ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706829-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in verband met mensenhandel en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2012 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die wordt verdacht van mensenhandel en andere strafbare feiten. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 3 oktober 2012, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 28 september 2012 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Gent, België, is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten, waaronder mensenhandel, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke omschrijving van de mensenhandel in het EAB voldoende aanknopingspunten biedt voor een strafbare feit onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de garantie van teruglevering, zoals bedoeld in de Overleveringswet, beoordeeld en vastgesteld dat deze garantie voldoende is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de feiten die aan de Belgische autoriteiten zijn voorgelegd, met uitzondering van het feit dat betrekking heeft op de verboden wapendracht van een vrij verkrijgbaar wapen, waarvoor de overlevering is geweigerd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706829-12
RK nummer: 12/6804
Datum uitspraak: 16 november 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 september 2012 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Joegoslavië) op [1993],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon volgens de ID-staat SKDB mede de Albanese nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 28.09.2012 verleend door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Gent (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan, zo begrijpt de rechtbank, vijf naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
4.1 Mensenhandel
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het eerst omschreven feit geen sprake is van dubbele strafbaarheid. Pooierschap is in Nederland niet strafbaar. Ook van mensenhandel is geen sprake, nu de feitomschrijving geen blijk geeft van dwang of het in de prostitutie brengen tegen de vrije wil van betrokkene [A]. Daarnaast is de term ‘loverboy’ geen wettelijk begrip en wordt de term in het EAB niet nader uitgewerkt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit zoals door de Belgische autoriteiten omschreven, naar Nederlands recht strafbaar is gesteld in artikel 273f, eerste lid en onder 1e van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het woord ‘loverboy’ staat voor het in een afhankelijke situatie brengen van het slachtoffer, die betekenis heeft het woord in zich. De opgeëiste persoon zou het vertrouwen van het slachtoffer hebben gewonnen met het doel later misbruik van haar te maken.
De rechtbank overweegt als volgt.
In rubriek e) van het EAB staat, voor zover van belang, de volgende passage opgenomen.
(…) Uit dit onderzoek (…) komt naar voren dat [opgeëiste persoon] eerst het vertrouwen van [betrokkene] won door een amoureuze relatie met haar aan te knopen om haar nadien als zgn. “loverboy” in de prostitutie te loodsen om alzo aanzienlijke bedragen van de gelden die [betrokkene] verdiende als prostitué te incasseren.
De rechtbank stelt voorop dat onder artikel 273f Sr ook zaken geschaard worden waarin zogenoemde ‘loverboys’ optreden (zie o.m. Rb. ’s-Gravenhage 7 mei 2010, LJN BM3656). Het begrip ‘loverboy’ is in de feitomschrijving ook nader omschreven in termen als ‘amoureuze relatie’ en ‘in de prostitutie loodsen’, wat als kenmerkend hiervoor kan worden aangemerkt. Nu uit de feitomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon de amoureuze relatie zou zijn gestart met het doel haar eerst de prostitutie in te loodsen om vervolgens haar verdiensten te incasseren, is de rechtbank van oordeel dat deze feitelijke omschrijving in ieder geval geschaard kan worden onder het in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1e Sr genoemde bestanddeel ‘misleiding’.
De rechtbank stelt vast dat de dit feit derhalve zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
4.2 Wapendracht van een vrij verkrijgbaar wapen
Gezien de vermelde kwalificatie en strafbepalingen, leest de rechtbank met de officier van justitie het EAB zo, dat de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon afzonderlijk wensen te vervolgen ten aanzien van de verboden wapendracht van een vrij verkrijgbaar wapen. Evenals de officier van justitie leest de rechtbank de kwalificatie van voornoemd feit zo, dat deze betrekking heeft op de in de feitomschrijving genoemde schoppen, koevoet en stok. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat voor dit feit geen overlevering kan volgen, omdat op dit feit naar Nederlands recht een vrijheidsstraf met een maximum van minder dan twaalf maanden staat.
4.3 Overige feiten
De rechtbank stelt vast dat de overige feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
4.4 Kwalificaties
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mensenhandel;
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het eerst omschreven feit. Hij heeft daartoe verklaard dat de betrokkene al in de prostitutie zat toen hij haar leerde kennen en zij zelf zal verklaren dat er niets klopt van het verhaal zoals dat in de feitomschrijving is beschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings te Gent heeft op 2 oktober 2012 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw telefonisch onderhoud dd. 02.10.2010 (de rechtbank begrijpt: 2012) betreffende het Europees aanhoudingsbevel lastens [opgeëiste persoon], op [1993] te [plaats] (ex-Joegoslavië), heb ik de eer u te melden dat mijn ambt de door U gevraagde terugkeergarantie verstrekt opdat de opgeëiste persoon, indien hij in België wordt veroordeeld tot een effectieve en definitieve vrijheidsbenemende straf of vrijheids-benemende maatregel, deze straf of maatregel op zijn verzoek in Nederland zou kunnen ondergaan (Art. 5§3 Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het EAB).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
6.1 Overgangsrecht
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, nu het moment van opstellen van de in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) gegeven garanties vóór het moment van inwerkingtreding van de WETS ligt, de zaak via de procedure van de WOTS dient te worden afgehandeld en dat de opgeëiste persoon zodoende aanspraak kan maken op de dubbele WOTS-garantie.
De raadsman heeft te kennen gegeven dat de opgeëiste persoon aanspraak kan maken op de dubbele WOTS-garantie, omdat onderhavige zaak vóór 1 november 2012 aanhangig is gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 november 2012 is de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in werking getreden (Stb. 2012, 373). Uit artikel 5:2, eerste en tweede lid, WETS volgt dat, nu ook België dit kaderbesluit heeft geïmplementeerd, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties van toepassing is in de relatie met die lidstaat, in plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Op grond van artikel 5:2, vierde lid, WETS is de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties van toepassing, indien de garantie van teruglevering, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW, vóór de inwerkingtreding van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is gegeven, maar de teruglevering plaatsvindt na de inwerkingtreding van die wet.
Nu een dergelijke situatie zich in onderhavige zaak voordoet, is de rechtbank van oordeel dat thans de WETS voorziet in de geldende procedure. Dat betekent dat alleen de garantie van teruglevering vereist is en dat de rechtbank alleen die garantie zal toetsen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor onder 6. vermelde garantie voldoende.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47, 141, 273f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het feit dat ziet op de verboden wapendracht van een vrij verkrijgbaar wapen, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzit¬ter,
mrs. A.J. Dondorp en J.W. Vriethoff, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Toom, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]