RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.966-12 (EAB 2)
RK nummer: 12/7583
Datum uitspraak: 21 december 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 november 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2012 door the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] op [1987],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 december 2012, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.M. van Ditzhuyzen en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. I.A. van Straalen, advocaat te ’s-Gravenhage.
De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op 7 december 2012 schriftelijk meegedeeld dat hij niet wenst te verschijnen op de zitting. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verklaard dat de opgeëiste persoon hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een:
- I. valid judgment of the District Court in Slupsk of 5th November, 2010 in the case XIV K 590/10;
- II. valid judgment of the District Court in Slupsk of 29th September, 2011 in the case XIV K 212/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
- twee jaren (vonnis I) en
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van de bij vonnis I opgelegde straf resteren volgens het EAB nog één jaar, tien maanden en 23 dagen en van de bij vonnis II opgelegde straf nog 358 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW met betrekking tot vonnis II (XIV K 212/11)
3.1.1 Mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit
Onderdeel d) van het EAB houdt in:
D. Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
[X] No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case XIV K 212/11.
1. If you have ticked the answer “no”, please confirm the existence of on of the following:
d. [X] the person was served with the decision on 19/10/2011 (day, month, year) and was expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed,
AND
(…)
[X] the person did not request a retrial or appeal within the applicable time frame.
Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 november 2012 licht de betekening van het vonnis als volgt toe:
At the same time I inform that a copy of the judgment rendered in the case XIV K 212/11 has been served on the requested person at the address of his residence that is in [plaats] at [adres]. The correspondence with the judgment was served in a substitutive way that is through an advice notice. The District Court in Slupsk pronounced that the correspondence was served effectively as of 19th October, 2011. It must be underlined that at the preparatory proceedings the requested person was instructed about his obligation to inform the authority conducting the proceedings, including the Court, about any change to his place of residence or stay and about the consequences if he had failed to do so.
3.1.2 Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd voor de feiten die aan vonnis II ten grondslag liggen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Niet blijkt op welke wijze de opgeëiste persoon is gedagvaard om ter terechtzitting te verschijnen. Het vonnis is in elk geval niet aan hem in persoon betekend, zoals volgt uit de strofe dat de rechtbank “pronounced that the correspondence was served effectively”. De raadsman leidt daaruit af dat het vonnis is verzonden, zonder dat duidelijk is of de opgeëiste persoon bekend is geraakt met dat vonnis. Het is niet duidelijk wat de uitvaardigende justitiële autoriteit bedoelt met betekening “in a substitutive way that is through an advice notice”. Volgens het faxbericht van 12 november 2012 zou de opgeëiste persoon geïnformeerd zijn over zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven, maar niet blijkt wanneer en op welke wijze hij die informatie zou hebben ontvangen. Evenmin blijkt of, en zo ja, welke consequenties hem daarbij zijn aangezegd.
In de zaak van het eerdere EAB van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank de betekening van het vonnis in overeenstemming met artikel 12, aanhef en onder c, OLW geoordeeld, maar in die zaak stond vast dat het vonnis was aangeboden aan het door de opgeëiste persoon eerder opgegeven adres. Uit het onderhavige EAB noch uit het faxbericht van 12 november 2012 blijkt evenwel of vonnis II is betekend op het door de opgeëiste persoon zelf opgegeven adres.
De raadsman heeft geconcludeerd dat onvoldoende vast staat dat de opgeëiste persoon tijdig bekend is geworden met de inhoud van vonnis II. Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit niet een garantie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW heeft gegeven, moet de rechtbank de overlevering weigeren.
3.1.3 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder c, OLW heeft voorgedaan, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het parket heeft naar aanleiding van de aankruising van vakje 1.d in onderdeel d) van het EAB aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie gevraagd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft die informatie verschaft in haar faxbericht van 12 november 2012. Op deze informatie dient de rechtbank te vertrouwen. Uit het faxbericht blijkt dat het vonnis overeenkomstig Pools recht is betekend aan het adres van de opgeëiste persoon. Naar Pools recht is dus sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder c, OLW. De vergelijking met de uitspraak inzake het eerste EAB gaat niet op.
Voor het geval dat de rechtbank het niet met de officier van justitie eens mocht zijn, heeft de officier van justitie de rechtbank de mogelijkheid van aanhouding van de behandeling van het EAB in overweging gegeven.
3.1.4 Oordeel van de rechtbank
Artikel 12, aanhef en onder c, OLW luidt als volgt:
Overlevering wordt niet toegestaan indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat, overeenkomstig de procedurevoorschriften van uitvaardigende lidstaat:
(…)
c. de verdachte nadat het vonnis aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis:
1°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij het vonnis niet betwist; of
2°. niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend.
Deze bepaling eist niet dat het vonnis aan de verdachte in persoon is betekend (Rb. Amsterdam 3 augustus 2012, LJN BY2002), maar wel dat de verdachte het vonnis daadwerkelijk kende en in de gelegenheid was daartegen tijdig een rechtsmiddel aan te wenden (Rb. Amsterdam 2 oktober 2012, LJN BY2664). In geval van betekening van het vonnis aan een adres waarop de opgeëiste persoon niet langer woonde, terwijl hij de bevoegde autoriteiten niet had geïnformeerd over zijn nieuwe adres, staan die vereiste kennis en gelegenheid niet vast (Rb. Amsterdam 2 oktober 2012, LJN BY2664).
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit gegeven toelichting op de betekening van het vonnis volgt niet - zonder meer - dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk bekend was met vonnis II en in de gelegenheid was daartegen tijdig een rechtsmiddel in te stellen.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek is gewezen op zijn verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven aan de bevoegde instanties - een verplichting waaraan de opgeëiste persoon kennelijk naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet heeft voldaan -, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bekendheid van de opgeëiste persoon met die verplichting volgt immers niet - zonder meer - zijn bekendheid met het op zijn oude adres betekende vonnis in geval van het niet naleven van die verplichting. De uitspraak van deze rechtbank van 6 november 2012 inzake het eerdere EAB van de opgeëiste persoon (parketnummer 13/706726-2012; niet gepubliceerd), waarin de rechtbank de vergelijkbare betekening van het vonnis onder vergelijkbare omstandigheden wel in overeenstemming met artikel 12, aanhef en onder c, OLW oordeelde, strookt niet met de hiervoor genoemde rechtspraak.
De voorliggende informatie rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder c, OLW heeft voorgedaan. De suggestie van de officier van justitie om de behandeling van het EAB aan te houden, is onvoldoende concreet en biedt onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot vonnis II heeft geleid en niet blijkt dat zich één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW heeft voorgedaan, zal de rechtbank ten aanzien van de feiten die aan vonnis II ten grondslag liggen de overlevering moeten weigeren.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit dat aan vonnis I ten grondslag ligt niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
I. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod.
Nu ten aanzien van het feit dat aan vonnis I ten grondslag ligt en waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit dat aan vonnis I (XIV K 590/10) ten grondslag ligt.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens de feiten die aan vonnis II (XIV K 212/11) ten grondslag liggen.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzit¬ter,
mrs. S.A. Krenning en W.H. Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.