RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.907-12
RK nummer: 12/7417
Datum uitspraak: 21 december 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2012 door the Ostroleka Regional Court – Second Criminal Division (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1975],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 december 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgement in force by the Ostrów Mazowiecka District Court dated 20 August 2008, reference II K 70/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1 Mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit
Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 november 2012 houdt onder meer het volgende in:
Indicate if the requested person appeared in person at the trial resulting in the decision:
[] No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
1. If you have marked the “no” answer, please confirm the existence of one of the following:
b. the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.
2. If you have marked the answer indicated in points 1b, 1c of 1d above, please provide information about how the relevant condition has been met:
[opgeëiste persoon] was informed at the first hearing on 20 May 2008 about the obligation to appear to every summons during the criminal proceedings and to inform the authority which is conducting the proceedings of any change of residence or stay which is longer than 7 days and also that in the case where he has not provided his new address and changed the place of residence, or does not stay at the address indicated earlier thereby, letters sent to that address shall be deemed served. The summons with the date and place of the hearing in the case file reference II K 70/08 resulting in a judgment was duly served on an adult member of the household - in accordance with Article 132 paragraph 2 of the Code of Criminal Procedure.
3.1.2 Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet bij de behandeling van de strafzaak aanwezig is geweest en dat zich géén van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon ontkent op enig moment voor zijn aanhouding in het kader van deze overleveringsprocedure bekend te zijn geweest met de strafzaak of de uitspraak. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verklaard dat de opgeëiste persoon op andere wijze dan door dagvaarding in persoon officiële informatie over de tijd en de plaats van de terechtzitting heeft ontvangen, maar zij maakt niet duidelijk op welk adres, wanneer en aan wie die informatie zou zijn uitgereikt. Daardoor staat niet ondubbelzinnig vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting, zoals blijkt uit Rb. Amsterdam 3 augustus 2012, LJN BY2002. De omstandigheid dat de Poolse autoriteiten de in artikel 132 paragraaf 2 van het Poolse Wetboek van Strafvordering bedoelde procedure hebben gevolgd, doet daaraan niet af.
Subsidiair - voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon wel aanwezig zou zijn geweest op de zitting van 20 mei 2008 - heeft de raadsman betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het dossier innerlijk tegenstrijdig, althans niet zonder meer begrijpelijk of volledig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de stukken enerzijds inhouden dat de opgeëiste persoon niet is verschenen ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid en anderzijds dat hij geïnformeerd zou zijn “at the hearing” van 20 mei 2008.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat uit de stukken geenszins valt af te leiden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het verloop van de strafzaak of van de feitelijke inhoud daarvan.
Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde toevoeging aan het dossier te gelasten van stukken met betrekking tot de zitting van 20 mei 2008. Duidelijk dient te worden wie op deze zitting aanwezig waren, wat op deze zitting is besproken, of op deze zitting de verdenking is besproken en hoe en wanneer de oproeping voor deze zitting aan de opgeëiste persoon is verzonden.
3.1.3 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, zoals uit het faxbericht van 22 november 2012 blijkt, de opgeëiste persoon naar Pools recht anders dan door dagvaarding in persoon op de hoogte is gebracht van datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. De omstandigheid als bedoeld in het tweede onderdeel van artikel 12, aanhef en onder a, OLW heeft zich dan ook voorgedaan.
Van innerlijke tegenstrijdigheid of ongenoegzaamheid van het EAB is geen sprake, omdat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de zitting van 20 mei 2008 niet uitsluit dat hij afwezig was op de zitting waarop de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsvond.
3.1.4 Oordeel van de rechtbank
Artikel 12 OLW luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Overlevering wordt niet toegestaan indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat, overeenkomstig de procedurevoorschriften van uitvaardigende lidstaat:
a. de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt;
Onderdeel a van artikel 12 OLW benoemt twee alternatieve, maar gelijkwaardige omstandigheden die aan toepassing van de weigeringsgrond in de weg staan:
- de dagvaarding in persoon, waarbij de verdachte op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid en
- de daadwerkelijke officiële in kennis stelling van de verdachte van die datum en plaats anders dan door dagvaarding in persoon, maar op een zodanige wijze dat de bekendheid van de verdachte met die datum en plaats ondubbelzinnig vast staat.
Aan deze regeling ligt de gedachte ten grondslag dat in geval van dagvaarding in persoon a fortiori op ondubbelzinnige wijze vast staat dat de verdachte op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting.
In eerdere uitspraken heeft de rechtbank geoordeeld dat een betekening van de dagvaarding overeenkomstig artikel 132, paragraaf 2, van het Poolse Wetboek van Strafvordering naar Pools recht een dagvaarding in persoon oplevert en dat zich in zo een geval de omstandigheid als bedoeld in het eerste alternatief van artikel 12, aanhef en onder a, OLW heeft voorgedaan (zie Rb. Amsterdam 21 februari 2012, LJN BV6450 en Rb. Amsterdam 24 februari 2012, LJN BV7998).
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het faxbericht van 22 november 2012 meegedeeld dat de dagvaarding overeenkomstig artikel 132, paragraaf 2, van het Poolse Wetboek van Strafrecht is betekend aan een volwassen huisgenoot van de opgeëiste persoon.
De omstandigheid dat de uitvaardigende justitie autoriteit daarbij niet het eerste, maar het tweede alternatief van artikel 12, aanhef en onder a, OLW van toepassing heeft verklaard, brengt niet mee dat de rechtbank de overlevering zou moeten weigeren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat immers in geval van dagvaarding in persoon ondubbelzinnig vast dat de verdachte op de hoogte was van de datum en plaats van de voorgenomen terechtzitting.
De door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank leidt niet tot een ander oordeel. In deze uitspraak ging het, anders dan in het onderhavige geval, niet om een betekening aan een volwassen huisgenoot overeenkomstig artikel 132, paragraaf 2, van het Poolse Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank concludeert dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW heeft voorgedaan, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW toepassing mist. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon “at the hearing” van 20 mei 2008 niet uitsluit dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Van innerlijke tegenstrijdigheid, onduidelijkheid of onvolledigheid van het EAB is dan ook geen sprake, zodat de rechtbank het subsidiaire verweer verwerpt.
De rechtbank verwerpt ook het meer subsidiaire verweer. Dit verweer vindt zijn weerlegging al in hetgeen de rechtbank over het primaire verweer heeft overwogen.
Op dezelfde grond wijst de rechtbank het uiterst subsidiare verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd wegens de kennelijke onschuld van de opgeëiste persoon. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon heeft verklaard onschuldig te zijn, maar dat de opgeëiste persoon zijn kennelijke onschuld niet anders dan door deze verklaring kan onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon tijdens het verhoor ter zitting niet heeft aangetoond dat hij niet schuldig is aan het feit.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Ostroleka Regional Court – Second Criminal Division (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzit¬ter,
mrs. S.A. Krenning en W.H. van Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.