ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-706880-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. Het EAB is uitgevaardigd door de Regional Court in Gdansk op 26 april 2012 en betreft onder andere feiten die in Nederland ook strafbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al een deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten en dat er geen reststraf meer is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betrouwbaar is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering voor de meeste feiten toegestaan, maar de overlevering voor één feit is geweigerd omdat dit feit niet voldoet aan de eisen van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet genoemd, en heeft uiteengezet waarom de overlevering voor bepaalde feiten is toegestaan en voor andere niet. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706880-12
RK nummer: 12/7287
Datum uitspraak: 11 december 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2012 door the Regional Court in Gdansk (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Polen) op [1968],
verblijvende aan de [adres] te ([postcode]) [plaats],
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [regio], in Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 november 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van
I. een valid court judgement of the Regional Court in Gdansk of 22 January 2010, referentienummer IV K 139/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 (drie) jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 (één) jaar, 8 (acht) maanden en 29 (negenentwintig) dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
II. een valid court judgement of the Regional Court in Gdansk of 9 January 2006, referentienummer IV K 356/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 8 (acht) maanden en 9 (negen) dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Genoegzaamheid van het EAB met betrekking tot vonnis II (referentienummer IV K 356/05)
3.1.1 Het standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de feitomschrijving in onderdeel e) van het EAB bij elk feit een koppeling maakt met een eerdere veroordeling en met een daarbij opgelegde en deels tenuitvoergelegde samengestelde straf. Onvoldoende duidelijk is welke componenten van die straf de opgeëiste persoon al heeft uitgezeten en voor welke strafbare feiten deze straf is opgelegd. De rechtbank moet echter kunnen vaststellen of aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de gehele straf van vijf jaren, waarvan nu de tenuitvoerlegging aan de orde is, al heeft ondergaan, zodat van een voor tenuitvoerlegging vatbare reststraf geen sprake kan zijn. Primair heeft de raadsman betoogd dat dit tot weigering van de overlevering voor de feiten van vonnis II moet leiden.
Subsidiair heeft hij verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te vragen of de opgeëiste persoon daadwerkelijk de gehele vrijheidsstraf van vijf jaren heeft ondergaan en hoe deze vrijheidsstraf is opgebouwd.
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het primaire verweer moet worden verworpen en dat het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de beschrijving van de feiten verwijst naar een in Polen geldende recidiveregeling. Daarnaast is het standpunt van de verdediging ten aanzien van de reststraf niet onderbouwd, zodat dient te worden uitgegaan van de informatie zoals verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit. De mededeling van de opgeëiste persoon dat hij tussen 2003 en 2007 gedetineerd is geweest, is overigens niet zonder meer onverenigbaar met een openstaande reststraf van 8 maanden en negen dagen.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat onderdeel e) van het EAB ten aanzien van elk feit verwijst naar een eerdere veroordeling, onder vermelding van de samengestelde straf die daarbij destijds is opgelegd en van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die samengestelde straf en onder de mededeling dat ten tijde van het begaan van de bij vonnis II afgedane feiten nog geen vijf jaren waren verstreken na die - gedeeltelijke - tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde samengestelde straf. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB aldus kennelijk verwijst naar een regeling ten aanzien van recidiverende verdachten, welke regeling de Poolse rechter bij de strafoplegging in vonnis II heeft toegepast. Vonnis II is derhalve niet een zogenaamd samengesteld vonnis, zodat niet relevant is op welke feiten de eerdere veroordeling betrekking heeft en welke gedeelten van de eerder opgelegde samengestelde straf al ten uitvoer zijn gelegd.
De uitvoerende justitiële autoriteit heeft in het EAB meegedeeld dat vonnis II voor tenuitvoerlegging vatbaar is en dat van de bij dat vonnis opgelegde vrijheidsstraf nog acht maanden en negen dagen resteren. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van deze informatie. De enkele stelling van de raadsman dat geen sprake meer is van een ten uitvoer te leggen reststraf is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.
3.2 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van vonnis II (referentienummer IV K 356/05)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB onder meer het volgende verklaard:
(d) Indicate whether the person the warrant refers to appeared in person at the trial during which the judgement was pronounced:
(…)
No, the person did not appear in person at the trial during which the judgement was pronounced in the case filed as IV K 356/05.
If the answer is negative, please indicate which of the circumstances below applies:
a. the person was summoned in person on 14 December 2005, hence was notified of the place and date fixed for the trial during which the judgement was pronounced, and was cautioned that the court might issue the judgement even if he/she did not appear at the trial.
(…)
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon niet bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig is geweest die tot vonnis II (referentienummer IV K 356/05) heeft geleid, maar dat zich - in ieder geval - de in artikel 12, aanhef en onder a, OLW bedoelde omstandigheid heeft voorgedaan. De in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond mist dan ook toepassing.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten met nummers Id, IIa, IIb, IIc, IId, IIe, IIf, IIg, IIh, IIk, IIl en IIo aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft met betrekking tot het feit met nummer Id aangevoerd dat dit feit betrekking heeft op voorbereidingshandelingen, waarbij een plan is gemaakt om een auto te gaan gebruiken. Naar Nederlands recht levert dit geen strafbaar feit op. Primair heeft de raadsman betoogd dat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd. Subsidiair heeft hij verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om een nadere onderbouwing van dit feit te vragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit met nummer Id in redelijkheid heeft aangeduid als het lijstfeit ‘gijzeling’.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB houdt onder meer als omschrijving van het strafbare feit met nummer Id in:
From 30 May 2008 and 14 October 2008, in Gdansk, acting jointly and in collusion [met twee anderen], he made preparations for taking [het slachtoffer] hostage so as to force another person to pay the amount between PLN 200,000 and PLN 500,000 in exchange for the release of the hostage, namely it was planned he would steal a car to be used for the hostage taking and to be added some alterations to make it look like a Police unmarked car, (…)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft dit feit naar Pools recht gekwalificeerd als:
kidnapping for ransom, illegal restraint and hostage-taking.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
De beoordeling van de strafbaarheid van dit feit naar Nederlands recht moet dan ook achterwege blijven. De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.
Het feit valt onder nummer 16 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten met nummers IIa, IIb, IIc, IId, IIe, IIf, IIg, IIh, IIk, IIl en IIo waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet eveneens achterwege blijven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft deze strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 16, 18, 21 en 28, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
georganiseerde of gewapende diefstal;
racketeering en afpersing;
opzettelijke brandstichting.
Volgens de gegevens zoals vermeld in de fax van 21 november 2012, afkomstig van the Regional Court in Gdansk, is op deze feiten naar het recht van Polen telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten met nummers Ia, Ib, Ic, IIi, IIj, IIm en IIn niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten met nummers Ia, Ib, Ic, IIi (ten aanzien van het wapen), IIj, IIm en IIn waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd; (Ia, Ib)
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; (Ic)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III; (IIi)
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst; (IIj)
opzetheling; (IIm)
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet. (IIn)
Feit IIi (ten aanzien van de munitie) voldoet niet aan het vereiste dat daarop in Nederland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Ten aanzien van dit feit zal de rechtbank de overlevering dan ook weigeren.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten Ia, Ib, Ic, Id, IIa, IIb, IIc, IId, IIe, IIf, IIg, IIh, IIi (ten aanzien van het wapen), IIj, IIk, IIl, IIm, IIn en IIo waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Ten aanzien van feit IIi (ten aanzien van de munitie) moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de bij vonnis II opgelegde vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 45, 225, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet, de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Gdansk (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
- de vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis I (referentienummer IV K 139/09), te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten Ia, Ib, Ic en Id;
- het gedeelte van de vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis II (referentienummer IV K 356/05), te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten IIa, IIb, IIc, IId, IIe, IIf, IIg, IIh, IIi (ten aanzien van het wapen), IIj, IIk, IIl, IIm, IIn en IIo.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit IIi (ten aanzien van de munitie).
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C