ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0459
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de gevangenneming onder gelijktijdige schorsing van de overleveringsdetentie
Op 13 september 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van de opgeëiste persoon, die thans gedetineerd is in een Huis van Bewaring. De rechtbank had eerder op 2 november 2011 de overlevering van de opgeëiste persoon naar Hongarije toegestaan, maar de feitelijke overlevering had nog niet plaatsgevonden vanwege een lopende strafzaak in Nederland. De rechtbank oordeelde dat schorsing van de overleveringsdetentie alleen mogelijk is als er geen rechterlijke beslissing is genomen over de overlevering. In deze zaak was de overlevering al toegestaan, maar de rechtbank kon in uitzonderlijke gevallen besluiten tot schorsing, vooral als er een dreiging is van schending van mensenrechten zoals vastgelegd in het EVRM.
De rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de overleveringsdetentie te schorsen. De detentie had al 10 maanden geduurd, en er was geen duidelijkheid over de duur van de Nederlandse strafzaak, die 19 getuigen en 2 rogatoire commissies vereiste. De rechtbank vond dat de belangen van de opgeëiste persoon om in vrijheid af te wachten zwaarder wogen dan het belang van de uitvaardigende lidstaat om hem in detentie te houden.
De rechtbank besloot de gevangenneming van de opgeëiste persoon te verlengen voor dertig dagen, maar tegelijkertijd de overleveringsdetentie te schorsen onder bepaalde voorwaarden. De opgeëiste persoon moest zich twee keer per week melden bij de politie en zijn Hongaarse paspoort inleveren. De rechtbank achtte het niet nodig om een voorwaarde op te leggen dat de opgeëiste persoon geen strafbare feiten mocht plegen, omdat er geen bewijs was dat dit zou helpen om vluchtgevaar te beperken. De beslissing werd genomen door rechter S.A. Krenning in aanwezigheid van griffier M. List.