Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Algemene overwegingen in alle zaken
7 januari 2010 en 25 januari 2010 [1] – ten laste gelegd dat:
,met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meer vuurwapens, negen, keer, althans een of meermalen, geschoten in het lichaam van die [persoon 4], waardoor die [persoon 4] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden,
- een kalasnikov M70 machinegeweer (een volautomatisch wapen serienummer 6533330, 1990,) en/of
- een stroomstootwapen en/of een pepperspraywapen (merk Scorpion) en/of
- twee handgranaten (type M75, compleet) en/of
- 59, althans een aantal patronen, en/of
- een groot aantal hagelpatronen
- een dubbelloops pistool (kal. .25 automatic, serienummer 354689), en/of
- een pistool ( merk Glock, type 19, kal 9mm), en/of
- een pistool ( merk Glock, type 31, kal 357), en/of
- een pistool ( merk CZ type VZOR 50 cal, kal.7.65, serienummer C64337), en/of
- twee,althans een pistolen ( merk Pietro Beretta, model 70, kal 7.65), en/of
- een revolver (merk Smith en Wesson, type 357 magnum,model 686-3), en/of
- een kogelgeweer (serienummer 75852, merk BRNO, kal. 7x64), en/of
- een hagelgeweer (merk Protecta, serienummer AO1383),
- een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Walther, type P22, kaliber .22 l.r., serienummer G030345, en/of
- een wapen van categorie III, te weten een of meer patroonhouder(s), (telkens) ingericht voor kaliber .22 l.r. (telkens) bestemd voor (dit/een) Walther pistool, en/of
- munitie van categorie III, te weten 77, althans meerdere, (knal)patronen, kaliber 9mm, met bodemstempel 9mm PA Knall en/of RWS,
- een of meermalen voorzien van één of meer vuurwapens met munitie en/of van speciaal daartoe aangeschafte kleding en/of een of meer personenauto's, op een tijdstip waarop die [persoon 3] door die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] daar verwacht werd, naar de woning van die [persoon 3] en/of naar café "[naam A]" is/zijn toegegaan en/of
- een of meermalen op een door die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] geschikt geachte plaats op die [persoon 3] heeft/hebben gewacht en/of
- een of meermalen die [persoon 3] naar diens woning is/zijn gevolgd en/of
- met een (geladen) vuurwapen in de richting van die [persoon 3] is/zijn
- gelopen,
“ … ter voorbereiding van de misdrijven als bedoeld in de artikelen 9 en/of 31 Wet wapens en munitie, opzettelijk wapens en munitie van categorie(en) II en/of III”.
1.Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
“de overtreding van de artt. 9, 22, 26, 31 juncto 55 Wet wapens en munitie”(zaak B feit 6), de inhoud en omvang van het verwijt, tegen de achtergrond van het dossier en verhandelde ter zitting, onvoldoende duidelijk is geworden en de dagvaarding in zoverre nietig dient te worden verklaard.
2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie
naar de ten laste gelegde feiten.
Bewijsuitsluitingals reactie op een vormverzuim kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Strafverminderingkomt slechts in aanmerking als de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden dat is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en de strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
- De wet staat blijkens haar tekst en totstandkomingsgeschiedenis als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen uitsluitend vermindering van de strafeis toe en kleine gunsten in het kader van het opportuniteitsbeginsel. De stelling van het openbaar ministerie dat uit het opportuniteitsbeginsel verdergaande bevoegdheden voortvloeien is onjuist.
- De deal bevat een verkapte immuniteitstoezegging, in ieder geval waar niet wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie. Ook op andere punten is de omvang van de vervolging discutabel (zaak [persoon 7]) of door het onderzoek ter terechtzitting discutabel geworden (zaken [persoon 9] en [persoon 8]). Het openbaar ministerie heeft zich ten onrechte niet de vrijheid voorbehouden om voor feiten waarover alleen de verklaring van de kroongetuige voorhanden was, alsnog tot vervolging over te gaan als meer bewijsmateriaal zou worden gevonden. Mede als gevolg daarvan wordt [medeverdachte 7] niet vervolgd voor feiten waarvoor één of meer andere verdachten wel vervolgd worden.
- De met de kroongetuige overeengekomen basisstrafeis van 16 jaren is zeer onevenredig aan de strafeisen jegens medeverdachten. De onevenredigheid klemt temeer nu bij de basisstrafeis ook nog rekening zou zijn gehouden met een aantal niet ten laste gelegde feiten. Kennelijk is er sprake van een deels verkapte toezegging tot strafvermindering. Deze is in strijd met artikel 226g, eerste lid, Sv.
- In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken van het College van Procureurs-Generaal wordt toegestaan dat aan de getuige wordt toegezegd, de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met ten hoogste de helft. Dit is in strijd met de wet. Uit de toevoeging van de laatste volzin aan artikel 226g, eerste lid, Sv blijkt duidelijk dat de wetgever andere toezeggingen zonder expliciete wettelijke regeling onmogelijk achtte en ook heeft willen voorkomen.
- In deze zaak is volledig van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgezien. Dit is in strijd met de wet en de Aanwijzing.
- Een overeenkomst met een getuige die zelf een levensdelict op zijn geweten heeft, is op zichzelf niet door de wetgever uitgesloten. Gelet op de toegenomen verdenking tegen [medeverdachte 7] dat hij actief betrokken is geweest bij de dood van [persoon 9] en een aanslag op [persoon 10] heeft uitgelokt, voldoet de overeenkomst tussen het openbaar ministerie en [medeverdachte 7] bij de huidige stand van zaken echter niet langer aan de proportionaliteitseis.
- Bepaalde gedragingen waarover [medeverdachte 7] verklaarde waren volgens de inschatting destijds verwerpelijk maar niet strafbaar (bv. voorverkenningen [persoon 11] en [persoon 12]). Hiervoor kon [medeverdachte 7] dus niet worden vervolgd. Voor andere gedragingen was de verklaring van [medeverdachte 7] het enige beschikbare bewijsmiddel (bv. zaak [persoon 7]). Besloten is [medeverdachte 7] voor deze gedragingen niet te vervolgen omdat zij onvoldoende bewijsbaar werden geacht. Na het sluiten van de overeenkomst mocht [medeverdachte 7] erop vertrouwen dat hij voor deze zaken niet alsnog zou worden vervolgd, tenzij zou blijken dat hij daarover opzettelijk niet naar waarheid heeft verklaard.
- De strafeis is gebaseerd op alle verwerpelijke gedragingen waarover [medeverdachte 7] heeft verklaard, dus ook op de feiten waarvoor hij niet wordt vervolgd. Bij de bepaling van de strafeis is gelet op de ernst van de feiten, alsmede op het feit dat [medeverdachte 7] door zich te melden zijn eigen vervolging heeft mogelijk gemaakt terwijl hij bij het openbaar ministerie niet in beeld was, en zijn leven wilde beteren.
- Artikel 226g Sv doet niet af aan het reguliere opportuniteitsbeginsel.
- Ook bij de toepassing van de ontnemingsregeling is het opportuniteitsbeginsel van toepassing. Voor zover de Aanwijzing het afzien van een ontnemingsvordering tot slechts de helft van het wederrechtelijk verkregen voordeel toestaat, is zij te stellig geformuleerd, omdat zij in strijd is met het wettelijk vastgelegde opportuniteitsbeginsel.
- Op grond van dit opportuniteitsbeginsel is afgezien van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [medeverdachte 7] bood op het moment dat de deal gesloten werd geen verhaal, en in verband met te treffen getuigenbeschermingsmaatregelen zou executie in een later stadium moeilijk worden. Verder was het te ontnemen bedrag lager dan het bedrag waarop [medeverdachte 7] op grond van de RBO aanspraak kon maken.
Inzake Opsporingvan de Parlementaire Enquetecommissie Opsporingsmethoden (hierna: Commissie Van Traa). Deze Commissie constateerde dat in de opsporingspraktijk tal van ingrijpende en soms ook discutabele opsporingsmethoden werden gehanteerd waarvoor geen wettelijke grondslag bestond, dat de legitimiteit van de rechtshandhaving in het geding was en dat opsporing in de toekomst zou moeten plaatsvinden op de wijze bij de wet voorzien. De rechter zou de toepassing van het gebruik van de gehanteerde opsporingsmethodes aan de wettelijke normering moeten toetsen. Om deze toetsing mogelijk te maken, zou het gebruik van opsporingsmethoden expliciet moeten worden vastgelegd.
détournement de pouvoir. [11]
détournement de pouvoirdoor degene tegen wie de verklaring was afgelegd. Hij bleef van oordeel dat aanvullende wetgeving pas aan de orde diende te komen als de rechter toezeggingen die volgens de Aanwijzing toelaatbaar zouden zijn, ontoelaatbaar zou achten wegens een ontoereikende wettelijke verankering. Uiteindelijk heeft de Eerste Kamer, na de Minister nog eens op de mogelijke juridische risico’s van een dergelijke inrichting van het stelsel van toezeggingen aan criminele getuigen te hebben gewezen, het wetsvoorstel aangenomen waarin uitsluitend strafvermindering werd geregeld.
omvang van de vervolgingoverweegt de rechtbank als volgt.
plea bargaining) en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
het achterwege laten van vervolgingvan [medeverdachte 7] voor bepaalde feiten waarover hij heeft verklaard (met name de zaken [persoon 12], [persoon 11] en [persoon 7]), is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
toezeggeneen vordering tot ontneming tot ten hoogste de helft van het wederrechtelijk verkregen bedrag achterwege te laten. Deze toezegging kan de vorm aannemen van een schikking ex artikel 511 Sv. Een dergelijke toezegging komt aan de orde op het moment dat het openbaar ministerie normaal gesproken, dus als er geen overeenkomst tot het afleggen van verklaringen was, tot ontneming van het volledige bedrag zou overgaan.
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 7] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarbij is van belang dat [medeverdachte 7] na ommekomst van een langdurige vrijheidsstraf door middel van getuigenbeschermingsmaatregelen vanaf de grond een zelfstandig bestaan zou moeten gaan opbouwen, waardoor een ontnemingsmaatregel in feite een vestzak-broekzak-kwestie zou worden. Bovendien is een voorbehoud gemaakt voor het geval alsnog verhaalsmogelijkheden zouden blijken te bestaan.
- De toenmalige CIE-officier van justitie De Haas heeft aan [medeverdachte 7] diverse toezeggingen gedaan over de strafeis en over getuigenbescherming. Daarbij is bewust het grootste gedeelte van de toezeggingen in de getuigenbeschermingsovereenkomst ondergebracht. Het doel daarvan was de toezeggingen aan het zicht van de verdediging en de rechtbank te onttrekken.
- Uit de wetsgeschiedenis en de nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming blijkt dat de wetgever niet voor ogen heeft gestaan dat de te beschermen persoon inhoudelijke bemoeienis zou hebben met zijn beveiliging. Waar de Instructie getuigenbescherming ruimte laat voor onderhandelingen tussen de bedreigde persoon en het openbaar ministerie, is zij in strijd met de wet en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan.
- Voor [medeverdachte 7] zijn de hem in het kader van zijn getuigenbescherming toegezegde gelden doorslaggevend geweest om in te stemmen met tactisch gebruik van zijn verklaringen. De getuigenbeschermingsafspraken maken daarom materieel onderdeel uit van de OM-deal.
- De toezeggingen in het kader van getuigenbescherming zijn ten onrechte niet aan de rechter-commissaris voorgelegd in het kader van de toetsing van de OM-deal.
- In 2008 en 2009 zijn nieuwe afspraken over getuigenbescherming gemaakt met de kroongetuige. De getuigenbeschermingsmaatregelen die toen aan [medeverdachte 7] zijn toegezegd gaan veel verder dan wat de wetgever voor ogen heeft gestaan en van de beschermingsmaatregelen die in andere gevallen worden getroffen. Met name is de verstrekking van een geldbedrag aan de getuige om zijn eigen beveiliging te regelen in plaats van het treffen van feitelijke beschermingsmaatregelen onrechtmatig. Er is sprake van een verkapte beloning voor afgelegde verklaringen.
- Het openbaar ministerie heeft geprobeerd ook de nadere afspraken in 2008 en 2009 zoveel mogelijk geheim te houden. De informatie die wel is verstrekt was misleidend. Een deel van de relevante informatie ontbreekt nog steeds.
- Tevens zijn onbekend gebleven toezeggingen gedaan omtrent beveiliging van een aanverwant van [medeverdachte 7], met wie [medeverdachte 7] geen nauwe banden onderhield. Dit zijn verboden toezeggingen ten behoeve van een derde.
dietoetsing nodig heeft. Bijzonderheden over te treffen getuigenbeschermingsmaatregelen horen hierbij in beginsel niet, aangezien het getuigenbeschermingstraject als regel niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
a contrariogeïnterpreteerd), evenals uit de Aanwijzing toezeggingen getuigen (punt 7:3, 3e gedachtestreep). Een zinvolle toets van de afspraak door verdediging en zittingsrechter is zonder die inzichtelijkheid ook niet denkbaar. De kluisverklaringen zijn in dit verband als normale processen-verbaal te beschouwen. Het openbaar ministerie valt met name te verwijten dat het niet alle voor de waarheidsvinding relevante uitlatingen van [medeverdachte 7] uit die voorfase van oriënterende gesprekken, dealbesprekingen en kluisverhoren - over [persoon 13], maar ook anderszins [X-relevante] opmerkingen - heeft ingebracht. Door het achterhouden van de [persoon 13]-informatie is aan de waarheidsvinding onherstelbare schade toegebracht.
- dat [persoon 15] op de vermeende drie jaar oude lijst stond,
- dat de raadsman van [medeverdachte 7] vragen stelde tijdens de verhoren, onder meer kluisverklaring 15,
- dat de daadwerkelijke reden voor [medeverdachte 7] om de OM-deal aan te gaan was gelegen in zijn vrees dat [medeverdachte 4] hem voor zou zijn of dat er sporen van hem zouden zijn aangetroffen,
- dat [medeverdachte 7] op 22 november 2006 in het overleg bekende in de eerste kluisverklaring te hebben gelogen over opdrachtverstrekking door [persoon 13] tot de moord op [persoon 16],
- dat [medeverdachte 7] niets wist over de moord op [persoon 4].
ontlastende informatieblijft echter te allen tijde ontoelaatbaar, omdat daarmee de integriteit van de rechtspleging in het geding komt en risico’s ontstaan voor schade aan de materiële waarheidsvinding. [29]
evidencein their possesion for or against the accused”. [31] Het recht van de verdachte om kennis te nemen van relevant bewijsmateriaal is volgens het Hof echter niet absoluut. Er kunnen andere belangen zijn die hiertegen moeten worden afgewogen, zoals nationale veiligheid, bescherming van getuigen tegen de dreiging van repressailles en geheimhouding van opsporingsmethoden. Het achterhouden van informatie voor de verdachte moet wel strikt noodzakelijk zijn, hetgeen het Hof ter beoordeling overlaat aan de nationale rechter, en er moeten voldoende compenserende mogelijkheden tot verweer worden geboden in de procedure voor de gerechtelijke autoriteiten. [32] De noodzaak tot geheimhouding moet in ieder geval worden getoetst door een rechterlijke autoriteit en niet door de vervolgende instantie zelf. [33]
nietbij de processtukken voegt voordat de rechter-commissaris de afspraak rechtmatig heeft beoordeeld. Deze bepaling is niet alleen van belang in de situatie dat de voorgenomen afspraak door de rechter-commissaris onrechtmatig wordt beoordeeld, maar ook in de situatie dat het niet tot een voorgekomen afspraak komt, omdat de onderhandelingen tussen de officier van justitie en de potentiële getuige in een eerder stadium zijn gestrand.
in beginselter kennisneming van verdediging en rechter worden voorgelegd. Deze transparantieverplichting gaat echter niet zo ver dat, zoals de raadsman voorstaat, over elk inhoudelijk contact met de kroongetuige in die voorfase inzicht moet worden verschaft. Naar het oordeel van de rechtbank dient hier een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de kluisverklaringen en anderzijds de oriënterende gesprekken en dealbesprekingen. Na een uiteenzetting over de daarbij behorende verschillende uitgangspunten zal de rechtbank telkens direct overgaan tot de beoordeling van de vraag of het openbaar ministerie is tekortgeschoten in zijn transparantieverplichting.
conclusiedat indien een OM-deal volgt, kluisverklaringen als processtukken moeten worden aangemerkt en in het dossier gevoegd,
indien en voor zoverdeze kluisverklaringen inhoudelijk relevant zijn voor de beoordeling van een tenlastegelegd dealfeit in de zaak tegen een medeverdachte over wie de kroongetuige verklaart. Een kluisverklaring is immers ook het resultaat van feitenonderzoek, waarbij in een gepland (kluis-)verhoor een tactische verklaring wordt afgelegd. Voorts is de kluisverklaring vervat in een wettig bewijsmiddel, te weten een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal kan als een bewijsmiddel in de zin van artikel 344 lid 1 sub 2 Sv worden aangemerkt. Aan een ambtsedig proces-verbaal komt op grond van artikel 344 lid 2 Sv bijzondere bewijskracht toe.
nietvoegen van zaaksrelevante informatie afwijkt van het te hanteren relevantiecriterium voor de dossiervorming, maar desondanks nodig werd geacht om de potentiële getuige vrijer en concreter te kunnen laten verklaren. Het argument van het openbaar ministerie dat uit de wetsgeschiedenis bij het Wetsvoorstel Herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken kan worden afgeleid dat een kluisverklaring geen processtuk is, wordt evenmin gevolgd. Waar de minister in de door het openbaar ministerie aangehaalde tekst stelt dat de kluisverklaring “toch grotendeels buiten het bestek van dit voorstel valt” is bepaald niet uit te sluiten dat hij doelt op een kluisverklaring in de situatie dat géén OM-deal volgt. [40]
grootbelang moet worden geacht te zijn, niet achtergehouden mag worden.
dealbespreking van 22 november 2006over [persoon 13] (door een raadsman aangeduid als [persoon 13]-klus-vragen-[plaats]-verhaal).
niet ingebrachte dealbesprekingenen
vijf á zes oriënterende gesprekkenvan de CIE met [medeverdachte 7], op de inhoud aftastend zijn gebleven en dat het openbaar ministerie deze had ingebracht, indien en voor zover daaruit een beeld naar voren was gekomen dat in relevante mate afwijkt van hetgeen [medeverdachte 7] overigens in zijn kluis- of zittingsverklaringen naar voren heeft gebracht en voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in zijn geheel van groot belang is.
constateertdat, tegen de achtergrond van het aan [medeverdachte 8] gemaakte verwijt, genoemd verweer en voorts mede gelet op de voor [medeverdachte 8] belastende verklaringen van Q5 (medio mei 2010 ingebracht) en die van [persoon 19] (vanaf het begin in het dossier), de rol van [persoon 13] en de verhouding tussen [medeverdachte 8] en [persoon 13] - en daarmee ook de weggelaten [persoon 13]-informatie - in toenemende mate van belang werd voor een optimale waarheidsvinding rondom de aan [medeverdachte 8] ten laste gelegde liquidatiefeiten. De rechtbank constateert verder dat de achtergehouden [persoon 13]-informatie, in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het verhandelde ter zitting en het dossier bezien, bepleitbaar enige ondersteuning biedt voor genoemd verweer van [medeverdachte 8]. Ook zou daaruit mogelijk een andere, lichtere rol van [medeverdachte 8] (dan die van oprichter en/of leidinggevende, zoals tenlastegelegd) binnen de vermeende criminele organisatie, afgeleid kunnen worden. Daar komt bij dat waar de verklaringen van [medeverdachte 7] over [medeverdachte 8] uitsluitend van horen zeggen zijn en veelvuldig conclusies bevatten, hij in de weggelaten informatie uit eigen waarneming [persoon 13] prominent als opdrachtgever neerzet die zich ook feitelijk met de uitvoerders bemoeit. In ieder geval is de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 7] over de opdrachtverstrekking (en daarbij te hanteren tijdlijn) in de zaken [persoon 4] en [persoon 3], zodra de weggelaten [persoon 13]-informatie erbij werd betrokken, er “
niet helderder” op geworden. Dit gegeven heeft mede ten grondslag gelegen aan de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte 8]. [45] Deze voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen rondom de opdrachtverstrekking van de kroongetuige relevante informatie, kan derhalve worden verondersteld voor de verdediging van [medeverdachte 8] van groot belang te zijn geweest.
overige verdachtendat hier geen benadeling is opgetreden tengevolge van het vormverzuim. Zij zijn niet concreet in hun verdediging geschaad.
.
zaak [persoon 9].Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 7], die steeds heeft verklaard [medeverdachte 3] te verdenken van de moord op [persoon 9] en hierbij zelf niet betrokken te zijn geweest, in feite zelf de dodelijke kogels op [persoon 9] afgevuurd. Mede hierom acht de verdediging (de verklaringen van) [medeverdachte 7] onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Door een onmagistratelijke proceshouding van het openbaar ministerie zou die zaak echter onvoldoende zijn uitgekristalliseerd, waardoor aan de waarheidsvinding een onherstelbare schade zou zijn toegebracht.
zaak [persoon 9]wijst de verdediging met name op de volgende punten:
- Het feit dat het openbaar ministerie [medeverdachte 7] niet voor de zaak [persoon 9] is gaan vervolgen, hoewel er naar de maatstaf die het openbaar ministerie tegenover andere verdachten binnen [X] hanteert, meer dan voldoende bewijsmateriaal voorhanden was. Hierdoor zou de verdediging een belangrijk wapen uit handen zijn geslagen om de onbetrouwbaarheid van [medeverdachte 7] aan te tonen;
- Het feit dat het openbaar ministerie voor de toekenning van de status van anoniem bedreigde getuige aan een door de verdediging aangedragen getuige een veel strenger criterium voorstond dan toen het ging om een door het openbaar ministerie aangedragen getuige;
- Het feit dat het openbaar ministerie, toen de getuigen F1 en F3 de gevraagde status eenmaal hadden verkregen, zich hier niet bij heeft neergelegd en zelfs handelingen heeft verricht waardoor de anonimiteit van de getuigen in gevaar kwam. Ten aanzien van F3 heeft het openbaar ministerie een dwangmiddel toegepast waardoor de identiteit van deze getuige bekend kon worden. Toen F3 zich bereid had verklaard om als beperkt anonieme getuige achter gesloten deuren te verklaren en de rechtbank aldus had besloten, heeft het openbaar ministerie op de geplande verhoordag bezwaar gemaakt tegen het sluiten van de deuren;
- Het feit dat het openbaar ministerie er zonder meer van uitging dat de door de verdediging ingebrachte getuigen niet naar waarheid verklaarden en suggereerde dat enkele raadslieden hierbij een bedenkelijke rol hadden gespeeld;
- Het feit dat een CIE-journaal van de getuige F3 uit 2007 pas aan het dossier is toegevoegd nadat F3 ter terechtzitting had verklaard, hoewel de verdediging herhaaldelijk had gevraagd naar CIE-informatie over de zaak [persoon 9]; toen het journaal eenmaal werd toegevoegd werd ook informatie toegevoegd waarvoor F3 geen toestemming had gegeven;
- Het feit dat dit CIE-journaal kennelijk geen aanleiding heeft gegeven tot nader onderzoek hoewel hierin werd gesproken over twee moorden waarbij [medeverdachte 7] betrokken zou zijn en waarover hij tijdens het dealtraject niet had verklaard;
- Het verzet van het openbaar ministerie tegen aanwezigheid van de verdediging bij het verhoor van de verdachte [persoon 20] en de gang van zaken tijdens dit verhoor;
- Het feit dat de artikelen uit de Metro en/of Spits waarin [medeverdachte 7] over de moord op [persoon 9] zou hebben gelezen en de reisgegevens van [medeverdachte 3] uit die periode niet aan het dossier zijn toegevoegd ondanks vele verzoeken van de verdediging.
de OM-deal niet op te zeggen en [medeverdachte 7] niet te vervolgen voor overtreding van artikel 192 Srhoewel [medeverdachte 7] herhaaldelijk heeft geweigerd verder als getuige te verklaren en volgens de verdediging herhaaldelijk niet naar waarheid heeft verklaard.
mogelijk voor andere verdachten ontlastende documenten en gegevens niet of niet tijdig aan het dossier hebben toegevoegd.
- Verklaringen van [persoon 21] die door het openbaar ministerie niet betrouwbaar werden geacht;
- Processen-verbaal betreffende een onderzoek bij Motel [naam B] naar aanleiding van een verklaring van [medeverdachte 7];
- Het feit dat bij het openbaar ministerie het besef was ontstaan dat [medeverdachte 7] waar hij sprak over de [naam C] een andere uitgaansgelegenheid op het oog had dan Q5 en mogelijk [persoon 19] waar zij spraken over de [naam C];
- Verklaringen van de getuige [persoon 22]
- Verklaringen van de getuige [persoon 23];
- Een verklaring van de getuige [persoon 24];
- Een proces-verbaal van de CIE inzake afpersing van [persoon 25] door [persoon 13];
- Een proces-verbaal van de CIE van mei 2006 dat [medeverdachte 8] weer in de [naam D] kwam;
- Het feit dat het openbaar ministerie heeft geweigerd een CIE-journaal van [medeverdachte 7] aan het dossier toe te voegen.
misleidende weergavevan een aantal verklaringen en/of de totstandkoming daarvan hebben gepresenteerd en een aantal onderzoeksbevindingen
eenzijdighebben
belichtof
hieruit in strijd met eerdere standpunten belastende conclusieshebben getrokken.
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen en verbatim uitwerkingen van verhoren van [medeverdachte 7], waardoor aan [medeverdachte 7] overmatig belastende uitspraken werden toegeschreven, en waardoor werd verhuld dat aan [medeverdachte 7] sturende vragen werden gesteld en dat [medeverdachte 7] verklaringen aanpaste na het ontvangen van informatie over de feiten waarover hij moest verklaren;
- Een gebrekkige verbatim weergave van het politieverhoor van [medeverdachte 7] van 24 mei 2007, waardoor werd verhuld dat sturingsinformatie was gegeven;
- Het feit dat de verbalisanten Z34, Z35 en Z36 tijdens RC-verhoren hebben ontkend sturingsinformatie te hebben verstrekt dan wel hebben gesteld zich daar niets meer van te kunnen herinneren;
- Gebrekkige zakelijke samenvattingen van verklaringen van [persoon 19], waardoor werd verhuld dat [persoon 19] oorspronkelijk weinig over verdachte [medeverdachte 1] had te melden;
- Een als belastend gepresenteerde onjuiste zakelijke samenvatting van de verklaring van [persoon 26];
- Onjuiste samenvattingen van verklaringen van de getuigen [persoon 27], [persoon 2], [persoon 12], [persoon 3] en [persoon 14] en een onjuiste beeldvorming over een vermeende relatie tussen verdachte [medeverdachte 8] en [persoon 28] in processen-verbaal van bevindingen;
- Een onjuiste en/of onvolledige weergave van verklaringen van de getuigen [persoon 27], [persoon 2], [persoon 19], [medeverdachte 7] en [persoon 12], en van verdachte [medeverdachte 3] tijdens requisitoir;
- Onjuiste conclusies uit een heimelijk opgenomen citaat van [persoon 29] en [persoon 30] tijdens requisitoir;
- Een onjuiste weergave door het openbaar ministerie van uitlatingen van de raadsman [persoon 31] over de verklaringen van de getuige [persoon 32];
- Eenzijdige analyses van tap- en telecomgegevens, waarbij onvoldoende aandacht werd besteed aan door de verdediging aangedragen verweren en alternatieve scenario’s;
- Het feit dat het openbaar ministerie bij requisitoir het standpunt heeft ingenomen dat [medeverdachte 8] betrokken zou zijn geweest bij het zogenaamde kantoorincident terwijl het eerder had betoogd dat deze betrokkenheid niet in rechte was vastgesteld.
- het feit dat het openbaar ministerie in het proces [X] niet open is geweest over de door de Amsterdamse hoofdofficier in de media uitgesproken bewijsnood in de zaak tegen [persoon 13].
niet of niet tijdig inbrengen van mogelijk ontlastende stukkenbetreffen voor een groot deel stukken die zijn ingebracht ruim vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling (verklaringen [persoon 21]; onderzoeksbevindingen motel [naam B]), dan wel niet bestemd zijn om in belastende of ontlastende zin voor het bewijs te dienen en evenmin als start- of sturingsinformatie binnen [X] hebben gediend (processen-verbaal van de CIE en het CIE-journaal van [medeverdachte 7]) dan wel zijn toegevoegd zodra het zaaksparket deze kende (getuigenverklaringen [persoon 22]) dan wel uit een ander onderzoek stammen en op het punt van relevantie voor het [X-proces] bepaald voor betwisting vatbaar zijn (verklaringen [persoon 23]) dan wel uit een ander onderzoek stammen en zijn ingebracht op verzoek van de verdediging na inzage van dat andere dossier (verklaring [persoon 24]). De verklaringen van [persoon 21] en in mindere mate de stukken over het onderzoek bij motel [naam B] hadden eerder aan het dossier moeten zijn toegevoegd. Dit verzuim is echter hersteld. Ten aanzien van de overige stukken is er geen sprake van schending van enige rechtsnorm.
onvolkomenheden en fouteneen schending van artikel 152 Sv opleveren. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie met een aantal van deze de fouten te laconiek is omgegaan nadat de verdediging daarop had gewezen. Zo heeft het openbaar ministerie een foutieve weergave van de verklaringen van enkele getuigen in het proces-verbaal van 23 september 2010 bij requisitoir herhaald en heeft het bij repliek uitsluitend gesteld dat het parafraseren van in het dossier aanwezige verklaringen geen deel uitmaakt van het voorbereidend onderzoek en derhalve in het kader van artikel 359a Sv niet tot enig gevolg kan leiden. Het openbaar ministerie lijkt zich aldus te weinig te realiseren dat de rechter en de verdediging moeten kunnen afgaan op de weergave van feiten in processen-verbaal van bevindingen en in requisitoir. Evenwel zijn de geconstateerde gebreken naar het oordeel van de rechtbank in de loop der tijd voldoende hersteld of gecompenseerd.
conclusies en standpunten van het openbaar ministerieis de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie, zo goed als de verdediging, de vrijheid heeft om in het dossier aanwezige feitelijke gegevens te analyseren, hieraan conclusies te verbinden en op basis hiervan standpunten in te nemen. Als het openbaar ministerie bij de bepaling van zijn standpunten onvoldoende betekenis heeft gehecht aan verweren en alternatieve scenario’s van de verdediging zal de rechtbank deze standpunten verwerpen. Van een onrechtmatigheid kan in dit verband echter slechts sprake zijn als het openbaar ministerie de rechter welbewust misleidt. De door politie en justitie gepresenteerde analyse van telecomgegevens en de stellingname van het openbaar ministerie over betrokkenheid van [medeverdachte 8] bij het kantoorincident kunnen niet als misleiding worden gekwalificeerd en leveren derhalve geen onrechtmatigheden op. Evenmin ziet de rechtbank een onrechtmatigheid in de omstandigheid dat het openbaar ministerie niet op de door de verdediging gewenste wijze inzicht heeft gegeven in zijn kennelijke inschatting van de eigen bewijspositie tegenover [persoon 13]. Het staat het openbaar ministerie vrij om zijn (voorlopige) visie in die zaak voor zich te houden en in de zaken tegen de in [X] gedagvaarde verdachten het standpunt in te nemen dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
mogelijke sturing van andere getuigen, waardoor de betrouwbaarheid van het totale dossier voor twijfel vatbaar zou worden, wordt verworpen. De vele verbatim uitgewerkte processen-verbaal van verhoor leveren allerminst het beeld op dat de politie voorinformatie aan getuigen pleegt te verstrekken.
OVC-gesprek tussen [persoon 29] en [persoon 30]en over een parafrasering door het openbaar ministerie van
uitlatingen van de raadsman van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] over verklaringen van de getuige [persoon 32]zijn onvoldoende substantieel om op zichzelf dan wel in samenhang met andere zaken van belang te kunnen zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
vermeende verzuimen in de zaak Nichtzijn - met uitzondering van enige opmerkingen over de verklaringen van [persoon 19], die hierboven reeds zijn besproken - bij slotpleidooi niet onderbouwd en zullen buiten bespreking blijven, nu de rechtbank ruimschoots vóór aanvang van de slotpleidooien meermalen heeft laten weten dat de raadslieden ter onderbouwing van hun verweren niet konden volstaan met verwijzing naar eerdere pleidooien.
3.Schorsing vervolging
1.Formaliteiten met betrekking tot het bewijs in alle zaken
3.De zaak-[persoon 9]
1.Bewijswaarde van de verklaringen van [medeverdachte 7]
alleverklaringen van [medeverdachte 7] reeds vanwege deze kanttekeningen bij hetgeen [medeverdachte 3] zou hebben verteld minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen. Dit verweer wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat de-auditu verklaringen in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter zitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat – met name – de verdediging [medeverdachte 7] gedurende vele jaren aan zeer indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect “van horen zeggen van [medeverdachte 3]” uitvoerig aandacht heeft gekregen. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 7] reeds daarom in zijn algemeenheid op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de beweerde bron van de de-auditu verklaringen, [medeverdachte 3], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 7].
eigenhandelen betreft ([persoon 9] en [B]) of daar waar het gaat om het veiligstellen van zijn
eigenbelangen in het getuigenbeschermingstraject, in staat is om de waarheid geweld aan te doen (TGB-conflict, laptopdocumenten).
2.Beslissingen aangaande het bewijs in de zaak tegen [verdachte]
1. De medeplichtigheid tot de moorden op [persoon 4] en [persoon 3] en de medeplichtigheid tot de pogingen tot moord op [persoon 3] (dagvaarding A feiten 1 en 2, dagvaarding B feit 4)
2. ‘Wapenhandel’ (dagvaarding B feit 2 primair)
primairten laste gelegde feit van handelen in strijd met artikel 9 en/of 31 van de Wet wapens en munitie en daar een beroep of gewoonte van maken
.Deze misdrijven bestaan onder meer uit, kort gezegd, het zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf ter beschikking te stellen of verhandelen van wapens, respectievelijk het overdragen van een vuurwapen van 2e en 3e categorie, zonder tot het voorhanden hebben daarvan gerechtigd te zijn. Gemakshalve zal de rechtbank, in navolging van het openbaar ministerie, deze misdrijven bij elkaar als ‘wapenhandel’ aanduiden.
voorbereidingshandelingenvoor wapenhandel bezig hield, hetgeen de rechtbank dan ook wél bewezen acht. Dit oordeel zal hierna nader worden gemotiveerd.
3. Overdracht van een vuurwapen en munitie (dagvaarding B feit 5)
4. De criminele organisatie (dagvaarding B feit 6)
- een kalasnikov M70 machinegeweer, een volautomatisch wapen, serienummer 6533330, 1990, en
- een stroomstootwapen en een pepperspraywapen, merk Scorpion en
- twee handgranaten, type M75, compleet, en
- 59 patronen, en
- hagelpatronen
- een dubbelloops pistool kal .25 automatic, serienummer 354689, en
- een pistool merk Glock, type 19, kal 9mm, en
- een pistool merk Glock, type 31, kal 357), en
- een pistool merk CZ type VZOR 50 cal, kal 7.65, serienummer C64337, en
- twee pistolen merk Pietro Beretta, model 70, kal 7.65, en
- een revolver merk Smith en Wesson, type 357 magnum,model 686-3, en
- een kogelgeweer, serienummer 75852, merk BRNO, kal 7x64 en
- een hagelgeweer (merk Protecta, serienummer AO1383,
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Walther, type P22, kaliber .22 l.r., serienummer G030345, en
- een wapen van categorie III, te weten twee patroonhouders, ingericht voor kaliber .22 l.r., bestemd voor dit Walther pistool, en
- munitie van categorie III, te weten 77 knalpatronen, kaliber 9mm, met bodemstempel 9mm PA Knall en RWS,
3.Motivering van de bewezenverklaring
1.[C]
- 10 hagelpatronen. [64]
- een hagelgeweer (merk Protecta, serienummer A01383) [72] .
- 24 patronen ( merk LE 7.65 BR) [76] ;
- 55 patronen (kal. 7.62) [77] .
[verdachte]heeft in 2007 verklaard dat hij nog nooit een bivakmuts op zijn hoofd of in zijn hand had gehad [85] . Ter zitting van 2010 heeft hij een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte 4]heeft in 2003 verklaard dat hij op 28 januari 2003 de bestuurder was van de Opel Vectra en dat de in de auto aangetroffen vuurwapens allebei van hem waren. Hij had ze sedert augustus, september 2002 in zijn bezit. Hij had ze altijd bij zich. De meeste mensen met wie hij omging wisten wel dat hij die wapens had. De woning aan de [adres 2] had hij gehuurd. Hij had samen met [medeverdachte 3] aankopen voor de woning gedaan. Het pak dat in de kast hing was van [medeverdachte 3]. [persoon 39] is een vriendin van [medeverdachte 4]. [87]
[medeverdachte 3]heeft in Marokko tegenover de politie verklaard dat de partij wapens die gevonden was in de woning te [plaats], eigendom was van [verdachte]. [medeverdachte 3] kan zich niet voorstellen dat er destijds geen vingerafdruk of iets dergelijke gevonden was bij het technisch onderzoek in die woning. [88]
[medeverdachte 7]heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3], toen hij vrij kwam van de zaak van de wapenvondst in [plaats], heeft horen zeggen dat [verdachte] verantwoordelijk was voor de wapens in het huis. [medeverdachte 3] nam het [verdachte] kwalijk dat [medeverdachte 3] daarvoor had moeten zitten. [medeverdachte 7] begreep van [medeverdachte 3] dat hij vond dat [verdachte] tegen justitie had moeten zeggen dat het [verdachte] wapens waren geweest [89] . [verdachte] werd het kwalijk genomen dat hij geen verantwoordelijkheid voor die wapens had genomen. Getuige denkt dat het ongeveer augustus 2005 is geweest toen [medeverdachte 3] dat zei. [medeverdachte 3] heeft letterlijk gezegd dat de wapens van [verdachte] waren. Getuige weet dat er in [plaats] wapens zijn gevonden, waaronder een mitrailleur en handgranaten. Het huis is hem aangewezen. [90]
[persoon 6]las in de krant over de vondst van de wapens in dat huis in [plaats]. [medeverdachte 4] riep [persoon 5] bij zich in de gevangenis op 30 april 2004. [medeverdachte 4] vroeg [persoon 5] een verklaring af te leggen over die wapens [92] . [medeverdachte 4] vroeg [persoon 5] om [verdachte] weg te tippen bij de CIE in verband met die wapenvondst. [medeverdachte 4] zei in dit verband tegen getuige dat hij vond dat [verdachte] verantwoordelijk was voor die wapens en dat anderen daar buiten moesten blijven. [93]
[persoon 39],heeft verklaard dat zij een relatie had met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] had meerdere namen gesuggereerd, over wie de eigenaar van de partij wapens zou zijn. [verdachte] was één van de namen was die [medeverdachte 4] in zijn boosheid noemde. [94]
2.Voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
[verdachte]heeft verklaard dat hij verbleef in de woning aan de [adres 3] te [plaats]. Het in deze woning gevonden vuurwapen met patronen is van hem. [102]
deskundigevan het NFI heeft er verslag van opgemaakt dat op de filmfragmenten een man is te zien die pyrotechnische patronen verschiet met een fluit- en/of siereffect en vermoedelijk ook signaalsterren verschiet uit een gas-/alarmpistool dat voorzien is van een Multi Signalbecher. Dit is een meervoudige schietbeker die op gas-/alarmwapens kan worden geschroefd. Op de beelden schiet de man ook met een wapen dat niet is voorzien van een Multi Signalbecher. Ook dit is vermoedelijk een gas-/alarmpistool [105] .
[persoon 41]had een relatie met [verdachte] vanaf de zomer 2003 tot kerst 2005. Ze woonden samen op het adres [adres 4] te [plaats], op de 11e etage. [106]
4.Voorbereidingshandelingen wapenhandel
De vrouw zegt dat ze zal doorgeven dat [verdachte] gebeld heeft.
[verdachte] wil met de man afspreken en de man zegt [naam E]?[verdachte] heeft geen vervoer, zijn auto staat in de garageDe man zegt kom met de trein naar Hilversum centraalDat doet [verdachte] niet. [verdachte] belt als hij vervoer heeft.
- Twee paspoorten en een rijbewijs op naam van [verdachte],
- Een briefje met aantal, type en prijs van vuurwapens
- Een productinfo en een gebruiksaanwijzing betreffende laadsysteem van een AK47 Kalashnikov machinepistool. Sommige delen van de gebruiksaanwijzing zijn met accentueerstift aangestreept
- een viertal printjes van diverse machinegeweren met handgeschreven aantal en kaliber
- een papiertje met 4 maal getal + afkorting van vermoedelijk vuurwapens
- vier stuks A4 papier met afbeeldingen van vuurwapens en (met) hand bijgeschreven aantekeningen
- een A4 papier met aantal, merk, type en prijs van vuurwapens
- een blauwe enveloppe van de belastingdienst met daarop handgeschreven aantekeningen mbt vuurwapen types
“35 hand”en 250 omcirkeld. Dit zou mogelijk kunnen duiden op 35 handgranaten voor de prijs van 250. Het is verbalisant bekend dat een handgranaat ongeveer 10 euro kost in de illegale markt.
“marlin 45-70 demp”.
Egal, in plaats van Eagle. [132]
[verdachte]heeft verklaard dat het in zijn woning aan de [adres 3] gevonden vuurwapen, alsmede munitie en kogelvrije vest, van hem waren. [verdachte] had eerst een alarmpistool gekocht en toen dit pistool geruild voor de Walther met kaliber punt 22. Vuurwapens zijn een hobby van hem. De bij [verdachte] aangetroffen lijsten met vuurwapens zijn van hem. Hij mocht van deze lijst een wapen uitkiezen. De lijsten met handgeschreven namen met vuurwapens met aantallen en prijzen, kreeg [verdachte] bij de Walther punt 22. Hij vond het wel interessant. [140] Hij koopt wel boekjes en dat soort dingen. Dat doet hij zijn hele leven al. Hij heeft vroeger op schietclubs gezeten en alles. [141] [verdachte] weet toevallig veel van vuurwapens. Hij kan dan ook zeggen dat een kraslijnaansluiting vergelijkbaar is met een vingerafdruk en dus een grote mate van zekerheid over de herkomst geeft. Als geen kraslijnaansluiting wordt gevonden dan is het zeker dat het niet is gebruikt. [142]
[medeverdachte 3]heeft in april 2007 in Marokko verklaard dat hij [verdachte] kent en dat er een wapenlevering op stapel stond. Deze wapens waren bestemd voor de IRA. Deze wapens zouden later mogelijk naar de ETA gaan. Als dit niet zou lukken, dan mocht [verdachte] deze wapens zelf verkopen. [verdachte] had de feitelijke beschikking over deze wapens. [medeverdachte 3] had een afspraak met [verdachte] om de wapens te bekijken. [verdachte] had een gekopieerde lijst met daarop afbeeldingen van wapens. Achter deze afbeeldingen stonden ook prijzen geschreven. De afspraak is uiteindelijk afgeblazen omdat [verdachte] tot twee keer toe observatie zag. Volgens [medeverdachte 3] is [verdachte] een tussenpersoon bij de handel in zware vuurwapens.
[medeverdachte 7]heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem heeft verteld dat [verdachte] in wapens handelt. [medeverdachte 3] nam zelf wapens van [verdachte] af. [medeverdachte 3] zei tegen [medeverdachte 7] dat hij, [medeverdachte 3], via [verdachte] alles kon krijgen. Alles is wel heel veel, maar zo bedoelt getuige het ook. 9milimeters, mitrailleurs, dempers, kijkers, granaten, granaatwerpers, semtex, van alles.
[persoon 42]verklaarde dat hij een partij wapens, 38 Glocks en 1 Taurus, vervoerde voor een persoon in Nederland. Hij had deze wapens gekocht in [plaats], een voorstad van Barcelona in Spanje. Getuige kent [persoon 35]. Hij is ooit met [persoon 35] in [plaats] geweest in verband met wapens. [150]
[persoon 35]heeft in 2009 verklaard [verdachte] te kennen, zo denkt hij, sinds een jaar of vier. Als [verdachte] zegt dat ze elkaar voor het eerst februari 2004 hebben ontmoet kan dat kloppen. [verdachte] heeft wel eens zo’n wapenboekje van getuige geleend. [persoon 35] is één keer met [naam 7] bij de wapenhandelaar in [plaats] geweest en hij is daar ook in zijn eentje drie keer geweest. Het klopt dat getuige in Spanje wapens heeft gekocht. Hij noemt het geen wapens, omdat dat (zonder loop) in Spanje geen wapens zijn. [medeverdachte 3] heeft getuige dik 10 jaar geleden ontmoet. In 2000 ging hij wel met de speedboot en dan ging [persoon 50] mee. Getuige weet dat [persoon 50] een kennis van [medeverdachte 3] was. Het voorgehouden gesprek van 18 januari 2007, 15.17uur, gesprek [nummer 10] is tussen getuige en [verdachte]. [151] Het proces-verbaal van bevindingen dat bij hem thuis lag had getuige via iemand anders van [verdachte] gekregen. Getuige kent de nummers [nummer 3] en [nummer 4] omdat hij ermee gebeld heeft. [152]
[persoon 51], de bestuurder van de wapenfirma in [plaats], zijn in de maand mei van 2008 38 onklaar gemaakte pistolen merk Glock en 1 onklaar gemaakt pistool merk Taurus geleverd aan een cliënt met de Nederlandse nationaliteit die in hun registers vermeld staat als [persoon 35]. De wapens werden opgehaald door een andere man. [persoon 35] is in Spanje geweest, heeft verschillende aankopen van onklaar gemaakte wapens gedaan en betaalde contant. [153]
[persoon 25]heeft verklaard dat hij een keer met [verdachte] bij een tankstation stond. [verdachte] liet getuige zijn kofferbak zien en getuige zag toen een hoop wapens. Zo´n ding met 3 hoeken. Drie van die punten erop met bommen erop. Kan ermee een vliegtuig uit de lucht schieten, zei hij. De vorm van een raket ja. En allemaal wapens. Dit was bij een tankstation bij Badhoevedorp. Het was 6 of 7 jaar geleden. [persoon 16] leefde nog. [154]
voorbereidingshandelingen van, kort gezegd, wapenhandel,en wel in de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 februari 2007.
1.De eis van de officier van justitie
2.De op te leggen straf
3.Beslag
“de overtreding van de artt. 9, 22, 26, 31 juncto 55 Wet wapens en munitie”nietig.
“een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock)”.
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden.
en mr. R.H. Mulderije, rechter als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet RO,