het afpoeieren begonnen. [139]
[persoon 25] heeft ten slotte nog verklaard dat de compagnon een keer tegen [medeverdachte 5] heeft gezegd dat ze naar Marbella moesten om iemand te ontmoeten. [medeverdachte 5] kon niet vanwege dit (noot verbalisant: de liquidatie). [medeverdachte 5] zou later achter zijn compagnon aankomen. [140]
Getuige [persoon 26]heeft verklaard dat hij met [persoon 25] Abcoude is gereden, waar ze een klus van [medeverdachte 5] zouden krijgen. [medeverdachte 5] kwam daar met een Mercedes SL aangereden met een man. [medeverdachte 5], de andere man, [persoon 25] en [persoon 26] zijn met zijn vieren door Amsterdam gereden, en ook op de plek zijn geweest waar de Audi stond. De bijrijder heeft een tas uit de Audi gepakt waarin de wapens zaten, een zilveren pistool en een groot wapen, een AK. Zowel [persoon 26] als [persoon 25] hebben het wapen vastgehad [141] . [persoon 26] heeft verklaard dat de bijrijder de sleutel van de Audi had. [142] [persoon 25] heeft de autosleutel van de bijrijder gekregen, op de dag in Abcoude of zeer kort daarna. [143]
[persoon 26] heeft de compagnon van [medeverdachte 5] in Abcoude omschreven als een man met een Indisch uiterlijk. Wanneer de verbalisanten hem een foto tonen, verklaart [persoon 26] dat dit de man is. [144] Het betreft een foto van [medeverdachte 4], geboren op [1968] te [plaats]. [145]
[persoon 26] heeft die andere man ook nog een andere keer gezien. [persoon 25], [persoon 26] en [medeverdachte 5] zaten bij een Chinees een soepje te eten. Toen [medeverdachte 5] had afgerekend kwam die andere man op hen toegelopen en heeft met [medeverdachte 5] staan praten. [146]
[persoon 26] heeft verklaard dat hij bang is voor [medeverdachte 5] omdat hij geen losse eindjes achterlaat. [147] Ook is hij bang voor de bijrijder van [medeverdachte 5] tijdens de rit naar [naam A]. [148]
Over de dag van de moord op [persoon 4] heeft [persoon 26] verklaard dat hij buiten het café stond. Nadat er was geschoten zijn ze gaan rennen. [persoon 26] heeft het pistool van [persoon 25] afgepakt en in het water gegooid. Het was hetzelfde pistool als dat [persoon 26] in de auto heeft vastgehad. Vervolgens zijn ze weggereden en hebben de auto ergens naast een flat neergezet en zijn toen naar de auto van [persoon 25] gelopen. [149]
[medeverdachte 4]heeft tijdens een politieverhoor in Marokko in het kader van een rechtshulpverzoek verklaard dat hij [medeverdachte 5] kent. Het is volgens hem zeer waarschijnlijk dat [medeverdachte 5] iets met de liquidatie van [persoon 4] te maken heeft. Gevraagd of hij [persoon 26] kent, een lichtgetinte Surinaamse jongen, heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij een keer door [medeverdachte 5] is gebeld. [medeverdachte 5] had een afspraak in Abcoude en vroeg of [medeverdachte 4] met hem mee wilde. [medeverdachte 4] heeft dat gedaan. [medeverdachte 5] had een ontmoeting met twee jongens. Het is volgens [medeverdachte 4] mogelijk dat dit de jongens waren die [medeverdachte 5] voor de liquidatie van [persoon 4] heeft geregeld. [150]
1.3
Overige onderzoeksbevindingen
Uit de historische telefoongegevens van [medeverdachte 5] is gebleken dat de nummers van [medeverdachte 5] ([nummer 6]) en van [persoon 22] ([nummer 7]) in de periode van 20 februari 2006 tot 3 april 2006 245 keer contact hebben gehad. [151] Gebleken is dat [medeverdachte 5] zijn ontevredenheid over [persoon 22] uitspreekt en [persoon 22] onderdanig en ontwijkend reageert. [152]
Tussen 11 en 20 april 2006 is er negen keer contact geweest tussen het telefoonnummer [nummer 6], in gebruik bij [medeverdachte 5], en het telefoonnummer [nummer 8], in gebruik bij [persoon 25]. Daarnaast heeft het telefoonnummer [nummer 9], in gebruik bij [persoon 26], op 11 april 2006 zeven keer voornoemd telefoonnummer van [medeverdachte 5] aangezocht. Dit nummer is na 20 april 2006 niet meer gebruikt. [153]
Op 11 april 2006 omstreeks 15.15 uur vindt er sms-verkeer plaats tussen de toestellen van [medeverdachte 5] en [persoon 26]. Het toestel van [persoon 26] bevindt zich dan te Abcoude. Uit het dagrapportensysteem van de politie te Abcoude blijkt dat [persoon 25] in zijn auto op 11 april 2006 omstreeks 14.30 uur staande is gehouden in verband met een snelheidsovertreding en het feit dat de auto niet APK-gekeurd was.
Het toestel van [medeverdachte 5] bevindt zich op die dag te Vinkeveen tussen 13.46 uur en 15.15 uur. Omstreeks 17.01 uur bevindt het gsm-toestel van [medeverdachte 5] zich in de nabijheid van de zendmast Burgermeester Roellstraat te Amsterdam, zendrichting Rijksweg A-10/Jan van Galenstraat, waarna het terugreist naar de omgeving Herenweg te Vinkeveen. Omstreeks 18.54 uur reist het toestel vanaf Breukelen naar Bodegraven. [154]
Tijdens een huiszoeking van de woning van [medeverdachte 5] op 3 augustus 2006 in perceel [adres 9] te Leidschendam wordt een tweetal prepaidpakketten aangetroffen behorende bij de gsm-nummer [nummer 10] (seintelefoon 1) en [nummer 11] (seintelefoon 2) [155] . De telefoons zijn op 14 april 2006 tussen 11.25 uur en 11.37 uur in gebruik genomen. Beide telefoons bevonden zich op dat moment binnen het zendbereik van een zendmast in de omgeving van de woning van [medeverdachte 5].
Seintelefoon 1 heeft op 14 april 2006 omstreeks 21.42 uur gedurende 2 seconden uitgaand contact met seintelefoon 2. Bij aanvang van het contact maakt het toestel gebruik van de zendmast geplaatst [adres 10] te [plaats], bij verbreking van de zendmast [adres 11] te [plaats]. Beide zendrichtingen betreffen de omgeving van café “ [naam A]” c.q. de omgeving van de kruising [straatnaam 8]/[straatnaam 5]. Met seintelefoon 1 wordt verder contact gelegd met contacten van [persoon 22]. [156]
Seintelefoon 2 heeft op 21 en 22 april 2006 contact gehad met het gsm-nummer van [medeverdachte 5] ([nummer 6]), [persoon 26], [persoon 25] en [persoon 27], de vriendin van [persoon 25]. [157]
Op 13 november 2007 is in een dressoir in de woonkamer van de woning van [persoon 18] een briefje aangetroffen, met daarop onder andere de volgende tekst:
“A4 Zilver 1.9 tdi”, verbonden met een streepje naar “[nummer 5]” en dat streepje weer verbonden met een streepje naar “st [nummer 12]”. Volgens [persoon 18] was het briefje van [medeverdachte 4]. [158]

2.Beschouwing rechtbank

Op grond van de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in november en december 2005 met anderen, onder wie [medeverdachte 4], pogingen heeft gedaan om [persoon 4]om het leven te brengen. Verder acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 5] in de periode januari tot en met april 2006 heeft geprobeerd [persoon 22] ertoe te bewegen [persoon 4] te vermoorden. Toen [persoon 22] hiervan afzag hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] blijkens de bewijsmiddelen samen [persoon 25] en [persoon 26] ertoe gebracht [persoon 4] daadwerkelijk om het leven te brengen. De rechtbank zal het medeplegen door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] van deze moord niet bewezen verklaren omdat zij het meer passend acht de feitelijke gebeurtenissen als uitlokking te kwalificeren. Ten slotte is bewezen dat [medeverdachte 5] in de periode van januari 2006 tot en met april 2006 april ter voorbereiding van moord een Audi A4, een Rugerpistool type P95 kaliber 9x19 en daartoe bestemde munitie voorhanden heeft gehad. Deze bewezenverklaring omvat tevens het daarnaast nog zelfstandig ten laste gelegde verboden wapenbezit; er is hier sprake van een eendaadse samenloop.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat [verdachte]
en [medeverdachte 4]in november en december 2005 meerdere pogingen hebben gedaan om [persoon 4] om het leven te brengen blijkt primair uit de verklaringen van [verdachte]. Bij een van deze pogingen zouden [verdachte] en zijn mededader zijn overlopen door een buurtbewoner die de poort uitfietste en omdat hij de zaak niet vertrouwde en zeer kort hierna weer terugkeerde. Het dossier bevat de verklaring van een buurtbewoner die een tot in detail vergelijkbare gebeurtenis beschrijft. De buurtbewoner plaatst de gebeurtenis weliswaar iets later in de tijd, maar gelet op de opvallende overeenkomsten in de verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat het om dezelfde gebeurtenis gaat en dat de buurtbewoner zich in de tijd vergist. In zijn verklaring over de laatste poging beschrijft [verdachte] dat hierbij met seintelefoons werd gewerkt, waarbij [medeverdachte 5] een bericht zou seinen als [persoon 4] [naam A] verliet. Deze modus operandi stemt overeen met de door [persoon 22] beschreven werkwijze bij latere pogingen om [persoon 4] om het leven te brengen. In opdracht van [medeverdachte 5] moest [persoon 22] daarbij als seiner fungeren. Ook [persoon 25] verklaart in opdracht van [medeverdachte 5] met seintelefoons te hebben gewerkt. Ten aanzien van [medeverdachte 4] is voorts redengevend dat [medeverdachte 4] blijkens de verklaringen van [persoon 25] en [persoon 26] kort na het incident bij de voordeur van [persoon 4] samen met [medeverdachte 5] bezig is geweest met de organisatie van de uiteindelijke moord op [persoon 4]. Deze verklaringen alsmede het volgens de vriendin van [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 4] toebehorende briefje met het kenteken van de door de getuige [persoon 19] waargenomen vluchtauto duiden zelfstandig op activiteiten van [medeverdachte 4], gericht op een gewelddadige dood van [persoon 4]. Aldus worden de verklaringen van [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund om te komen tot een veroordeling van zowel [medeverdachte 4] als [verdachte] voor dit feit.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van [medeverdachte 4] dat de door [verdachte] genoemde momenten waarop hij met [medeverdachte 4] gewapend op [persoon 4] wachtte geen strafbare pogingen opleveren. [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn herhaaldelijk naar het café dan wel de woning van [persoon 4] gegaan en hebben daarbij ook hun auto gewapend verlaten. Eenmaal was [medeverdachte 4] al gewapend in de richting van [persoon 4] gelopen maar was [verdachte] te laat en reed [persoon 4] weg. Eenmaal werden [verdachte] en [medeverdachte 4] door een buurman overlopen. Eenmaal liep de poging op niets uit, eerst niet omdat [persoon 4] niet bij zijn huis kwam opdagen en later, toen [medeverdachte 4] en [verdachte] [persoon 4] gewapend naar zijn huis waren gevolgd, omdat [persoon 4] [medeverdachte 4] in het gezicht zag. In al deze gevallen is er sprake geweest van een begin van uitvoering omdat [medeverdachte 4] en [verdachte] gewapend op [persoon 4] hebben staan wachten op een plaats waar zij hem verwachtten. In geen van deze gevallen is sprake geweest van een vrijwillige terugtred. De poging is steeds afgeblazen als gevolg van omstandigheden buiten de wil van [medeverdachte 4]. De onvrijwilligheid van de terugtred blijkt ook uit het feit dat [medeverdachte 4] na de laatste poging [medeverdachte 5] heeft belast met de verdere organisatie van de moord op [persoon 4] en zich daarmee zelf ook nog heeft beziggehouden.
Dat [medeverdachte 5] pogingen heeft gedaan [persoon 22] ertoe te brengen [persoon 4] te liquideren en daartoe de bewezen verklaarde uitlokkingsmiddelen heeft gebruikt, blijkt primair uit de verklaringen van [persoon 22]. [persoon 22], die is veroordeeld is voor medeplichtigheid aan de moord op [persoon 4], [159] heeft hierover ook tegen [persoon 24] gesproken, die veroordeeld is voor voorbereiding van de moord op [persoon 4]. [160] [persoon 22] heeft [persoon 24] het café [naam A], de woning en de auto van [persoon 4] laten zien. Later is [persoon 24] mee geweest om een auto op te halen. [persoon 22] vertelde dat hij een vluchtauto, een bivakmuts en een pistool had. Toen [persoon 22] het dashboardkastje van de auto open wilde doen en dit op slot bleek te zitten, zei hij tegen [persoon 24] dat [medeverdachte 5] dat zeker voor zijn kinderen had gedaan. [persoon 24] wist verder dat [persoon 22] voor [medeverdachte 5] werkte, had [medeverdachte 5] wel bij [persoon 22] thuis gezien en heeft [persoon 22] zien rijden in een zilverkleurige auto, mogelijk de Audi, waarvan [persoon 22] zei dat die van [medeverdachte 5] kwam. [persoon 24] bevestigt verder dat [persoon 22] een één-op-één telefoon had voor het contact met [medeverdachte 5].
[persoon 22] heeft over de voorgenomen moord op [persoon 4] en over de rol van [medeverdachte 5] daarbij ook gesproken met zijn toenmalige vriendin [persoon 23]. [persoon 23] heeft met [persoon 22] de Audi verplaatst die volgens [persoon 22] uiteindelijk bij de moord is gebruikt en heeft deze Audi bij hen thuis zien staan. Een ooggetuige heeft de kennelijke daders van de uiteindelijke moord in een zilverkleurige Audi zien wegrijden.
Geheel los van [persoon 22] heeft [verdachte] verklaard dat hij [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] heeft horen vragen “of die het zou regelen” nadat [verdachte] en [medeverdachte 4] zich hadden teruggetrokken. Later heeft [verdachte] van [medeverdachte 4] gehoord dat [medeverdachte 5] de opdracht op [persoon 4] te liquideren had uitbesteed aan een jongen die het zou doen maar zich heeft teruggetrokken. Hier ondersteunen de verklaringen van [verdachte] en [persoon 22] elkaar. Verder vermelden [persoon 22] en [medeverdachte 4] beiden dat één van de oorspronkelijk geregelde wapens niet bleek te voldoen.
De verklaringen van [persoon 22] worden voorts ondersteund door de telecombevindingen.
De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 22] betrouwbaar en ziet in de verklaringen van [verdachte] en in het telecomverkeer voldoende ondersteuning van de verklaringen van [persoon 22] om de ten laste gelegde poging tot uitlokking van [persoon 22] door [medeverdachte 5] bewezen te achten.
Dat [persoon 25] en [persoon 26] [persoon 4] hebben vermoord is vastgesteld bij arresten van het gerechtshof Amsterdam van 16 november 2009 [161] , welke door de Hoge Raad in stand zijn gelaten. De uitlokking van de moord door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] blijkt uit de verklaringen van [persoon 25], die op belangrijke punten worden ondersteund door [persoon 26], en uit de verklaringen van [verdachte]. [verdachte] verklaart in algemene zin over de betrokkenheid van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] bij de werving en begeleiding van de “kamikazen”, waarbij [medeverdachte 4] [medeverdachte 5] onder druk zette. [persoon 25] en [persoon 26] verklaren beiden meer concreet over een autorit door Amsterdam met [medeverdachte 5] en een bijrijder waarbij de opdracht is gegeven, een beloning in het vooruitzicht is gesteld en instructies zijn verstrekt.
[persoon 25] beschrijft de bijrijder, die hij ook wel betitelt als de compagnon van [medeverdachte 5], als een kleine man, licht bruin, van wellicht Aziatische afkomst, met een litteken aan de rechterkant van zijn nek en zwart haar, netjes gekleed en met een plat Amsterdamse tongval. Waar [medeverdachte 4] zijn nek niet aan de rechtbank heeft willen tonen kan de rechtbank niet vaststellen of [medeverdachte 4] daar littekens heeft. Voor het overige past [medeverdachte 4] naar het oordeel van de rechtbank naadloos binnen de door [persoon 25] gegeven omschrijving. [persoon 26] herkent [medeverdachte 4] van een foto als de bijrijder van [medeverdachte 5]. [persoon 22] bevestigt dat [medeverdachte 5] het over “[naam 2]” heeft gehad als zijn compagnon. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 4] de bijrijder of compagnon is geweest waarover [persoon 25] en [persoon 26] hebben gesproken.
De rechtbank stelt verder op basis van de verklaringen van [persoon 25] en in mindere mate [persoon 26] vast dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] druk zijn blijven uitoefenen toen [persoon 25] en [persoon 26] zich wilden terugtrekken. [persoon 25] verklaart over verschillende bedreigingen door [medeverdachte 5] en diens compagnon toen [persoon 25] aangaf dat [persoon 26] en hij de moord niet durfden uit te voeren. [persoon 25] zou onder andere bij een fietsenhok bij Leidsenhage door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn bedreigd. Ook [persoon 26] zegt bang te zijn voor [medeverdachte 5] “omdat hij geen losse eindjes achterlaat”.
De rechtbank stelt verder op basis van de verklaring van getuige [persoon 20] vast dat [medeverdachte 5] zich ten tijde van de liquidatie zeer dicht in de buurt van de plaats delict bevond. [medeverdachte 5] fungeerde hier kennelijk als “de staart” waarvan [medeverdachte 4] had gezegd dat [persoon 25] en [persoon 26] die achter zich aan zouden krijgen.
De raadsman van [medeverdachte 4] heeft gesteld dat de verklaringen van [persoon 25] slechts ten dele een rol kunnen spelen bij de bewijsvoering tegen [medeverdachte 4] omdat [persoon 25] zich tijdens de ondervraging door de verdediging op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De verklaring van [persoon 25] over een ontmoeting bij het fietsenhok in Leidsenhage zou geen rol geen rol kunnen spelen nu dit deel van de verklaring van [persoon 25] niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. De verklaringen van [persoon 25] over de rol van de compagnon tijdens de autorit door Amsterdam zouden door [persoon 26] alleen voldoende worden ondersteund voor zover het de handelingen met de wapens betreft. Volgens de raadsman kan er geen rechtens relevant verband worden gelegd tussen de handelingen van de compagnon met de wapens in de zilvergrijze Audi en de moord op [persoon 4]. De raadsman bepleit daarom vrijspraak.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende bruikbaar bewijs dat [medeverdachte 4] nauw en bewust met [medeverdachte 5] heeft samengewerkt om de moord op [persoon 4] door [persoon 25] en [persoon 26] uit te lokken. De betrokkenheid van [medeverdachte 4] als uitlokker in deze fase blijkt niet alleen uit de verklaringen van [persoon 25], maar ook uit de verklaringen van [persoon 26] en [verdachte]. Derhalve is de bewezenverklaring van medeplegen van uitlokking door [medeverdachte 4] niet in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van [persoon 25]. Nu voorts het feit dat de verdediging [persoon 25] niet of nauwelijks heeft kunnen ondervragen buiten de invloedssfeer van de rechtbank ligt, verzet de jurisprudentie van het EHRM zich er niet tegen dat de verklaringen van [persoon 25] worden gebruikt voor het bewijs.
Blijkens de verklaringen van [persoon 25] en [persoon 26] zijn de eerste en belangrijkste uitlokkingshandelingen door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] verricht tijdens een gezamenlijke autorit vanuit Abcoude. Tijdens die autorit is de opdracht gegeven, is een beloning van € 60.000,= in het vooruitzicht gesteld, zijn de woning en werkomgeving van [persoon 4] getoond, zijn gedetailleerde instructies gegeven over de uitvoering van de moord, hebben [persoon 25] en [persoon 26] de beschikking gekregen over de sleutels van de te gebruiken auto en zijn de te gebruiken wapens aan hen getoond en gecontroleerd. [medeverdachte 4] was bij deze autorit aanwezig en heeft aan het gesprek deelgenomen. Hij beschikte over de sleutel van de Audi waarin zich de wapens bevonden, heeft de Audi en de wapens aan [persoon 25] en [persoon 26] getoond en heeft de wapens - waarvan er één uiteindelijk voor de moord is gebruikt - gecontroleerd en de sleutel van de Audi aan [persoon 25] gegeven. Dat de bewijsbare rol van [medeverdachte 4] tijdens deze autorit zou zijn beperkt tot verboden wapenbezit onderschrijft de rechtbank dan ook niet. Het gesprek van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] met [persoon 25] bij het fietsenhok in Leidsenhage, waarbij [medeverdachte 4] zich opnieuw actief en ditmaal ook in bedreigende zin met de uitlokking heeft bemoeid, ligt in het verlengde van het gebeuren tijdens de autorit en vereist dan ook geen specifieke
ondersteuning door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer dat [medeverdachte 4] niet bij dit gesprek aanwezig kan zijn geweest omdat dit volgens [persoon 25] de dag vóór de moord had plaatsgevonden en hij enkele dagen daarvoor naar Spanje was vertrokken. Tijdens zijn verklaring d.d. 22 januari 2007 [162] zegt [persoon 25] dat hij echt niet weet hoeveel dagen voor de liquidatie het gesprek in het fietsenhok heeft plaatsgevonden. De reisbeweging van [medeverdachte 4] doet dus niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 25].
Dat [medeverdachte 5] in de periode van januari 2006 tot en met april 2006 samen met [medeverdachte 4] ter voorbereiding van moord een grijze Audi A4 en vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van moord blijkt uit de verklaringen van [persoon 22], [persoon 25] en [persoon 26]. Dit vereist geen nadere toelichting.
Primair redengevend zijn de verklaringen van [persoon 22] zoals hierboven weergegeven, deels onder het deelonderzoek [A]. [medeverdachte 5] heeft aan [persoon 22] gevraagd of die iemand zou kunnen vermoorden. Toen [persoon 22] aarzelde is [medeverdachte 5] met hem langs het café van [persoon 4] gereden en langs het op dat moment bekende adres van [persoon 29]. Beiden moesten volgens [medeverdachte 5] worden geliquideerd. Omdat [persoon 29] enkele maanden niet te vinden was geweest, hoewel zijn huis (mede) door [medeverdachte 5] kennelijk intensief in de gaten was gehouden, had [persoon 4] volgens [medeverdachte 5] nu prioriteit. Daarom is [medeverdachte 5] na de rit langs Aerdenhout vooral bezig geweest om [persoon 22] zover te krijgen dat die [persoon 4] zou liquideren. Maar de wens tot liquidatie van [persoon 29] speelde al langer en aannemelijk is dat als [persoon 29] thuis was geweest, diens liquidatie eveneens hoge prioriteit zou hebben gekregen.
Tijdens de rit heeft [medeverdachte 5] in niet mis te verstane bewoordingen aan [persoon 22] duidelijk gemaakt dat er geen weg terug zou zijn als [medeverdachte 5] hem had laten zien wie er moesten worden vermoord, en dat er, als hij er één gedaan had, ruime mogelijkheden zouden zijn voor meer liquidaties. Dat de liquidatie op [persoon 29] wegens diens afwezigheid werd opgeschort doet dan ook niet af aan het feit dat het [medeverdachte 5] ernst was met die liquidatie en dat hij [persoon 22] zover probeerde te krijgen dat die de liquidatie zou uitvoeren.
De verklaringen van [persoon 22] worden ondersteund door de verklaringen van [verdachte]. [verdachte] verklaart dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zich reeds in 2002 hebben verbonden om personen te liquideren onder wie op dat moment in ieder geval Imac, en dat deze opdracht ook nader te noemen personen omvatte. In het midden kan worden gelaten op welk moment de opdracht tot liquidatie van onder precies is aangenomen. In ieder geval stroomde [medeverdachte 5] na het einde van zijn detentie in december 2005 weer in en was hij hierdoor mede verantwoordelijk voor de liquidatie van [persoon 29]. Van betekenis acht de rechtbank daarbij ook dat [medeverdachte 5] [medeverdachte 4] aanduidde als “zijn compagnon”.
3.3
[B]

1.Vaststelling feiten

1.1
Verklaringen verdachten en getuigen
[verdachte]heeft verklaard dat de zaak ‘[B]’ speelde toen [medeverdachte 5] in Scheveningen gedetineerd zat en [verdachte] bij [persoon 18] verbleef in Amstelveen. [verdachte] wist toen nog niet wie [medeverdachte 5] was. [163] Op verzoek van [persoon 30] heeft [verdachte] [medeverdachte 5] in het Huis van Bewaring enkele malen bezocht om hem een boodschap van [persoon 31] over te brengen. [164] [verdachte] kreeg van [medeverdachte 5] op enig moment een briefje met daarop de plaatsnaam [plaats] en de naam van een man, [persoon 3]. Ook gaf [medeverdachte 5] [verdachte] het telefoonnummer van een Albanees, die voor [medeverdachte 5] die [persoon 3] moest liquideren. [medeverdachte 5] zou daarvoor €50.000 betalen, op krediet. [165] [verdachte] heeft verklaard dat hij een paar dagen later de Albanees, die zich voorstelde als [persoon 2], bij de McDonald’s in Durgerdam heeft ontmoet. Daar heeft hij [persoon 2] de boodschap van [medeverdachte 5] doorgegeven en hem verteld dat hij voor de liquidatie van [persoon 3] 50.000 euro zou krijgen. [166] Later ontmoette [verdachte] deze [persoon 2] weer, in het parkje tussen de Van Leijenberglaan en het Novotel in Amsterdam. [167] [persoon 2] vroeg [verdachte] toen om een uzi en een handwapen, 50.000 euro en een auto ten behoeve van de liquidatie. [168] Nadat [verdachte] deze wensen aan [medeverdachte 5] had doorgegeven, vertelde [medeverdachte 5] [verdachte] dat hij diezelfde dag nog een afspraak voor [verdachte] had gemaakt in Scheveningen om bij iemand een Uzi op te halen. [169] [verdachte] zou in een parkeergarage in Scheveningen een Uzi van iemand ontvangen, die hij vervolgens aan [persoon 2] kon geven. [verdachte] heeft in de parkeergarage op die persoon staan wachten, maar die is nooit komen opdagen. [170] [verdachte] heeft begrepen dat [persoon 3] dood moest, omdat hij voor [persoon 31] en [medeverdachte 5] belastende verklaringen had afgelegd. [171]
Getuige
[persoon 2]heeft op 3 februari 2005 tegenover de politie verklaard dat hij enkele weken daarvoor door [medeverdachte 5] was gebeld, die op dat moment in de gevangenis zat. [medeverdachte 5] vertelde [persoon 2] dat hij het telefoonnummer van [persoon 2] aan een kennis had gegeven, die hem zou gaan bellen. [persoon 2] heeft verklaard dat die kennis hem vandaag, op 3 februari 2005, belde en zichzelf [naam 5] noemde. Op verzoek van [naam 5] hebben zij elkaar bij de McDonald’s, bij de afslag Landsmeer op de Ring Amsterdam-Noord, ontmoet. Daar vertelde [naam 5] dat [medeverdachte 5] problemen had met iemand die een verklaring over [medeverdachte 5] zou hebben afgelegd. Deze persoon heette [persoon 3], of iets wat daarop lijkt. Het kwam er volgens [persoon 2] op neer dat hij die Van Dijk zou moeten afschieten in opdracht van [medeverdachte 5]. [172] Op 22 december 2008 heeft [persoon 2] in het kader van een rechtshulpverzoek in Italië ten overstaan van de rechter-commissaris aldaar de ontmoeting bij een McDonald’s in Amsterdam, en later in de buurt van de RAI, met een vriend van [medeverdachte 5] bevestigd. Die vriend van [medeverdachte 5] vertelde dat [medeverdachte 5] een probleem had met iemand, wiens naam hem nu niet meer te binnen schiet, die in het midden van Nederland woonde en die bij de politie belastend over [medeverdachte 5] had verklaard. Die vriend van [medeverdachte 5] vertelde dat [medeverdachte 5] wilde dat hij, [persoon 2], die persoon voor [medeverdachte 5] zou ombrengen. [173] Het is mogelijk dat hij en die vriend het bij de tweede ontmoeting ook over wapens hebben gehad. [174]
Getuige
[persoon 3]heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij eerder al redenen heeft genoemd waarom hij denkt dat [medeverdachte 5] hem dood wil. Een reden is dat hij tegen [persoon 31], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] over de wapenvondst (de rechtbank begrijpt: de zaak ‘[E]’) een verklaring heeft afgelegd. Hij weet teveel over deze mensen. [175]
Naar aanleiding van de verklaring van [persoon 2] d.d. 3 februari 2005 is door de politie op 9 februari 2005 een gesprek gevoerd met
[medeverdachte 5], waarbij [medeverdachte 5] is verteld dat er informatie aanwezig was dat hij bezig zou zijn met het organiseren van een afrekening. [medeverdachte 5] deelde hierop mede dat hij verwachtte dat deze informatie uit de hoek van [persoon 3] kwam, omdat [persoon 3] een verklaring van circa dertig kantjes had afgelegd die belastend was voor [medeverdachte 5]. [176]
[medeverdachte 5]heeft als verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2009 verklaard dat hij in 2004/2005 gedetineerd zat in Scheveningen. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op verzoek van [persoon 30] en [persoon 18] een kennis van [medeverdachte 4] - naar later bleek [verdachte] - op de bezoekerslijst heeft aangemeld. Naar aanleiding van het bezoek van [verdachte] heeft [medeverdachte 5] aan [persoon 2], die hij al sinds 1998 kent, gevraagd of hij het goed vond als iemand contact met hem zou opnemen. Dat was begin januari 2005. Toen [persoon 2] daarmee instemde heeft [medeverdachte 5] aan [verdachte] een papiertje overhandigd met daarop de naam [persoon 2] en het telefoonnummer van [persoon 2]. [177]
1.2.
Overige onderzoeksbevindingen
Bij het uitkijken van de beelden van de beveiligingscamera van de McDonald’s aan de IJdoornlaan te Amsterdam-Noord van 3 februari 2005 ziet verbalisant twee mannen de McDonald’s binnenkomen. Verbalisant herkent een van de mannen als de haar ambtshalve bekende [persoon 2]. [178] Ter terechtzitting heeft [verdachte] diezelfde beelden bekeken en zichzelf op de beelden herkend. [179]
Op 7 februari 2005 wordt tijdens een politieobservatie waargenomen dat [persoon 2] op de Boelelaan te Amsterdam, ter hoogte van het Novotel, staat te praten met een onbekende man, hierna: NN1. Aan observanten zijn de camerabeelden van de McDonald’s aan de IJdoornlaan te Amsterdam van 3 februari 2005 ter beschikking gesteld. Observanten stellen vast dat de door hen geobserveerde NN1 dezelfde persoon is als de persoon op de camerabeelden van de McDonald’s. [180] In een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2007 herkent verbalisant T054 op zowel de observatiefoto’s van 7 februari 2005 als op de camerabeelden van de McDonald’s van 3 februari 2005 de hem ambtshalve bekende [verdachte]. [181] Verbalisant T029 herkent op de camerabeelden van de McDonald’s van 3 februari 2005 de hem ambtshalve bekende [verdachte]. [182]
Op 3 augustus 2006 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres 9] te Leidschendam, zijnde de woning van [medeverdachte 5]. [183] Tijdens deze doorzoeking is een ordner gevonden met daarin onder andere een proces-verbaal van getuigenverhoor van [persoon 3], waarin hij, naar het oordeel van verbalisanten, onder meer belastend verklaart over [medeverdachte 5].

2.Beschouwing rechtbank

Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 5] en [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan een poging tot uitlokking van [persoon 2] om [persoon 3] te vermoorden. [medeverdachte 5] heeft [verdachte] verzocht om [persoon 2] te benaderen om hem te bewegen om [persoon 3] te liquideren, omdat deze een voor [medeverdachte 5] belastende verklaring zou hebben afgelegd. [verdachte] heeft [persoon 2] daarop het verzoek van [medeverdachte 5] alsmede de naam en woonplaats van [persoon 3] doorgegeven, en daarbij namens [medeverdachte 5] tevens een beloning van 50.000 euro in het vooruitzicht gesteld.
De verdediging van [verdachte] heeft vrijspraak van [verdachte] bepleit, nu bij [verdachte] het opzet heeft ontbroken om [persoon 2] daadwerkelijk te bewegen om de liquidatie van [persoon 3] uit te voeren. Voor [verdachte] stond van meet af aan vast dat hij het nooit tot een liquidatie zou hebben laten komen en de uitvoering ervan op enig moment zeker zou hebben belemmerd.
[verdachte] heeft aan [persoon 2] weliswaar informatie verschaft op grond waarvan [persoon 2] het feit had kunnen plegen, maar aan de andere door [persoon 2] gestelde voorwaarden om de liquidatie uit te voeren is niet voldaan en [verdachte] is ook nooit voornemens geweest om aan die voorwaarden te voldoen. Daarmee is in de visie van de verdediging tevens sprake van een absoluut ondeugdelijke poging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat het - indirect door [medeverdachte 5] en direct door [verdachte] - verstrekken van de benodigde inlichtingen over het beoogde slachtoffer en het in het vooruitzicht stellen van een geldbedrag van 50.000 euro aan [persoon 2] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden beschouwd als een voltooide poging tot uitlokking van [persoon 2] om de moord op [persoon 3] te plegen. Van de zijde van [verdachte] zijn ook geen gedragingen vast te stellen die erop waren gericht om hierna de moord door [persoon 2] (actief) te voorkomen. Door [persoon 2] van de benodigde informatie te voorzien om het feit te kunnen plegen heeft [verdachte] de kans aanvaard dat [persoon 2] (zelfstandig) tot uitvoering van de opdracht zou overgaan. Dat de leverancier van de Uzi niet kwam opdagen is een van de wil van [verdachte] onafhankelijke omstandigheid.
[medeverdachte 5] heeft ter terechtzitting gesteld dat [verdachte] hem inderdaad in het Huis van Bewaring heeft bezocht, maar dat dit was met een verzoek om twee vuurwapens. [medeverdachte 5] heeft toen [verdachte] daarop bij een volgend bezoek een briefje met daarop de naam en het telefoonnummer van [persoon 2] gegeven die daarin zou kunnen voorzien. De rechtbank oordeelt dat deze alternatieve lezing wordt weerlegd door de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van [verdachte] en [persoon 2] zelf.
G. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
H. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
I.
Motivering van de straf en maatregel

1.De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.

2.De op te leggen straf

2.1
Strafmaatverweer inzake de laptopdocumenten [verdachte]
heeft gedurende zijn voorlopige hechtenis gebruik kunnen maken van een laptop en enkele USB-sticks. Omdat er bij het TGB aanleiding was te veronderstellen dat deze gegevensdragers informatie bevatten die niet naar buiten zou moeten komen, is, na enige juridische strijd, bij arbitrale beslissing van 27 augustus 2012 het TGB gemachtigd het op de laptop opgeslagen materiaal te onderzoeken op veiligheidsrisico’s en eventuele schendingen van de geheimhoudingsverplichtingen door [verdachte]. Het TGB is bij het onderzoek vervolgens gestuit op documenten die van belang leken voor de strafzaak en heeft besloten deze over te dragen aan het zaaks-openbaar ministerie. Dit openbaar ministerie heeft de betreffende stukken vervolgens dusdanig van belang geacht voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, dat deze zijn ingebracht in het strafproces. Het betreft enkele door [verdachte] geschreven documenten over met name de kwestie rond de verklaringen over [persoon 52] en de zaak [persoon 1].
De verdediging van [verdachte] heeft betoogd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Uit de stukken is immers niet gebleken dat er sprake is van veiligheidsrisico’s en eventuele schendingen van de geheimhoudingsverplichtingen, zodat het inbrengen daarvan geen grond vindt in de arbitrale beslissing. Bovendien vallen de ingebrachte stukken onder het vertrouwelijk verkeer tussen raadsman en cliënt. Door dit vormverzuim is [verdachte] in zijn belangen geschaad, hetgeen strafvermindering rechtvaardigt, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat stukken, die in het kader van het TGB-traject worden gescreend, kunnen worden ingebracht in het strafproces, indien het openbaar ministerie, aan wie de stukken door het TGB ter nadere beoordeling zijn overgedragen, van mening is dat deze van belang zijn voor de waarheidsvinding. Vanzelfsprekend geldt voor geheimhoudersmateriaal een afwijkend regime.
Met het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat de documenten die zijn ingebracht als bijlagen I, II, III.1., III.3., IV.1., IV.2. en IV.3. naar hun uiterlijke verschijningsvorm, noch naar hun inhoud redelijkerwijs kunnen worden aangemerkt als behorende tot het vertrouwelijke verkeer tussen raadsman en cliënt. De documenten lijken veeleer een weergave te zijn van de gedachtegangen van [verdachte]. Dat deze gedachtegangen zijn opgeschreven op verzoek van de raadsman, zoals eerst bij dupliek aangevoerd en wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. Ook het enkele gegeven dat de documenten zijn aangetroffen onder de bestandsnaam “advocaat cliënt vertrouwelijk”, brengt op zichzelf niet met zich dat elk in dat bestand opgeslagen document zonder meer als geheimhoudersmateriaal moet worden aangemerkt. Ieder document zal daartoe op zich moeten worden beoordeeld.
Het als bijlage III.2. ingebrachte document heeft naar het oordeel van de rechtbank deels wel als vertrouwelijk materiaal te gelden nu daarin duidelijk een passage is opgenomen met zaaksinhoudelijke vragen aan “[naam 6]”, waarmee onmiskenbaar de toenmalige advocaat van [verdachte] werd bedoeld. Het door het openbaar ministerie inbrengen van dit deel van bijlage III.2 in het strafproces betekent een schending van het belang van verdachte bij vertrouwelijk overleg met zijn raadsman. De rechtbank verbindt hieraan evenwel, gelet op de bijzondere positie van [verdachte] in het proces en ten opzichte van het TGB en de alleszins redelijke strafeis, geen consequenties.
2.2
De strafmotivering
De overwegingen die ten grondslag liggen aan de aan [verdachte] op te leggen straf worden als volgt samengevat:
[verdachte] zocht zijn bestaan, evenals een aantal van zijn medeverdachten, in de criminaliteit. Hij is eerder veroordeeld voor roofovervallen. Binnen het criminele netwerk onderhield hij intensief contact met medeverdachte [medeverdachte 4], met wie hij allerhande criminele activiteiten, waaronder op liquidaties gerichte, ondernam. Dat intensieve contact culmineerde uiteindelijk in het samen met [medeverdachte 4] plegen van de moord op [persoon 1], korte tijd later gevolgd door pogingen om [persoon 4] te liquideren. De moord op [persoon 1] en de pogingen tot moord op [persoon 4] zijn te bestempelen als afrekeningen in het milieu, in opdracht en tegen betaling uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarmee op niets ontziende wijze het leven namen van [persoon 1] - die zij niet persoonlijk kenden - en daarmee onpeilbaar leed toebrachten aan diens nabestaanden. Voor [persoon 4] - die zij evenmin persoonlijk kenden - vormden zij een levensgevaar; meer in het algemeen vormden zij een groot gevaar voor de maatschappij. Een en ander is aanleiding om te bestraffen met een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur.
Daartegenover staat dat [verdachte] uit zichzelf, terwijl justitie hem niet in het vizier had, belangrijke informatie heeft verschaft aan justitie over een groot aantal liquidaties, vanaf 1993 tot en met 2006, uitmondende in het optreden als kroongetuige in dit proces. Wat [verdachtes] beweegredenen daarbij nou precies waren - gewetenswroeging dan wel bescherming tegen zijn voormalige criminele maten - kan in het midden blijven; feit blijft dat hij met gevaar voor eigen leven op eigen initiatief uit het criminele leven is gestapt en nader onderzoek naar de in dit proces voorkomende liquidaties mogelijk heeft gemaakt.
Op grond van de deal met [verdachte] heeft het OM, dat de strafwaardigheid van [verdachtes] in de deal vervatte handelen waardeerde op 16 jaren gevangenisstraf, een eis geformuleerd van 8 jaar. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding van die eis af te wijken.

3.Beslag

3.1
Onttrekking aan het verkeer
Alle in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen als genoemd op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen (nummers 1 t/m 32, 36 en 37), dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het hiervoor bewezen geachte en die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
J. Benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partijen [persoon 32], [persoon 33], [persoon 34] en [persoon 35]
Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partijen [persoon 32], [persoon 33], [persoon 34] en [persoon 35] rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 3 primair bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de vorderingen worden afgewezen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 36]
De vordering
Mr. S.J. van der Woude, advocaat van benadeelde partijen [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 36] heeft een bedrag van € 262.090,- aan materiële schade gevorderd (gederfd levensonderhoud [persoon 10]), alsmede drie keer € 10.000,- aan immateriële schade ([persoon 10], [persoon 11] en [persoon 36]), met verwijzing naar artikel 6:106 lid 1 onder a BW. Die verwijzing heeft hij op zitting verder toegelicht, in zoverre dat hij meent dat er met het plegen van het strafbare feit (moord) sprake is van onvoorwaardelijk opzet op een onvermijdelijk gevolg (leed bij de nabestaanden), hetgeen gelijkstaat aan het oogmerk genoemd in artikel 6:106 lid 1 onder a BW.
Standpunten van partijen
Het openbaar ministerie heeft gerequireerd tot partiële toewijzing van het materiële deel van de vordering (tot een bedrag van € 190.590,-), en tot integrale toewijzing van 3 x € 10.000,- aan immateriële schade.
De raadslieden van [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben beiden, kort gezegd, betoogd dat het materiële deel van de vordering van [persoon 10] onvoldoende is onderbouwd en derhalve onvoldoende is voldaan aan de stel- en bewijsplicht.
Daarnaast heeft de verdediging van [medeverdachte 4] niet-ontvankelijkheid bepleit van het immateriële deel van de vordering voor zover dit shockschade betreft, aangezien de onderbouwing in de vorm van een psychiatrisch rapport ontbreekt. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het toewijzen van de vordering zinloos zou zijn bij oplegging van een levenslange gevangenisstraf.
De verdediging van [verdachte] heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade gesteld dat het oogmerk als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder a BW niet op de nabestaanden gericht is geweest (kort gezegd: het doden van iemand als middel om een ander - de benadeelde - te treffen). Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de vordering hoofdelijk wordt toegewezen, nu [verdachte] geen verhaalsmogelijkheid heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [persoon 10] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De driemaal gevorderde € 10.000,- ten behoeve van [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 36] zou alleen op grond van artikel 6:106 lid 1 onder a BW toewijsbaar zijn als het (enkele) doel van het doden van [persoon 1] erin was gelegen de nabestaanden te benadelen. Met de raadsman van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat dat niet aannemelijk is geworden. Ook voor de stelling van mr. Van der Woude dat het oogmerk in artikel 6:106 lid 1 onder a BW besloten ligt in de onvermijdelijkheid van het gevolg ziet de rechtbank in wettekst noch jurisprudentie aanknopingspunten. Voor zover de drievoudige vordering shockschade zou betreffen, oordeelt de rechtbank dat - bij ontbreken van onderbouwing in de vorm van psychiatrische rapportage - deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen ook in het immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen dat deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
K. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 44a, 45, 46a, 47, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
L. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder F is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
medeplegen van moord
ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde
medeplegen van een poging om een ander door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen een moord te begaan
ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde
medeplegen van poging tot moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1 t/m 32, 36 en 37 op de beslaglijst.
Verklaart de benadeelde partijen [persoon 32], [persoon 33], [persoon 34] en [persoon 35] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Verklaart de benadeelde partijen [persoon 10], [persoon 11] en [persoon 36] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Lauwaars, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en M.A.H. van Dalen-van Bekkum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.O. Markenstein en L. Creuwels, griffiers,
en mr. R.H. Mulderije, rechter als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet RO,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2013.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2002, doc.nr. 011924, proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2002, doc.nr. 011925 en een geschrift, zijnde een sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut van de sectie verricht op 10 april 2002, opgemaakt door arts en patholoog [persoon 37] op 18 februari 2003, doc.nr. 12096
2.Proces-verbaal van de verklaring van getuige [verdachte] van 31 oktober 2006, kluisverklaring 9, opgemaakt op 6 november 2006, doc.nr. 000415, proces-verbaal van getuige [verdachte] van 19 maart 2007, afgelegd bij de rechter-commissaris, doc.nr. 000432
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] van 26 november 2010 (ochtend), opgemaakt op 30 november 2010, doc.nr. 011834, p. 11 e.v., proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] van 26 november 2010 (middag), opgemaakt op 6 december 2010, doc.nr. 011837 en proces-verbaal van terechtzitting van 2 en 9 december 2010, inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte 4] van 9 december 2010, dig. p. 34 e.v., doc.nr. 012017
4.Getuigen [persoon 16], gehoord ter terechtzitting van 15 en 29 maart 2011, getuige [persoon 38], gehoord ter terechtzitting van 23 mei en 7 juni 2011, de anonieme getuige NN1, gehoord door de rechter commissaris op 1 september 2011 en ter terechtzitting van 19 en 24 januari 2012, de anonieme bedreigde getuige F1, meerdere malen gehoord bij de rechter-commissaris en de beperkt anonieme getuige F3, meerdere malen gehoord bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 2 en 12 december 2011 en 23 en 24 januari 2012.
5.Proces-verbaal van bevindingen van CIE-officier M. Zwinkels van 10 januari 2012, met bijlage, doc.nr. 012199, dig. p. 9.
6.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek stoffelijk overschot van 12 april 2002, doc.nr. 011925
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2012, p. 28
8.Proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2005, doc.nr. 000210
9.Geschrift, zijnde een deskundigenrapport van 17 januari 2006, opgemaakt door [persoon 39], patholoog, doc.nr. 001431
10.Geschriften, zijnde een deskundigenrapport van 4 augustus 2006 en een verbeterd deskundigenrapport van 19 maart 2010, opgemaakt door ing. [persoon 40], doc.nrs. 000171 en 011571. Proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2005, p.2, doc.nr. 000173. Proces-verbaal overzicht gemaakte foto’s onderzoek [D] van 17 december 2007, doc.nr. 001748
11.Proces-verbaal van bevindingen bij technisch onderzoek van 27 juni 2006, doc.nr. 000170, inspreek proces-verbaal van 12 december 2005, doc.nr. 000172 en proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2005, doc.nr. 000173
12.Inspreek proces-verbaal van 12 december 2005, doc.nr. 000172 en proces-verbaal overzicht gemaakte foto’s onderzoek [D] van 17 december 2007, doc.nr. 001748
13.Proces-verbaal van bevindingen bij technisch onderzoek van 27 juni 2006, doc.nr. 000170, inspreek proces-verbaal van 12 december 2005, doc.nr. 000172 en proces-verbaal overzicht gemaakte foto’s onderzoek [D] van 17 december 2007, doc.nr. 001748
14.Proces-verbaal van bevindingen bij technisch onderzoek van 27 juni 2006, doc.nr. 000170 en proces-verbaal overzicht gemaakte foto’s onderzoek [D] van 17 december 2007, doc.nr. 001748
15.inspreek proces-verbaal van 12 december 2005, doc.nr. 000172
16.Geschrift, zijnde een deskundigenrapport wapen- en munitieonderzoek van 24 februari 2006, opgemaakt door [persoon 41], doc.nr. 000178
17.Geschrift, zijnde een deskundigenbericht van 6 april 2009, opgemaakt door [persoon 41], p. 3, doc.nr. 010830
18.Geschrift, zijnde een deskundigenrapport wapen- en munitieonderzoek van 24 februari 2006, opgemaakt door [persoon 41], doc.nr. 000178 en een geschrift, zijnde een deskundigenbericht van 6 april 2009, opgemaakt door [persoon 41], doc.nr. 010830
19.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 15 augustus 2007, opgemaakt op 3 september 2007, p. 15 en 16, doc.nr. 001031
20.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 8 februari 2008, p. 7 e.v. doc.nr. 002580 en proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 5
21.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 3
22.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 15 augustus 2007, opgemaakt op 3 september 2007, p. 15 en 16, doc.nr. 001031
23.Proces-verbaal van de terechtzitting van 16 april t/m 11 mei 2009, p. 23
24.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 15, letterlijke uitwerking, van 2 november 2006, p. 58, 59 en 63 e.v., doc.nr. 009079 en proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 15 maart 2007, p.2, doc.nr. 000428
25.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 10
26.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 16 mei 2007, p. 6, doc.nr. 000485
27.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 54 en proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 15 maart 2007, doc.nr. 000428
28.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 15, letterlijke uitwerking, van 2 november 2006, p.66 en 68, doc.nr. 009079
29.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 10 en proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 15, letterlijke uitwerking, van 2 november 2006, doc.nr. 009079
30.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 15 maart 2007, doc.nr. 000428
31.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 11
32.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 12 en proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 15 maart 2007, doc.nr. 000428
33.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 15, letterlijke uitwerking, van 2 november 2006, p. 71 e.v., doc.nr. 009079
34.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 12
35.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 24 mei 2007, p.41, doc.nr. 000499
36.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 14 e.v. en proces-verbaal van verhoor van G. [verdachte], kluisverklaring 15, letterlijke uitwerking, van 2 november 2006, p. 72, doc.nr. 009079
37.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 19, 22 en 23 en proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 15 maart 2007, doc.nr. 000428
38.Proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, pag. 7
39.Proces-verbaal van bevindingen inhoudende een verklaring van getuige [persoon 9] van 2 november 2005, opgemaakt op 26 juli 2007, doc.nr. 000063 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 9] van 7 februari 2006, doc.nr. 000064
40.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 10] van 3 november 2005, opgemaakt op 16 november 2005, p. 6, 8, 12 en 13, doc.nr. 000793
41.Proces-verbaal van bevindingen van een gesprek met getuigen [persoon 10] en [persoon 11] van 2 november 2005, doc.nr. 000786 en proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 11] van 3 november 2005, opgemaakt op 22 november 2005, doc.nr. 000058
42.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 12] van 2 november 2005, doc.nr. 000061
43.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 13] van 2 november 2005, doc.nr. 000060
44.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 13] van 4 juni 2007, opgemaakt op 12 juni 2007, doc.nr. 010264
45.Proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2009, doc.nr. 011146 en proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van getuige [persoon 14] van 11 januari 2010, doc.nr. 011371
46.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 15] van 2 augustus 2007, opgemaakt op 6 augustus 2007, doc.nr. 000852
47.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 15] bij de rechter-commissaris op 26 januari 2009, p.5, doc.nr. 010847
48.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] van 24 april 2008, opgemaakt op 6 mei 2008, p. 4 e.v., doc.nr. 003566 en proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, p. 26 e.v.
49.Proces-verbaal van bevindingen van verhoor van getuige [persoon 16] van 31 januari 2008, opgemaakt op 1 februari 2008, doc.nr. 007495
50.Proces-verbaal van 19 maart 2007, doc.nr. 000245
51.Proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2007, doc.nr. 000247, proces-verbaal van bevindingen van 22 juni 2007, doc.nr. 000483 en een geschrift, zijnde een deskundigenrapport wapen- en munitieonderzoek, opgemaakt door [persoon 41] op 6 juli 2007, doc.nr. 000808
52.Geschift, zijnde een deskundigenrapport onderzoek aan “big shopper” tas, aangetroffen op 20 maart 2007, opgemaakt door dr. [persoon 42] op 26 juni 2007, doc.nr. 000377
53.Proces-verbaal van bevindingen schietproef ’t Harde van 25 september 2007, doc.nr. 001036
54.Proces-verbaal aantreffen hulzen van 11 oktober 2007, doc.nr. 001340 en proces-verbaal van terechtzitting van 15 juni t/m 2 juli 2009, inhoudende de eigen waarneming van de rechtbank tijdens de schouw op 22 juni 2009, pag. 60 e.v.
55.Geschrift, zijnde een deskundigenrapport wapen- en munitieonderzoek, opgemaakt door [persoon 41] op 6 november 2007, doc.nr. 001404
56.Geschrift, zijnde een deskundigenrapport vergelijkend samenstellingsonderzoek munitiedelen, opgemaakt door ing. [persoon 43] op 17 december 2007, doc.nr. 001734
57.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] van 31 mei 2007, p. 3 e.v., doc.nr. 000282
58.Proces-verbaal van doorzoeking van 13 februari 2007, opgemaakt op 3 mei 2008, p. 6, doc.nr. 003577
59.Proces-verbaal van bevindingen van 26 mei 2008, pag. 2, doc.nr. 003635
60.Proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2007, met bijlage, doc.nr. 001540
61.Proces-verbaal van tonen foto van 19 april 2007, doc.nr. 000255
62.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 15, van 2 november 2005, doc.nr. 000421
63.Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2006101363-1 van 20 april 2006, opgemaakt door de daartoe
64.Een verslag, nummer 2006.04.20.262 van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 1 mei 2006, opgemaakt door de beëdigde deskundige [persoon 45], arts en patholoog-anatoom, inhoudende de verklaring van voornoemde deskundige (ZD DSK BIJLA56 NFI 005137, pagina 2, 8).
65.Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2006101363 van 14 juni 2006, opgemaakt door de daartoe
66.Proces-verbaal van samenvatting d.d. 10 oktober 2006, doc. nr. 004259.
67.Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2006101363 van 1 mei 2006, opgemaakt door de daartoe
68.Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2006101363 van 5 juli 2006, opgemaakt door de daartoe
69.Een verslag, nummer 2006.04.20.262 van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juni 2006, opgemaakt
70.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 20] op 20 april 2006, doc.nr. 004476, p. 1 en 2; proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 20] op 31 augustus 2006, doc.nrs. 004479, 004480 en 004252
71.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april 2009 t/m 11 mei 2009, p. 38, 39 en 43 e.v.
72.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] door de rechter-commissaris d.d. 15 maart 2007, p. 3, doc. nr. 000437, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009, p. 44 en 46.
73.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 23 augustus 2007, opgemaakt op 3 oktober 2007, p. 15-17, doc.nr. 001181, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april 2009 t/m 11 mei 2009, p. 43 en 44.
74.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april 2009 t/m 11 mei 2009, p. 44 en 46.
75.proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 03, p. 11, doc.nr. 000409.
76.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009, p. 45, proces-verbaal van verhoor van [verdachte], kluisverklaring 03, p. 11 en 12, doc.nr. 000409.
77.Proces-verbaal van 2 februari 2007 van het verhoor van de getuige [verdachte] d.d. 10 oktober 2006, doc.nr. 000409, pag. 10; proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009 p. 45
78.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009, p. 39, 46 en 52.
79.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009, p. 46 en 47.
80.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 april t/m 11 mei 2009, p. 46.
81.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 19 juni 2007, doc. nr. 000489 pag. 4
82.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 12 september 2006, doc.nr. 000408, p. 2.
83.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 10 oktober 2006, doc.nr. 000409, p. 6.
84.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 10 oktober 2006, doc.nr. 000409, p. 15 en 16.
85.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 23 augustus 2007, doc.nr. 001181, p. 16.
86.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 12 september 2006, doc.nr. 000408, p. 2.
87.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] op 6 september 2007, doc.nr. 001321, p. 21.
88.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 21] van 21 juni 2007, opgemaakt op 21 juni 2007, p. 1, doc.nr. 003487, proces-verbaal van verhoor van getuige door de rechter-commissaris d.d. 23 maart 2009, p. 2 en 3, doc. nr. 010781.
89.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] van 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 9, 11, 12 en 13.
90.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] van 27 juli 2006, doc.nr. 004900, p. 14, 33 en 34.
91.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 13.
92.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] van 8 juli 2006, doc.nr. 4960, p. 11.
93.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 14 en 15.
94.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 18, 21, 38 en 71; proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 10 oktober 2006, doc.nr. 4903, p. 4.
95.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 80.
96.Proces-verbaal van verhoor A.de Boer op 10 oktober 2006, doc.nr. 004903, p. 1 en 2.
97.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 75
98.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 9 juli 2006, doc.nr. 004962, p. 16.
99.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 80.
100.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 9 juli 2006, doc.nr. 004962, p. 44 en 45.
101.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 8 juli 2006, doc.nr. 004960, p. 116.
102.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 16 en 17.
103.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 22.
104.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 11 januari 2007, doc.nr. 004905, p. 14.
105.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 8 juli 2006, doc.nr. 004960, p. 92.
106.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] van 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p.20 en 21.
107.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 8 juli 2006, doc.nr. 004960, p. 97, 107; proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 9 juli 2006, doc.nr. 004962, p. 16, 26 en 27; proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 11 januari 2007, doc.nr. 004905, p. 31 en 32
108.Proces-verbaal van verhoor [persoon 22] op 13 juli 2006, doc.nr. 004964, p. 83.
109.Proces-verbaal van 2 augustus 2006 van het verhoor van de getuige [persoon 22] d.d. 13 juli 2006, doc.nr. 004964, pagina 53 en 56.
110.Proces-verbaal van verhoor [persoon 24] bij de rechter-commissaris op 23 februari 2007, doc.nr. 003831, p. 2.
111.Proces-verbaal va verhoor [persoon 24] 9 augustus 2006, doc.nr. 004914, pag. 6
112.Proces-verbaal van verhoor [persoon 24] op 18 september 2006, doc.nr. 004916, p. 18.
113.Proces-verbaal van verhoor [persoon 23] op 7 juli 2006, doc.nr. 004528, p.2.
114.Proces-verbaal van verhoor [persoon 23] op 9 juli 2006, doc.nr. 004529, p. 2 en 3.
115.Proces-verbaal van verhoor [persoon 23] op 7 juli 2006, doc.nr. 004528, p. 1.
116.Proces-verbaal van verhoor [persoon 23] op 9 juli 2006, doc.nr. 004529, p. 10.
117.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 5, 6.
118.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 30 november 2006, doc.nr. 004943, p. 6.
119.Proces-verbaal van bevindingen betreffende uitschrijven bekeuring van 30 augustus 2006, doc.nr. 004203.
120.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 6;
121.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 13 en 14; proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, p. 32 en 33.
122.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, p. 20.
123.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 6, 7, 8 en 13
124.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, pag. 14
125.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 6, 7, 8 en 13; proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, pag. 30
126.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.n.r. 004982, p. 9.
127.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.n.r. 004982, p. 10
128.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 8 - 11.
129.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, p. 2.
130.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 20.
131.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, p. 3.
132.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 12.
133.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, p. 22.
134.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] van 22 oktober 2006, doc.nr. 004970, p. 9 en 10; proces-verbaal van verhoor [persoon 25] van 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 16.
135.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 12 en 13.
136.Proces/verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 004986, p. 25.
137.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 13, 17 en 18.
138.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.nr. 004982, p. 13, 15.
139.Proces-verhaal van verhoor [persoon 25] bij de rechter-commissaris op 23 februari 2007, doc.nr. 003832, p. 5.
140.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 26 januari 2007, doc.nr. 4986, p. 2.
141.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 21 december 2006, doc.nr. 004948, p. 26, 27, 28.
142.proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 24 januari 2007, doc.nr. 004950, p. 12.
143.Proces-verbaal van verhoor [persoon 25] op 22 januari 2007, doc.n.r. 004982, p. 9.
144.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 13 december 2006, doc.nr. 004948, p. 23.
145.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2006 ivm tonen foto [medeverdachte 4] aan [persoon 26] op 13 december 2006, doc.nr. 004457.
146.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 13 december 2006, doc.nr. 004948, p. 44.
147.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 31 oktober 2006, doc.nr. 004943, p. 17.
148.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 13 december 2006, doc.nr. 004948, p. 29.
149.Proces-verbaal van verhoor [persoon 26] op 13 december 2006, doc.nr. 004948, p. 12 - 15, 19.
150.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] in Marokko op 19 april 2007, doc.nr. 004989, p. 2, 4, 5.
151.Proces-verbaal van bevindingen [F] tapgesprekken van 28 juli 2006, doc.nr. 004128.
152.Proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2008, doc.nr. 002674.
153.Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2006, doc.nr. 005414, p. 3 - 5.
154.Proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2006, doc.nr. 005417, p. 5.
155.Proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2006, doc.nr. 004148, p. 1; proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2006, doc.nr. 005413, p. 2 en 3.
156.Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2006, doc.nr. 005413, p. 4 en 5.
157.Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2006, doc.nr. 005414, p. 2 en 3.
158.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 13 februari 2007, doc.nr. en proces-verbaal bevindingen “kentekenbriefje met daarop kentekens van Audi’s en Mercedesbusje gebruikt bij liq” van 25 juni 2007, doc.nr. 000336.
159.Rechtbank Amsterdam 27 oktober 2008, doc.nr. 010824
160.Rechtbank Amsterdam 27 oktober 2008, doc.nr. 010834
161.Gerechtshof Amsterdam 16 november 2009, doc.nr. 011432 en doc.nr. 011433
162.doc.nr. 004982, pag. 11
163.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 maart 2007, doc.nr. 000438, p. 2.
164.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 3.
165.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 maart 2007, doc.nr. 000438. p. 2.
166.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, , doc. nr. 011416, p. 4.
167.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 maart 2007, doc.nr. 000438. p. 2.
168.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 5.
169.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 maart 2007, , doc.nr. 000438. p. 2. en proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 5.
170.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 6.
171.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 maart 2007, doc.nr. 000438, p. 3.
172.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. melding [persoon 2] op 3 februari 2005, opgemaakt d.d. 10 februari 2005, doc.nr. 03724.
173.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 2] op 22 december 2008 bij de rechter-commissaris
174.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 2] op 22 december 2008 bij de rechter-commissaris
175.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 17 april 2009, doc.nr. 010853, p. 3.
176.Proces-verbaal van bevindingen restinformatie, opgemaakt op 11 februari 2005, doc nr. 003725, dig. p. 4.
177.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 10.
178.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken videobeelden (met bijlage), opgemaakt op 22 februari 2005, doc.nr. 003739.
179.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2009, doc. nr. 011416, p. 5.
180.Proces-verbaal van observatie op 7 februari 2005, opgemaakt d.d. 18 februari 2005, doc.nr. 003737.
181.Proces-verbaal van bevindingen herkenning [verdachte], opgemaakt d.d. 25 juni 2007, doc.nr. 000335.
182.Proces-verbaal van bevindingen herkenning [verdachte], opgemaakt d.d. 26 juni 2007, doc.nr. 000334.
183.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 3 augustus 2006, doc.nr. 004080 en proces-verbaal van relaas zaaksdossier [B], opgemaakt op 24 september 2008, doc.nr. 009330, dig. p. 9.