RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.929-11
RK nummer: 12/6209
Datum uitspraak: 16 november 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 september 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2011 door the District Court in Gliwice (Polen), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1985],
wonende op het adres [adres] te [plaats],
gede¬tineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 oktober 2012, in aanwezigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.S. Spijkerman, advocaat te ’s-Gravenhage. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 2 november 2012 om 11.00 uur, omdat de opgeëiste persoon abusievelijk niet naar de zittingszaal was getransporteerd.
De vordering is vervolgens behandeld op de zitting van 2 november 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. M.T. van der Wulp, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft het op de zitting van 23 oktober 2012 geschorste onderzoek opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft op de zitting van 2 november 2012 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd, omdat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 2 november 2012 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van:
A. een decision subject to execution on temporary arrest van the Regional Court in Gliwice van 25 februari 2010, referentienummer IX Kp 90/10;
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Polen strafbaar feit (hierna: feit A).
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
B. een verdict van the Regional Court in Mikolów van 13 maart 2007, referentienummer II K 1357/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB (hierna: feit B). Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering ter zake van feit B moet worden geweigerd, omdat dit feit niet strafbaar is naar Nederlands recht. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat de opgeëiste persoon is veroordeeld wegens het behulpzaam zijn bij het zich ontdoen van een partij aluminium door middel van verkoop, wetende dat deze goederen waren verkregen door een “forbidden act”. Het EAB bevat geen nadere omschrijving van deze “forbidden act”. Aan de hand van de omschrijving in het EAB valt derhalve niet vast te stellen of de goederen “door misdrijf verkregen” zijn, zoals bedoeld in artikel 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat feit B niet onder deze - noch onder enige andere Nederlandse -strafbepaling valt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit B naar Nederlands recht wel strafbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat men mag aannemen dat de partij aluminium gestolen is, gelet op het strafmaximum van vijf jaren gevangenisstraf. Zou de Poolse strafbepaling ook zien op goederen die door een overtreding zijn verkregen, dan zou een dergelijke strafbedreiging niet voor de hand liggen. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat heling van gestolen aluminium een lucratieve bezigheid is. De beoordeling van de dubbele strafbaarheid is een formele beoordeling. Bij deze beoordeling dient men te bezien of de feitsomschrijving aansluit bij een Nederlandse strafbaarstelling. Dat is in dit geval de strafbaarstelling van opzetheling. Het is niet nodig dat elk bestanddeel van de Poolse delictsomschrijving dezelfde inhoud heeft als het bestanddeel van de Nederlandse delictsomschrijving.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB omschrijft feit B als volgt:
on 16 May 2005 in Ornontowice and Debinsko, he was helping with disposing by means of selling on the basis of his identity card the property in the form of aluminium scrap-metal of the total value of 336 PLN, knowing that these objects were obtained by means of the forbidden act, while the offence constitutes a petty offence.
Op 5 september 2012 heeft de officier van justitie de opgeëiste persoon gehoord. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer de volgende verklaring van de opgeëiste persoon in:
Van de aluminiumzaak kan ik het volgende zeggen. Ik wist niet dat dat gestolen was. Ik ben door de politie hierover gehoord (…).
Op de zitting van 2 november 2012 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de Poolse politie hem bij zijn verhoor heeft meegedeeld dat de partij aluminium gestolen was. Daaruit volgt dat de “forbidden act” waarvan in de omschrijving sprake is, de diefstal van de partij aluminium was.
Diefstal is naar Nederlands recht een misdrijf, zodat de partij aluminium naar Nederlands recht een “door misdrijf verkregen” goed in de zin van artikel 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
A. medeplegen van oplichting;
B. medeplegen van opzetheling.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court in Gliwice (Polen) ten behoeve van:
A. het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht;
B. de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzit¬ter,
mrs. A.J. Dondorp en J.W. Vriethoff, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.