RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.640-12
RK nummer: 12/6657
Datum uitspraak: 16 november 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 september 2011 (de rechtbank leest: 2012) en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 mei 2012 door the Regional Court in Gliwice (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1967],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 2 november 2012 het bevel tot gevangenhouding opgeheven.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
I. enforceable judgment of the District Court in Gliwice of 30 May 2007, enforceable on 07 June 2007, reference number IX K 920/07;
II. enforceable judgment of the District Court in Gliwcie of 09 May 2008, enforceable on 13 May 2008, reference number IX K 831/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
I. een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar;
II. een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van de onder II bedoelde straf heeft de opgeëiste persoon twee dagen in voorarrest gezeten, welke dagen nog op de straf in mindering gebracht moeten worden.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van een vonnis met referentienummer IX K 920/07 (Case I)
4.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar verscheidene uitspraken waaronder de uitspraak Rb. Amsterdam 21 februari 2012 LJN: BV6450, op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de Poolse justitiële autoriteiten in het EAB weliswaar te kennen hebben gegeven dat de opgeëiste persoon in persoon is geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting, maar dat uit de toelichting in de fax van 24 oktober 2012 blijkt dat de oproeping aan zijn moeder is uitgereikt. Om te kunnen beoordelen of de betekening rechtsgeldig is geschied, dient de rechtbank te beschikken over het hierop betrekking hebbende artikel uit het Poolse Wetboek van Strafvordering. Nu de Poolse justitiële autoriteiten hebben verzuimd dit te vermelden, kan er niet van worden uitgegaan dat sprake is van een rechtsgeldige betekening. Nu dit gebrek ook niet is gedekt door een andere in artikel 12 OLW genoemde mogelijkheid, dient de overlevering te worden geweigerd.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu uit het EAB en de fax van 24 oktober 2012 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting waarop zijn strafzaak werd behandeld, sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 aanhef en onder a OLW, zodat de overlevering kan worden toegestaan. Een uitreiking aan de moeder van de opgeëiste persoon, op het adres dat hij zelf heeft opgegeven aan de politie, staat naar Pools recht gelijk aan een dagvaarding in persoon, op grond van artikel 132 § 2 van het Poolse Wetboek van Strafvordering. Dit blijkt uit de eigen jurisprudentie van Rechtbank Amsterdam, zodat het ontbreken van de bepaling in onderhavige EAB hiermee is ondervangen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde aanvullende informatie bij de Poolse justitiële autoriteiten op te vragen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
In rubriek d) van het EAB staan de volgende passages opgenomen.
No, the person concerned did not appear in person at the hearing at which the judicial decision was issued. (Case No. I)
1. If the answer ‘no’ has been selected, please indicate which of the below listed circumstances take place:
a. the person concerned was summoned in person on 11.05.2007 and thus informed about the set date and place of the hearing as a result of which this judicial was issued. In addition to that, the person concerned was informed of the fact that the judicial decision might be issued even if he/she did not appear at the hearing; (Case No. I)
(…)
d. the person concerned was served the judicial decision on 12.06.2007 and was explictly advised on their right to the judicial review or the right to appeal; in which procedures the person concerned has the right to participate and which procedures allow for judicial review in terms of substance (essential facts) and taking into consideration new evidence; and which procedures may lead to revoking or alteration of the initial decision; (Case No. I)
(…)
The person concerned neither filed a petition for judicial review within statutory period nor the appealed against the decision; (Case No. I).
In de fax van 24 oktober 2012 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer de volgende aanvullende informatie verstrekt.
During interviewing of [opgeëiste persoon] by the police concerning the Case nr IX K 920/07 he gave an explanation and pleaded guilty of the deed he was charged with. He put forward a motion to voluntarily serve the penalty. He received the notice (not obligatory appearance) of the court sitting on 11.05.2007 at the address he gave the police. The notice with instruction for him was taken by his mother [A]. (…)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig is geweest die tot het vonnis heeft geleid waarvan overlevering ten behoeve van executie wordt gevraagd door de Poolse justitiële autoriteiten.
Ingevolge artikel 12 aanhef en onder a van de OLW dient de rechtbank de overlevering in een dergelijk geval te weigeren, tenzij in het EAB is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
a. de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting (…).
Uit de informatie van de Poolse justitiële autoriteit blijkt dat de dagvaarding is uitgereikt aan de moeder van de opgeëiste persoon op een door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Uit eerdere rechtspraak van deze rechtbank, waaronder Rechtbank Amsterdam 21 februari 2012, LJN BV6450 en Rechtbank Amsterdam 24 februari 2012, LJN BV7998, blijkt dat een dergelijke betekening aan een volwassen huisgenoot van de opgeëiste persoon naar Pools recht, namelijk op grond van artikel 132 § 2 van het Poolse Wetboek van Strafvordering, geldt als een betekening in persoon.
Uit deze uitspraken volgt niet dat de uitvoerende justitiële autoriteit de toepasselijke bepaling van het Poolse Wetboek van Strafvordering moet vermelden. De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de betekening derhalve uit van de haar reeds bekende informatie over het Poolse recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van – in ieder geval – de in artikel 12 aanhef en onder a OLW geschetste situatie. Dit heeft als gevolg dat, met betrekking tot het vonnis met referentienummer IX K 920/07, zich geen weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW voordoet.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
5.1 De zaak met referentienummer IX K 920/07 (Case I)
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de uitspraak [B] (met parketnummer 13/706465-12), waaruit blijkt dat het niet naleven van de alimentatieverplichting naar Nederlands recht kan vallen onder artikel 255 Wetboek van Strafrecht, zich op het standpunt gesteld dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar Nederlands recht is het niet naleven van de verplichting tot het betalen van alimentatie voor een kind als zodanig geen strafbaar feit. Wel zou dit eventueel onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden gebracht, namelijk het verlaten van een hulpbehoevende. Daartoe moet wel aan twee voorwaarden worden voldaan. Sprake moet zijn van een hulpeloze toestand van het kind en het opzet van de opgeëiste persoon moet zijn gericht op het brengen of laten van het kind in die hulpeloze toestand.
In rubriek e) van het EAB staat de volgende feitomschrijving opgenomen.
In the period from 23 february 2006 to 23 march 2007, in Swibie, the above-mentioned person persistently evaded the duty imposed on him by virtue of the law and by a court judgement to pay for the support (maintenance) of his minor daughter (…). In doing so, he exposed her to a situation in which her essential needs could not be satisfied.
De omschrijving komt er op neer dat de opgeëiste persoon aanhoudend niet heeft voldaan aan zijn plicht om zijn minderjarige dochter te onderhouden. Vervolgens is het gevolg hiervan omschreven, namelijk dat de opgeëiste persoon door zijn nalaten zijn dochter heeft blootgesteld aan de situatie waarin zij niet meer in haar essentiële behoeften kon voorzien. Uit deze omschrijving kan de rechtbank niet afleiden dat het opzet van de opgeëiste persoon was gericht op het brengen of laten van het kind in die hulpeloze toestand. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zou nog sprake kunnen zijn van voorwaardelijk opzet. De omschrijving geeft echter onvoldoende informatie waaruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon door zijn nalaten bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn dochter in een hulpeloze positie zou komen.
Deze beoordeling door de rechtbank is in lijn met haar vaste jurisprudentie. In de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak heeft de rechtbank slechts overwogen dat in de – in die zaak – gegeven omstandigheden het blootstellen van een kind aan een situatie where they could not satisfy their essential needs, een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Wetboek van Strafrecht oplevert. De inhoud van de aangehaalde uitspraak ziet niet op de vraag of van opzet sprake is en geeft de rechtbank dan ook geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan hiervoor omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit feit geen overlevering kan volgen.
5.2 De zaak met referentienummer IX K 831/08 (Case II)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat voor dit feit geen overlevering kan volgen, omdat op dit feit naar Nederlands recht een vrijheidsstraf met een maximum van minder dan twaalf maanden staat.
Nu niet is vastgesteld dat het EAB voldoet aan alle voorwaarden die de Overleveringswet stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Gliwice (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzit¬ter,
mrs. A.J. Dondorp en J.W. Vriethoff, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Toom, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.