Parketnummers: 13/670184-11
Datum uitspraak: 6 november 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, mr. E. Panneflek naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2011 te Diemen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [persoon 1] is toegegaan en/of (vervolgens) die [persoon 1] met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hals, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
hij op of omstreeks 24 februari 2011 te Diemen, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (opvouwbaar) mes (met een lemmetvergrendeling, een heft met een lengte van 220 mm en een lemmet met een lengte van 100 mm en een breedte van 15 mm), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de in deze zaak ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende bewijs is om het onder 1. ten laste gelegde bewezen te verklaren voor zover het de voorbedachte rade betreft. Voor het overige kan het ten laste gelegde volgens de officier wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Volgens de raadsman moet worden uitgegaan van de gang van zaken zoals verdachte heeft beschreven en is de (andersluidende) verklaring van [persoon 1] niet geloofwaardig. De raadman heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen niet geheel betrouwbaar zijn, omdat hun herinnering aan het gebeurde klaarblijkelijk is gekleurd door latere ervaringen, zoals gesprekken met buurtgenoten en een uitzending van AT5.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat tot een ontslag van alle rechtsvervolging moet worden gekomen, omdat sprake is van noodweer, dan wel van noodweerexces.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht - met de raadsman - het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het gaat in deze zaak om een vechtpartij met een mes tussen de verdachte en [persoon 1], waarvan omwonenden en andere personen op straat getuige zijn geweest. Geconstateerd moet echter worden dat geen van de getuigen heeft waargenomen dat verdachte [persoon 1] daadwerkelijk met een mes heeft gestoken en/of gesneden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voorts onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid van de beschrijving van de gang van zaken door verdachte, namelijk dat hij naar buiten kwam rennen nadat hij had gehoord dat [persoon 1] en zijn vriendin [persoon 2] ruzie maakten, dat hij [persoon 1] met een mes zag en dat hij vervolgens op [persoon 1] is gesprongen met de bedoeling het mes af te pakken, waarna een worsteling om het mes ontstond waarbij [persoon 1] gewond is geraakt.
Sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om aan te kunnen nemen dat verdachte het mes heeft gedragen als bedoeld in artikel 27 Wet Wapens en Munitie, of dat hij [persoon 1] daarmee opzettelijk gestoken en/of gesneden heeft.
Dat een buurvrouw, [persoon 3], heeft verklaard dat zij gezien heeft dat verdachte het mes in zijn hand had, is niet voldoende voor een ander oordeel. Uit een geluidsopname van een telefoongesprek tussen [persoon 3] en de 112-meldkamer (opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2011) kan worden afgeleid dat zij heeft gezien dat de verdachte op enig moment tijdens de vechtpartij een mes in zijn handen heeft gehad, maar in welk stadium van de vechtpartij dit geweest is, blijkt hieruit niet. [persoon 3] heeft later tegenover de politie en de rechter-commissaris wel verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte het mes droeg en daarmee naar [persoon 1] is toegegaan. Deze verklaringen bevatten echter ook details die op gespannen voet staan met hetgeen andere getuigen hebben verklaard, zodat niet zonder meer van de betrouwbaarheid van deze verklaringen kan worden uitgegaan. De verklaring van [persoon 1], dat verdachte hem heeft aangevallen, mist daarbij overtuigingskracht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [persoon 1] direct na de vechtpartij tegenover de politie niet over zijn ruzie met [persoon 2] heeft verklaard, maar wel heeft verklaard dat verdachte hem zei dat het om een afrekening ging. Dat dit juist zou zijn is tegen de achtergrond van de relatie tussen verdachte en [persoon 2] (waarvan [persoon 1] naar eigen zeggen op dat moment nog niet op de hoogte was) niet aannemelijk.
5. Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van de Vorst-Glerum, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2012.
De jongste rechter is niet in staat te tekenen.