ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.646-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering en partiële weigering op grond van de Overleveringswet

Op 30 oktober 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Litouwen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet de vereiste vordering heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, OLW, wat heeft geleid tot een partiële weigering van de overlevering. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan twee strafbare feiten volgens het Litouwse recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor het eerste feit, dat onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW valt, de overlevering kon worden toegestaan, terwijl voor het tweede feit, waarvoor dubbele strafbaarheid vereist was, de overlevering werd geweigerd. Dit was gebaseerd op het feit dat het EAB ook betrekking had op een strafbaar feit dat geacht werd geheel op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, wat in strijd was met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.

De rechtbank heeft het verzoek om schorsing van het onderzoek afgewezen, omdat de opgeëiste persoon niet voldoende bewijs had geleverd om zijn onschuld aan te tonen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering voor feit 1 toe te staan, maar de overlevering voor feit 2 te weigeren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.646-12
RK nummer: 12/6462
Datum uitspraak: 30 oktober 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 september 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2012 door the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania (Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Litouwen) op [1985],
verblijvende op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat te Gouda, en door een tolk in de Litouwse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een ruling of Kaunas District Court, dated 11/05/2012, on imposing coercive measure – arrest (criminal case No. 24-1-00058-10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Litouwen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat feit 2 zowel naar het recht van Litouwen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Onderdeel e) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon feit 2 zou hebben begaan “in the Kingdom of the Netherlands”.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het EAB - mede - betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
Artikel 13, tweede lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op vordering van de officier van justitie afziet van een weigering van de overlevering uitsluitend krachtens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a of b, OLW, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot die vordering heeft kunnen komen.
De officier van justitie heeft bij de behandeling van het EAB op de zitting niet de vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, OLW gedaan. De rechtbank zal dan ook ter zake van feit 2 de overlevering weigeren.
6. Verzoek om schorsing van het onderzoek
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft meegedeeld dat het de opgeëiste persoon duidelijk is, dat hij zijn overlevering alleen kan tegenhouden, indien komt vast te staan dat hij de feiten onmogelijk kan hebben begaan. Met het oog op een onschuldverweer heeft de raadsvrouw contact opgenomen met de Litouwse advocaat van de opgeëiste persoon. Het is de Litouwse advocaat echter niet gelukt om documenten aan te leveren, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon op de in het EAB genoemde data niet op de in het EAB genoemde pleegplaatsen verbleef. Nu naar haar mening aan alle in de Overleveringswet gestelde eisen is voldaan, heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De opgeëiste persoon heeft verzocht om hem iets meer tijd te gunnen, opdat hij kan uitzoeken wat er in Litouwen gaande is.
In het licht van hetgeen de raadsvrouw heeft meegedeeld, vat de rechtbank het verzoek van de opgeëiste persoon op als een verzoek om schorsing van het onderzoek, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om zijn onschuld te kunnen aantonen.
Artikel 26, vierde lid, OLW bepaalt dat, indien de opgeëiste persoon beweert onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, hij dit tijdens het verhoor, dat wil zeggen tijdens de behandeling van het EAB op de zitting, dient aan te tonen. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat het op de weg van de opgeëiste persoon ligt om een eventueel te voeren onschuldverweer voorafgaand aan de zitting zodanig voor te bereiden, dat hij dit verweer op de zitting kan voeren. Mede gezien de in artikel 22 OLW bedoelde beslistermijnen, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het verzoek in te willigen.
De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van het onderzoek af.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van feit 1 waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feit 1 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania, voor zover het EAB betrekking heeft op feit 2, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en W.H. van Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A